Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4369. 1639 november 5. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.Mijnheer, De tijdinge van de saecken ter zee zijn treffelijck. Alleen staet te sien, wat mijne nu soo hierop als op het arresteren van den palsgraefGa naar voetnoot3 de Engelsche sullen maecken. 't Is apparent, dat sij off een seer goede ofte een seer quade cours sullen nemen. De Hollandsche victorieGa naar voetnoot4 sal de Hollanders wel aensienlijck maecken, maer oock benijdt. Off Swede nu haer tractaet met Vrancrijck niet meer als anderhalff jaer noch duirende weder met Vrancrijck vast sullen willen maecken, twijffele ick, ende eer daerop is geresolveert, schijnt niet, dat op het verbont met de Vereenigde Nederlanden wel can werden geresolveert. Van de Fürst van LunemburgGa naar voetnoot5 heeft apparentie, als men vast ging met de landgravinGa naar voetnoot6, waervan wij tijding verwachten. De pretensiën van den coning van DenemarckenGa naar voetnoot7 als hertogh van Stormar over Hamburg ende van den eertsbisschop van BremenGa naar voetnoot8 over de stadt Bremen sijn sodaenigh, dat het niet wel mogelijck en is een rechte confidentie onder deselve te bouwen, de nature van de superioriteit ende van de vrijheit sijnde soo delicaet, dat deselve quaelijck eenige middelwegh connen lijden. De Schotten maecken het groff ende den coning van EngelantGa naar voetnoot9 werdt genootsaect veel te dissimuleren. Het discours van den Spaenschen vice-admiraelGa naar voetnoot10 is niet buiten apparentie. Alleen dient ondersocht, off het waer is, 'tgunt sij seggen van de wanlevering van het buscruit bij de Engelschen. Mijnheer den churfürst palsgraef is noch op 't casteel te Moulins, vanwaer | |
sijne Doorluchticheit heeft geschreven aen den coninckGa naar voetnoot1 ende den cardinaelGa naar voetnoot2, sich bekent maeckende in goede termen. Evenwel sie ick, dat het gemeene oordeel hem tegenloopt, ende dat men hier een camer tot sijne bewaering ree maect in 't Bois de Vincenne boven den prins CasimirGa naar voetnoot3. Sijne domestycquen, die [in] Parijs sijn, werdt belet paerden ofte groote wissel te becomen, om geen moeite te maecken in 't Wimarsche leger, waerop de Engelsche schijnen te hoopen doch, soo ick meen, sonder reden, alsoo dat volck wel wat affectie hebben tot de religie, maer veel meer tot het gelt, waernae noch wacht het innemen van Fransch garnisoen te Brisac. D'heer ErlachGa naar voetnoot4 sal gouverneur sijn, niet alleen van Brisac, maer van alle, dat oppewaert gaet nae den Rijn. Men seit het Fransche ende Wymarsche leger gaen nae Spier ofte daerontrent. Ick meen den tijd niet bequaem en is voor de Fransoisen om een belegering aen te grijpen, maer souden daer eenighe keisersche trouppen mogen vinden, die haer meenen te vougen bij de trouppes van PiccolominiGa naar voetnoot5. Soo den coning van Engellant ronduit wil gaen met Sweden ende Vrancrijck, soo is de saecke wel te helpen. Ende hoewel Engellant in dese tijd niet seer actyf en is, soo dient evenwel gearbeidt ten einde dat rijck soo bij dese occasie als ter oorsaecke van de zeeslagh op haere custenGa naar voetnoot6 geene quade cours en nemen. Wij sullen hier doen dat ons mogelijck is, verwachtende naerder ordre uit Sweden. Wij hoopen, dat ConingsmarckGa naar voetnoot7 is in Misne, de Hessische ontrent de Mein, soeckende daer soowel als in Oostvrieslant, Padeborn, stift van Coln ende andere plaetsen logys ende contributiën sonder haer vooralsnoch te verclaeren. Van Salza sijn wij in onseeckerheit. De Fransoisen geloven, dat de plaetse sal werden ontzet door den prins van CondéGa naar voetnoot8 hebbende twintichduisent man te voet ende vijf te paerd, dewelcke oock door vierteeckenenGa naar voetnoot9 van 't secours de stadt heeft verseeckert, waerover sulcken blijden geroep in de stadt is geresen, dat het de Spaignaerden, soo men seit, verschrickt heeft. Eenige vougen daerbij, dat deselve Spaignaerden haer canon hebben begonst wegh te senden, sijnde uit de gracht van de stadt door een uitval verjaecht, naedat sij gelijckelijck een halve maen, die de stad ten deele beschermde, hadden ingenomen. Aen den ambassadeur van PolenGa naar voetnoot10 is van hier passeport gesonden om herrewaert te mogen comen, soodat hij eerstdaegs werdt verwacht. Den coning is te Fontainebleau met de coninginneGa naar voetnoot11. Voor Casal is men bevreest niet sonder reden. De passagie met gewelt heeft veel peryckels. Den pausGa naar voetnoot12 arbeidende nae sijne gewoonte om de sijnen tesamen te verbinden continueert voor te slaen de plaetsen van Piedmont ende Savoien | |
te stellen in bewaering van de Venetianen ende daerdoor in neutraliteit, gelijck als Mantua. 't Garnisoen van Joux in het graefschap van Bourgogne werdt versterckt bij de Fransoisen. Den 5e November 1639. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den 5 Nov. 1639 uyt Paris. |
|