Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdBijlage no. 4 Bij no. 4374
|
1. | Op des Heeren CellinischenGa naar voetnoot3 bischops aenhouden sullen de Thorenner van het gewaygert proces ende quetschuire van eenen catolijcksen priesterGa naar voetnoot4 gestraft ende voorts door eene constitutie dergelijcke praecaveert werden. |
2. | De repub. van de commissie tot Escheuw te informeeren. |
3. | Daermede de seetoll soo sij Reip. salvis juribus terrarum Pruss. et civitat. bequaemlijck ende practicirlijck met raet aen de vaydvodschap in esse te brengen. |
4. | Tot verhoetinge van omloopicheit eene nieuwe commissie tot de tractaten met Danzich te reassumeeren. |
5. | De SpieringeGa naar voetnoot5 als oorsaecke des Preusischen crijgs sullen affgeset oock niet bey 't Hoff te komen noch in Haere May.tGa naar voetnoot6 camer gelaeten werden, maer indien den toll continueeren wert, sal deselve door ingesetenen adel ingenomen ende bereeckent worden. |
6. | Te vraegen, hoe het om de intraden des tols geschapen ende off de gelden in den schat gegeven wordt. |
7. | De Spieringische toll oock van die persoonen op de Weisel ende Haf, terwijlen hij tegens jura terrarum loopt, sal also datelijck afgeset werden. |
8. | Qua authoritate electorGa naar voetnoot1 die incursion in Liefflandt gedaen haer te verantwoorden den schaden daer voor te restitueren, om sulcx voorts te praecaveeren ende bij de Repub. van Sweden door eenen gesanten te excuseeren. |
9. | Haere Con. May.t sullen berechten, waervoor sij sine consensu Reipub. uijt het landt over de frontieren getroke ende wat sij met Kays. May.tGa naar voetnoot2 getracteert. |
10. | Van gelijcke wegen de bij den compste met haer churf. doorluch.t. |
11. | Beede haer con. May.t sullen geene uijtlandische dienste aen haer hove gebruycken. |
12. | Prins CarolusGa naar voetnoot3 sal wegen sijner abdey Reipub. juramentum praestiren. |
13. | Dewijle den churlandischen Vursten het foedum contra consensum Reip. gegeven sal annulleert ende prins Casimiro gegeven werden. |
14. | Prins CasimirumGa naar voetnoot4 uyt het gevanckenisse te libereren. |
15. | Coadiutoria ofte geestelijcke beneficia sullen eerder niet als post mortem possessorum confereert werden. |
16. | De brandtschattinge sal aen de conigineGa naar voetnoot5 gegeven werden. |
17. | Uijtlandische sullen Con. noch adelijcke goeder quocumque modo besitten, PaudisGa naar voetnoot6 sal oock van Stargardt affgeset werden. |
18. | Danzich sal jure nobilitatis gaudeeren doen, maer antiqui patricii ende geene vremdelingen. |
19. | Wegen manquement cleener munte sullen commissarii geordineert werden de munte te ondersoecken, daermede voorts goede cleene munte gemaeckt wert. |
20. | Haer Con. May.t sal geene potita gratitudinis inbrengen terwijlen haere Con. May.t schimpelijck sijn. |
21. | De oeconomiën ter taffel hoorende, sullen restitueert werden. |
22. | Terwijlen haeren Con. May.t van den TurckenGa naar voetnoot7 praetenderen, sal een gesanter naer Constantinopelaant. gesonden werden. |
23. | Den rijchsdach sal langer niet duyren als 6 weecken. |
24. | De gesanten sullen haer ten längsten in twee weeken instellen. Ende die te laet comen sullen geen macht hebben te contradiciren. |
25. | Die hem onderstaet den rijchsdach om sijn privat te breecken, die sal pro hoste patriae declareert werden. |
26. | Die liquidatie der princessinen schuldenen sullen tot effect gelangen. |
27. | Ende dewijle den heer commissariis niet gegeven is op den rijchstach inquisitie te doen, off Dantzich abutebatur constitutione 1638 die haer ad sigillationem transmaritimam gegeven, so sullen dese Reipub. eener berecht doen, maer indien abus gevonden, sal hij met een constitutie opgenomen: sin minus sub rubore onderhouden werden. |
28. | Het uijtdwingen van de edelluyden ende haere ondersaten den brugge toll te Thorn sal affgeset werden. Stetin den 10 8bris A.o 1639. |
Uijt Preusen heeft men, dat eenige Schweedse schepen voor de Pillau gewesen, in deselve landen overal grooten schreck causeert heeft, men heeft oock overal in deselbe landen gespargeert, als souden de Schwetsche de Pillau ingenomen hebben, hetwelcke oock liegt hadde geschieden connen, hadt het haer dessein geweest, aengesien sij onder 250 mannen daerbinnen niet waeren, ende meer niet als voor 14 daegen provisie versien geweest.
De Poolen alle in gemeen, soo hooch als leeghe stande, aen die tevoren geschiede incoursie in Liefflandt grooten ongenoegten hebben; van gelijcken den chur Brandenburch niet weynich sal te vresen hebben op den Rijchsdach die den 25 7bris verschreven is geweest. Dan gelijck de Posnischen ende Cellieschen gesanten van haer principalen instrueert doet hier voorstaende extract uytwijsen.
- voetnoot2
- Hs. Den Haag, ARA. Eerste afd. coll. Hugo de Gr. Aanw. 1911 XXIII no. 13. Van de hand van Petter Spiring. Gezanten uit Poznám en Kalisch; hun namen zijn mij niet bekend.
- voetnoot3
- Paleografisch onzeker; in aanmerking komen zowel Chelm als Culm, beide bisschopszetels, die in deze dagen bezet worden, binnen de interessesfeer van deze kwestie liggen en paleografisch het meest in aanmerking komen.
- voetnoot4
- Niet geïdentificeerd.
- voetnoot5
- Zie voor hun namen dl. IX, p. 108 n. 2.
- voetnoot6
- Wladislas IV (VII), koning van Polen.
- voetnoot1
- Georg Wilhelm, keurvorst van Brandenburg.
- voetnoot2
- Ferdinand III.
- voetnoot4
- Jan II Kazimierz; hij verbleef in gevangenschap.
- voetnoot5
- Cecilia Renata, zuster van keizer Ferdinand III, koningin van Polen.
- voetnoot6
- Wolf Heinrich von Baudissin.
- voetnoot7
- Murád (Amurath IV), sultan der Ottomanen.