Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4565. 1640 maart 20. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, Het verhael bij ordre van den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot2 ende het placaet van de Staten-Generael gedrucktGa naar voetnoot3, dat ick beyde hiernevens sende, is de principale materie, die wij iegenwoordych hier hebben. Godt geve geen praeludia mogen sijn van een groot quaet, dat met alle middelen dient verhoet, soowel als het betalen van den tol, alsoo beyde die | |
extremiteyten den staet seer schadelijck souden sijn ende een expediënt daertegens niet min difficyl. In de preparaten van oorlogen ende resolutie van een vrougen optocht continuert men hier, delibererende de heeren Staten iegenwoordych op het aennemen van de waertgelders. Sijn Hoocheyt, die een atteinte heeft gehadt van coortse gecauseert door een colique, is nu wederom heel wel. De schaden ter zee houden niet op ende equipert den viant behalven twintych fregatten, die sij boven de twintych scepen naer Spangiën gelopen, noch twintych andere, ende blijft men hier disputeren over de directie van de equipagie. Een Westindivaerder uyt Zeelant gelopen geattaqueert van seven fregatten, heeft sijn schip naer een lanck gevecht behouden. De Westindische actiën rijsen ende copen de Portugysen, dat doet presumeren sij goede advisen over Spaengiën hebben. Desen 20 Martii 1640. | |
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de coninginne ende crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 28 Martij. En in dorso: 20 Martij 1640. Reigersberg. |
|