Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3681. 1638 juli 19. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, De goede successen van Vranckerijck in Spaengiën ende Italiën connen ons naer hare waerde niet verblijden, om de onseeckerheyt, daer alle de Brabantse ende Vlaemse advisen ons in houden van het onset van S.t Omer, dat wij de gemeene saecke preiudiciabelder houden souden als alle andere avantagiën voorderlijck. Wij willen hopen, doch met seer groote vreese, dat daer beter sal wesen gesorcht. Daeraen hanckt niet alleen hetgene van dese sijde - daer nieuwe preparaten toe sijn - soude voorgenomen werden, maer oock mogelijck de resolutie van de lantgravinneGa naar voetnoot4 ende ten deele die van den hertoch van WeymarenGa naar voetnoot5 en de generael BannierGa naar voetnoot6. De moyte, die RotterdamGa naar voetnoot7 mij geeft, sal mij niet verdrieten, mochte ick wat goets wtrechten, doch twijfele seer daeraen. | |
Neeff Johan ReigersbergGa naar voetnoot1 sal de hitte moeten laten passeren, eer hem op den wech begeeft. Dat den soon van monsieur PelsGa naar voetnoot2 aen yemant anders soude hangen, hebbe ick geen reden te geloven, maer wie oock werde gebruyckt, moet met circumspectie werden vertrout, soo veel embusches werden diegene, die dienst connen doen, van alle canten geleyt, minst wt desen staet, daer men qualijck yemant weet, die het publyck soo veel behartych(t). Soo hij lest wech soude gaen, gaff ick hem die vermanynge, dat aen niemant most schrijven als aen sijn vader ende dat selden. UEd. sal weten, waermede hij in sijn devoir sal wesen te houden. De vader is wel geaffectioneert; vinde evenwel niet dienstych te toonen, dat men soude vreesen hetgene niet als met wel toesien is te precaveren. Tot vertreck porre ick seer aen; faute van gelegentheyt heeft hem tot noch toe opgehouden. Van het publyck moet uEd. nu niet sonders verwachten, alsoo men siet op hetgene van S.t Omer wesen sal. Wt Oostindiën sijn dese weecke seven scepenGa naar voetnoot3 gearriveert. De bewinthebbers van Westindiën hopen de Baia nu al is verovert, dat oock apparent is, tensij die van binnen seer sterck ende stercker als die van buyten, van meenynge sijnde een uytval te doen, graeff MauritsGa naar voetnoot4 hebben connen overvallen, eer hij hem hadde begraven. Den ambassadeur d'EstampesGa naar voetnoot5 is noch te Bergen. De Westindische Compangnie sorgt om off, soo de Baia is conquesteert, die van behoorlijck garnisoen te voorsien, ofte soo de onse schade hebben geleden, wederom die te verstercken, warom preparaten maeckt om twee, drie duysent man naer Brasil te senden. Een conynckxschip meenende met twee fregatten des nachts te commen wt Dunckercke ende vijf andere wt Oostende te verwachten om gesamentlijck, soo men meent, de visscherye te infesteren, is het conynckxschip aen de gront geraeckt ende verlaten bij sijn matroosen, bij de onse aengedaen, daernaer wederom van de Dunkerckers geattaqueert ende in den brant gesteecken. Het schip, dat van de onse daermede besych was geweest, is int retireren vastgeraeckt ende acht uyren blijven sitten, van strant met eenyge halve cortouwen beschoten, doch geeschapeert hebbende vijff, ses doden, twintych gequeste. Desen 19 Iuly 1638. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij de alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 19 Iuly 1638 N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 29 Iuly. |
|