Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4083. 1639 april 25. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, Ick sal beginnen, dewijle dat meest importeert, van de saecke van RotterdamGa naar voetnoot2, waerin ick niet en weet - soo duyster toont hem noch alles - off ick hebbe naer soo veel lopen ende moyte yet gevordert ofte veeleer terugge ben gegaen, want daer tevorens alreede eenyge waren gedeputeert ende dat billijcke personen, immers het meerendeel, die de saecke soude examineren ende rapport aen de vroetschap doen, soo is nu 14 dagen geleden, gelijck off noyt deputatie ware geschiet, wederom aen vier andere wel de precyste ende die t'eenemael affkeerijch sijn, ten minsten drie van deselve, commissie gegeven, opdat sij overwegen het contract ende acte van indemniteyt nevens de sententie ende apologieGa naar voetnoot3, hetwelcke haer capaciteyt verde te boven gaet, geëxamineert hebbende de vroetschap souden rapport doen, om dan daer overwogen te werden, off men de saecke aen de iustitie, daer dese luyden het altijt hebben willen stuyren, behoort gesonden off met ons in accort getreden te werden. Groot goet kan ick uyt dese besoigne niet wachten, maer degene, daer ick mij meest op verlaten, daeronder oock eenyge, die ick weet uEd. ongeveynsdelijck wel sijn geaffectionneert, oordeelen desen wech dienstych is geweest om die meest tegens het accoort hebben gecant ende onder den anderen niet eens wesen sullen, in te leyden tot accommodatie, daer apparentie toe wesen soude, indien degene, die de saecke wel meenen, soo resoluyt sijn tot verdedynge als die haer opposeren tot contremine. Men moet evenwel die het uyt moeten wercken in de maniere van het beleyt wat defereren, hoewel ick dit mysterium niet en begrijpe. De gedeputeerde sijn Besemer, Goutswaert, ontfanger van IJck ende van Schie, daer ick de beste opinie van hebbe, ende meene hem, gelijck mij van andere is gerelateert, de leste mael, dat ick tot Rotterdam was, wel te hebben gedisponeert gelaten. Van de twee eerste van de andere hadde ick goede woorden ontfangen, maer de effecten hebben daer niet mede gecorrespondeert. Warom ende om niet te tonen, dat wij gunste soucken, ick mij stil houde, latende haer begaen, alleen den eenen, daervan en passant hier spreeckende ende hem t'eenemael vremt vindende scheyde ick daervan seggende: dat sij het wel souden examineren, dat, als sij sullen hebben geresolveert, wij mede resolutie sullen nemen, ende soo den wech van rechten in moeten gaen kiesen sodanygen rechter als ons best ende dienstych sal duncken. Daer meene ick het bij te laten blijven ter tijt sij rapport sullen doen, ondertusschen bevorderen sooveel ick kan, dat sij aen het werck treden. In de vroetschap de deliberatie vallende, off de saecke aen de iustitie soude werden gewesen off int minnelijcke verhandelt, sijn verde het meerendeel van de | |
stemmen, hetwelcke mij wel bevalt, geweest om dese deputatie te doen. De precyste wilden de saecke den rechter bevelen, doch verde de minste, daeronder drie van die tot examen sijn gecommitteert. De reste moet nu affgewacht werden mij gerust houdende, dat aen mijn devoiren niet en heeft gemanqueert ende hoe verwart de saecke staet die garen een goet eynde sagen daervan niet en desespereren. Ick come nu tot het publyck hetwelck te beclagen is, dat in dese iegenwoordyge constitutie, daer de Sweetsse avantagie met alle middelen diende gesecundeert, door te intempestiven jalousie off diffidentie soo seer wert verachtert, dat te vresen is, dat soo wel begonnen werck bij den hertoch van WymarenGa naar voetnoot1 niet werdende behoorlijck geassisteert sal eclipseren ende soowel dit als het voorgaende iaer soo groten desseins, omdat tegelijck niet werden geëxecuteert, in fumée lopen. Wat den oversten ErlachGa naar voetnoot2 wtrechten sal verlange ick te weten. Mogelijck dat de saecke soude connen werden gevonden, dat deselve eedt aen Vranckerijck dede om bij afflivicheyt van den hertoch die voor den conynckGa naar voetnoot3 te bewaren, maer selden die inter vivos yet begeren laten haer donatione mortis causa contenteren, ende een persoon aen twee hem verplichtende moet altijt meest toesien die de minste is van vermogen ende de minste weldaden kan doen, bijsonder in regard van die, dewelcke het gelt meerder als de reputatie estimeren. Doch door dat ofte gelijcke middel soude men bij provisie het different assopiëren ende den hartoch, meester blijvende van het garnisoen, oock meester blijven van den gouverneur, om die bij gelegentheyt te veranderen, hetwelcke een expediënt soude sijn in regard van degene, die min considerabel soude wesen ende die men min van doene heeft. Wt den heer VickevoortGa naar voetnoot4, die hem van uEd. wel contenteert, hebbe ick vremde menus gehoort tot verwonderynge; hij is nu naer MylanderGa naar voetnoot5 ende oock verder naer de lantgravinneGa naar voetnoot6, daer hij hoopt wat goets te doen, doch mijns oordeels met weynych apparentie. Van de Franse ministres was versocht de onlusten aen den hertoch gegeven te dissimuleren, dat ick oock seyde nodych was, indien met hope van Vranckerijck wilde wercken. De meeste sorge is hier de scepen, die tot XV sijn gehuyrt boven degene, die het lant ordinaris onderhout, in zee te helpen ende men hoopt deselve dese weecke met den admiraelGa naar voetnoot7 uyt sullen lopen om te passen op de vloote die van Baionna met gelt ende volck wert gewacht. Den admirael is vol moets siende sijn voorgaende exploit hem soo veel eere gaff, selffs bij den conynck van Vranckerijck, die hem ende oock den cardinaelGa naar voetnoot8 een goude kettynck heeft gesonden, matroos niet min geëncourageert door drie maenden buyt alreede genoten ende hope van | |
meerder. Indien nu, gelijck men oock verwacht, aen de gevangen schippers daerbij comt, dat de poltronnerie wert gestraft, soo staet te hopen de saecken ter zee sullen werden geredresseert, hetwelcke te lande qualijck is te wachten soo lange op de betalynge van veele compangiën, die te veel maenden ten achteren sijn, geen ordre wert gestelt. Van te velde te gaen, eer de Staten bijeen sijnde gelt hebben verschaft, is geen hope. Sijn HoocheytGa naar voetnoot1 meent men dese weecke een reyse doet naer Breda, alwaer twee nieuwe forten werden gemaeckt. Monsieur d'AmontotGa naar voetnoot2 heeft maendach voorleden een pyncke naer Calis affgeverdycht, daerop alle uyre antwoorde wacht. Het schijnt men ons wil doen geloven yet notabels tegens de Nederlanden sal werden van die sijde voorgenomen, dan het gepasseerde van veel voorgaende iaren ende de sterckte van des viants frontieren, de vastatie van het plaettelant, weynych ordre, incommoditeyt ende groote coste om een leger door toevoer met wagens ende carren te spijsen doen mij vreesen, dat het meer is om ons aent werck helpende diversie te maecken als van selffs int werck te treden. Daer comt bij, dat het verloop in Italiën de desseinen op andere plaetsen geprojecteert off sall veranderen off verflauwen ende evenwel kan Vrankerijck met die costen ende op sulke impositiën het oorloge niet lange voeren ende noch siet men niet, vanwaer den vrede commen sal; warom, soo den viant dit iaer niet een notabel eschec wert gegeven, de avantagie licht mackelijk aen de Spaense sijde sal vallen, die beter op den duyr van het oorloge is gestileert als de Fransen. Den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot3, die met den graeff CurtsGa naar voetnoot4 te Geluckstat yet brout, schijnt het verhogen van den tol in trein meent te brengen ende is wel apparent, dat darom ter zee soo sterck equipeert, mogelijck oock om de visserije aen Spitsbergen, die hij sonder recognitie niet toelaten wil, te beletten aen de onsen, die mits het verloop in den traen soo sterck ende sooveel niet en equiperen als te voren. Op het aenschrijven sijne m.teyt over het verhogen van den tol vanwegen desen staet gedaen ende gesproocken sijnde om een schriftelijcke antwoorde heeft hij in dorso van een brieff bij CracowGa naar voetnoot5 met sijn hant gestelt de naervolgende formeele woorden: weil wir gern geschen lassen, was andere Potentaten in ihren Reichen und Landen statuiren, als verhoffen wir dass wir niet geringer als andere Potentaten solckx zu t'hun bemachtiget sijn, sonder yet vorders daerbij te vougen als den datum ende den naem van de plaetse Frederichsburch. Denselven conynck met een ambassade te besenden is geresolveert ende sullen die ambassadeursGa naar voetnoot6 voorts gaen naer Polen, waertoe de personen noch niet sijn genomineert, hoewel den burgemeester BickerGa naar voetnoot7, want Amsterdam niet voorbij kan worden gegaen, daertoe wert gedestineert. | |
Voor Dansick ende in de Pelauw seyt men ons de Deense scepen wederom liggen op de (ree)de, soodat den conynck, nu alle andere potentaten sijn geoccupeert, werck prepareert om den eenen tijt off den anderen van den eenen kant off den anderen mede werck te vinden, alsoo sooveel be....ts bij de nabuyryge niet altijt met goede oogen sal connen werden aengesien. Dat in Polen eenyge lichtynge voor den keyserGa naar voetnoot1 soude geschieden, verseeckert mij den residentGa naar voetnoot2, dat niet en is ende sonder toestaen van het rijck bij den conynckGa naar voetnoot3 niet sal aengevangen werden. Oock is sijne m.teyt niet in postuyre om auxiliaire hulpe te doen. De verlossynge van den prins CasimirGa naar voetnoot4 sach hij garen bemiddelt door de wisselynge van prins RobbertGa naar voetnoot5 ende maeckt hem sterck den keyser dat sal toestaen, maer het schijnt Vranckerijck niet en luystert ende min luysteren sal, hoe meer van Engelant, in wiens consideratie het mocht geschien, vervremt. Tusschen Schotlant ende Engelant gaet het verder ende verder tot den oorloge ende seyt men ons de Scotten Aberdon hebben verseeckert ende des conynckxGa naar voetnoot6 volck, dat hem daer hadde gecantonneert, veriaecht. Van AelianusGa naar voetnoot7 spreecke ick in den bijgaendenGa naar voetnoot8. Desen 25 April 1639. | |
In dorso schreef Grotius: 25 April 1639 N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 4 Maij. |
|