Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4061. 1639 april 11. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijnheer, Wetende bij de vroetschap van Rotterdam veerthien dagen geleden desen dach was bestemt om een bijeencomste over Felix' saeckeGa naar voetnoot4 te houden ende saterdachavont niet connende verstaen, dat eenyge aenschrijvynge aen de heeren burgemeesters NobelGa naar voetnoot5 ende GoutswaertGa naar voetnoot6 was gedaen, soo hebbe ick mij gisteren heel vrouch naer Rotterdam getransporteert om met de heeren burgemeesters, eer sij naer de predicatie op het stadthuys souden vergaderen, te spreecken, waerdoor sooveel hebbe geopereert, dat de brieven, die versuympt waren aff te senden ende vergeten souden hebben gebleven, dadelijck sijn gedepescheert, waerop den heer Nobel oock desen morgen is gereyst naer Gouswaert, hoewel ick weet den brieff sijne E. in handen is gelevert gebleven. Off dat nu reden sal wesen waerom de presente sodanygen absente niet sullen vervangen, sal ick eerst desen avont off morgen konnen horen, ende voorts in cas, gelijck ick meene, daerover is gedelibereert, wat conclusie sal wesen genomen, vreesende, dat door amiable wegen, dewijle weynych contrainte van ons is te verwachten, wij beswaerlijck tot ons with, hoe moderaet het oock is, sullen geraecken, hoewel alle middelen van inductie ende conniventie bij mij sijn gebruyckt. Maer de calange, die de goede van de quade vreesen, soo sij buyten dwanck van recht haer diep in die saecke laten, maeckt te veel scrupule. | |
Met AelianusGa naar voetnoot1 weet ick niet te voorderen; buyten de finantie van monsieur HeufdGa naar voetnoot2 ende het subsidie van desen staet is geen derde. Ende beyde sijn seer ongereet. Aen monsieur Heufd seyt hij de reeckenynge te hebben overgesonden; off die daer behaecht, kan uEd. verstaen; dat waer den cortsten wech, want het maentelijcke subsidie, soo het is geconsenteert, is Aelianus niet van meenynge sonder expresse ordre te ontfangen, al wiert het gelaten tot sijn discretie. Om teffens te betalen difficulteren veele leden van Hollant ende, mits de groote achterheyt sonder eenyge voorraet, met sulcke redenen, die qualijck bij degenen, die kennisse hebben van den Staet sijn te wederleggen. Ick hebbe mijn devoir bij eenyge gedaen, maer ick vinde mij confuys met hetgene mij wort geantwoort. Evenwel contenteert hem Aelianus met die quod vult vehementer vult ende op sijn maniere. Van Amsterdam heeft hij seer weynych contentement, welcke stadt hij bij sijne principale als de saecken van dat rijck affgunstych decrieert. Mi(d)delerwijle verloopt den tijt, sijnde bijnaer drie van ses maenden verstreecken, die oock omgecommen sijnde mogelijck dan soo terstont het gelt niet sal staen getelt. Ende als ick vrage, indien daer niet van en quame ende de reeckenynge bij monsieur Heufd wiert gedisputeert, waer de penyngen vandaen sullen commen, die niet langer connen te buyten werden gestaen, crijge ick geen ander antwoorde als dat om ander ordre moet schrijven; tonende soo langen uytstel niet can werden affgewacht ende het verloop te groot is, wert dat geadvoueert ende de schouders getrocken, soodat gans geen reeckenynge te maecken en is, waromme, soo haest dit sal wesen geredresseert, t'eenemael dienstych is voor het toecommende beter te sorgen, hetwelck in het rijck selffs sal moeten geschieden, want soo grote achterheden te veel incommoditeyt, onlust ende peryckel met haer slepen. Off daerdoor ofte door andere insichten ende motiven den heer CamerariusGa naar voetnoot3, die men gelooft dat tusschen Leyden ende Utrecht gaet wonen, daertoe wert gebracht, weet ick niet, maer wel dat sijn Ed. niet minder te achteren is ende weynych middel weet tot sijne betalynge. Iegenwoordych hebben wij hier den admiraelGa naar voetnoot4, die sijn selven vindende alleen met vijff scepen voor Dunkercke, waer sterck binnen wert geëquipeert, met een coopvardijschip is overgecommen om te bevoorderen meerder scepen in de zee werden gebracht, om den staet van een affront, de particuliere van schade te precaveren, ende hoewel dat vertooch naer sijne importantie wel wert aengenomen, soo verhindert de groote schaersheyt vant gelt het prompte remedie, gelijck mede gevreest wert uyt deselffde oorsaecke meerder schade, sonder dat men gewaer wort het redres daertegen. Veele steden apprehenderen de negotiatie als een ruineux middel, gelijck het ook is inderdaet, ende de nieuwe lasten ende beneficiëren van de oude vinden soo veel difficulteyten, dat totnochtoe niet van importantie is ingewillycht; ende ondertusschen sijn de t'achterheden soo groot, dat de Gecommitteerde Raden qualijck weten, waer haer te wenden. De minste reden onder die geseyt werden | |
oorsaecke van alles te sijn hout men niet het slechte beleyt van degene, die het stuyr in handen heeft. Wt Westindiën hebben wij totnochtoe geen tijdynge. Op het aenhouden van de stat Dansick doet Hollant devoir om een ambassadeurGa naar voetnoot1 naer Polen te senden oordelende die van Dantsyck apparent haer verschil met den conynckGa naar voetnoot2 door desselffs intercessie soude connen werden bijgeleyt, ende naer mij een Pools edelmanGa naar voetnoot3 vers uyt die quartieren gecommen heeft geseyt, is het niet buyten apparentie, alsoo den conynck veel obstaclen voorsiet, die hij qualijck te boven soude commen ende daerom door een eerelijcke ende profitelijcke accommodatie sijn voornemen soude laten vallen. De stat is oock beter die pretensiën met gelt als met de wapenen te redimeren ende desen staet dienstych de vrede ende den conynck te houden buyten de smaeck van dat profijt van den tol. De differenten van den conynck van EngelantGa naar voetnoot4 met sijne onderdanen in Schotlant sullen soo maeckelijck niet wesen te appaiseren ende schijnt oock niet, dat den conynck naer het antwoort, dat den heer IoachimiGa naar voetnoot5 schrijft den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot6 te sijn gegeven, dat eenyge vremde potentaten hulpe tusschen hem ende sijne subjecten wil gebruycken. Indien oock de tijdyngen, die de Engelse hebben, waer sijn, soo is het oorloge alreede aengevangen ende heeft sijn begin offensyff van den Scotten genomen, die het conynckx garnisoen in Edenburch hebben geforceert. De animositeyten, seggen die uyt Schotlant commen, sijn seer groot ende werden die door de predicanten dagelijckx seer aengeblasen. LesleGa naar voetnoot7 was met acht- off thienduysent mannen naer een plaetse genaemt Sterlynck toe, alwaer eenyge Engelse defent(i)e souden hebben gedaen. Indien het gelt tot den oorloge nodych soowel aen de sijde van den conynck als van de Scotten de gemoederen niet en vercoelt, soo sal dit vier dapper branden, maer men seyt, dat in Schotlant op het versouck van vijfhondertduysent guldens, die Lesle in voorraet begeerde, eer hij hem te velde begaff, haperynge viel ende dat van vijftichduysent ponden sterly[n]ck, die den conynck van de stat Lonnen versocht, alleen vijff waren geconsenteert. De IrerbansGa naar voetnoot8, die sij noemen in Engelant, sijnde gelijck het uytschot, die te velde souden gaen, vraechden, waer sij van souden leven met vrouw ende kinderen, ende in Scotland seggen sij soo hooge huyre niet connen versorgen, soo sij selffs de anckers niet en connen bouwen. Onder de groote, daer den conynckx autoriteyt altijt veele bij sal vermogen, seyt men, dat in Scotlant oock onneenicheyt is, die haer meest sal openbaren tot verswackynge van de contrarie partije, soo wanneer de onheylen van het oorloge sullen werden gevoelt. Ende ten ware de verclarynge van den conynck de humeuren meer hadde onsteecken, men gelooft de groote apparentie was, dat bij het parlament, dat in Mey in Scotlant sal werden gehouden, middel van verdrach soude sijn gevonden, daer veele noch niet van en despereren, hoewel die de saecken maniëren ende het dus verde hebben gebracht, haerselven vindende geïnteresseert, naer apparentie | |
sullen de extremiteyten tot haer eygen securiteyt ende grootheyt prefereren voor de gemeene ruste. Onse geestelijcke wacker gemaeckt door een breff van een sociaenGa naar voetnoot1 aen BijsterveltGa naar voetnoot2 geschreven hebben op advysen, dat veel socianen wt Polen sijn gebannen, die den vorst van SevenbergenGa naar voetnoot3 herberge in sijn lant, soo sij seggen, heeft geweygert, versocht, dat sij in dese landen, daer sij het ooch naer toe hebben, niet soude mogen werden ontfangen, ende tot dien eynde sijn dese weecke in de vergaderynge van de Generaliteyt ende van Hollant verschenenGa naar voetnoot4. De cours van de laeckenen wert bij ons sodanych contentement niet gegeven als sij volgens de octroyen pretexeren, waeruyt de inlantse laeckenneerynge wel staet te beteren maer de vrienschap met Engelant niet te meerderen, welck rijck in zee tegens de Scotten sijnde gewapent men niet en weet, off voor de nabuyren, daer het voordeel op soude connen doen, niet en is te vreesen. Desen XI Aprilis 1639. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, raet ende ambassadeur van de Coninginne ende croone van Sweden bij den alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 11 April 1639 N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 19 Aprilis. |
|