Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3987. 1639 februari 21. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijnheer, Ick twijfele niet, off uEd. sal nu hebben ontfangen den brieffGa naar voetnoot4, die door faulte van addresse op den behoorlijcken tijt niet en is ge(c)ommen. Van vertreck van den heer KnuytGa naar voetnoot5 is geen gewach off appare(n)tie, die continantie hout met den conynckGa naar voetnoot6 nochte heer cardinaelGa naar voetnoot7 niet te hebben gehandelt off van beleyt van saecken te hebben gesproocken, ende schijnen des conynx ministres liever aennemen de faute is bij den staet als bij den minister; met wat dessein, weet ick niet. Dat weet ickGa naar voetnoot8, dat daer yet vremts wt sal broen, indien verder(s) wert vervolcht de saecke, die materie geeft om nader bekent te maecken het humeur van die persoon, die den rechten wech niet kan gaen. Het subyt vertreck van den heer d'EstampesGa naar voetnoot9, vrijdage naer Vranckerijck gereyst, geeft diverse discourssen ende vreesen sijne vrienden voor een disgracie. Aen den staet schrijft den conynck hem te hebben ontboden om reeckenschap te geven van (h)etgene tot Wesel heeft verhandelt. Den brieff aen monsieur d'Estampes geschreven last hem sichts brieffs datelijck te vertrecken, sonder reden te geven waerom. Ende comt monsieur de StradeGa naar voetnoot10, die brenger is van dien brieff, met last om met desen staet over het beleyt van oorloochssaecken te handelen, daer noch- | |
tans - hetgene apparent geen goet en heeft gedaen - bij de Staten-Generael was versocht, dat die commissie aen monsieur d'Estampes soude werden gegeven, een teycken men niet wil hij hier credyt winne. Van Amsterdam sijn de gedeputeerde weder in Den Hage gecommen sonder audiëntie bij den raet te connen obtineren, hoewel sij met openynge van de poincten, die sij hadden te proponeren aen de burgemeestersGa naar voetnoot1 in het torenken, sulckx seer ernstych hadden versocht, maer is hetselve met goetvinden van de vroetschap, die daerin wert geseyt eenstemmych geweest te sijn, affgeslagen. Hebben oock de heeren burgemeesters, versocht sijnde om een schriftelijcke memorie bij de gedeputeerden geconcipieert den raet voren te dragen, sulckx niet alleen gerefuseert, maer de memorie op de tafel van de gedeputeerde laten liggen, nauwelijckx, soo de gedeputeerde seggen, verweerdygende deselve met twee vyngeren aen te tasten ofte in te sien; waerover noch de vergaderynge van de Generaliteyt noch sijne HoocheytGa naar voetnoot2, die beneffens de credentie sijn recommandatie tot favorable audiëntie hadde gegeven, niet wel tevreden en sijn. De burgemeesters hebben de gedeputeerde aen de vergaderynge van Hollant gewesen, waer sij over die saecke neffens andere leden sullen helpen delibereren. Hetgene meest wert gedreven is de equipage van de scepen tot Helvoet ende de dir(e)ctie daervan aen een collegie daertoe in Den Hage te erigeren, waertoe de zeesteden ende die de admiraliteyten hebben niet connen verstaen, als streckende om de neerynge ende gesach ter zee haer te ontrecken, hetwelcke verre siet. Aen d'ander sijde difficulteren de provintiën hare subsidiën tot de equipagie als onder die ordre te contribueren, waerwt de difficulterende steden wert geïmputeert alsoff sij oorsaecke waren, dat de saecken te zee in verloop commen; soodat somyge van opinie sijn, dat dit stuck daerbij niet sal werden gelaten, hetwelck de aenstaende bijeencomste ons tonen sal. Wat de oorsaecke is, dat den heer StaeckenbrouckGa naar voetnoot3, die niet sterck genouch was om de Spae(n)se, die de keyserse bij haer hadden, het hooft te biden, heeft terugge doen commen van sijn tocht naer Cleeff, sal uEd. wt den bijgaenden brieffGa naar voetnoot4 connen sien. Het oogemerck van de Spaense met ons de keyserse soo sterck soo dicht onder onse frontieren te logeren mochte wel wesen te beletten bij ons desen somer niet veel voorgenomen en werde. In Cranenburgh, twee uyren van Nimwegen, een cleyn stedeken, logeren twintych compangiën, soo te paerde als te voete. Twaelff conynckxscepen, vier fregatten met seven copvaerdiescepen liggen tot Dunkercken reet om vierduisent man naer Spaengien te brengen, doch hoopt den admiraelGa naar voetnoot5, die met 14 scepen daervoren licht, haer het wtcommen wel te beletten. | |
Dat (E)ngelant met Schotlant in wapenen sal commen, laet hem noch (a)ensien. De kennisse die JansoniusGa naar voetnoot1 met mij sal willen maecken, sal ick soucken te onderhouden. Den heer SpierynckGa naar voetnoot2 doet vandage een nieuwe instantie bij de Staten-Generael om te hebben van nu aff de ses belooffde maenden teffens ende verseeckeringe voor ses andere. Soo dat gelt volcht, sal voor uEd. werden gesorcht, anders, indien het daer niet is te becommen, sie ick noch niet, vanwaer het commen sal, hoewel ick sie den heer Spierynck oordeelt meer als tijt is, dat uEd. contentement werde gegeven. Den directeur van de coperenGa naar voetnoot3 van huys sijnde heeft de brieven bij den heer Spierynck aen hem, soo mij wort geseyt, geschreven niet beantwoort. Ick doe instantie, dat wij tegens den naesten ordinaris daer bescheyt van mogen hebben. Tot Rotterdam ben ick voorleden saterdach geweest ende hebben de burgemeestersGa naar voetnoot4 mij belooft desen morgen de saecke in de vroetschap te sullen proponeren ende een dach ramen, wanneer alle present sijnde finale resolutie daerop worde geformeert. Dat wel tijt ware. Desen 21 Feb. 1639. | |
Adres: Monsieur Monsieur l'ambassadeur de Suède à Paris. Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 7 Maert. En in dorso: 21 Febr. 1639 N. Reigersberg. |
|