Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3659. 1638 juli 5. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Waer de boucken ende pampieren sijn, dien ten huyse van DrielGa naar voetnoot4 sijn geweest, soude mijn susterGa naar voetnoot5 moeten weten. Om de stucken bij den heer van DuvenvoordeGa naar voetnoot6 gelicht te becommen is voor desen groot devoir gedaen; is daer middel toe, sal een nieuwe preuve nemen ende in Zeelant commende oock bij de erffgenamen van den heer BoreelGa naar voetnoot7. Twee resolutieboecken meen ick onder mij berusten. Dat is int corte hetgene ick weet te antwoorden op de vier vragen, die uEd. mij bij den sijnen van den 26 IunijGa naar voetnoot8 heeft gelieft te doen. Aengaende de reste ende hetgene AristotelesGa naar voetnoot9 raeckt, gelijck uEd. blijft persisteren voor replycke, soo sal ick mede persisteren voor duplycque, vougende alleen daerbij om te concluderen: in hac causa leniter qui saeviunt sapiunt magisGa naar voetnoot10. | |
Met RotterdamGa naar voetnoot1 hapert het noch; die van geen goede intentie sijn vinden haer verseth ende werde ick onder de hant geadviseert, dat eenyge wel van meenynge soude sijn voor te slaen van de sententie met de resolutiën van de stat te confereren ende, bijaldien deselve alleen is gestreecken over pointen bij uEd. met last wtgevoert, alsdan contentement te geven, soo discrepantie wert gevonden in proces te brengen. Quo quid potest esse ineptius, want hoe sullen sij illatiën ende andere pointen als een gevolch, gelijck de Uterse reyse ende anderen, connen onderscheyden? Ende wat reden is het, gelijck ick aenroerde bij die mij dit rapporteerde, dat uEd., die men wilde removeren, omdat de stats recht te wel voorstont, sal moeten boeten hetgene is verdicht ende versiert, gelijck veele pointen sijn, alleen om de saecke een glimp te geven? Mogelijck sullen sij haer beter bedencken, maer hebbe uEd. dit mede moeten deelen gelijck ick het hebbe ontfangen. Hoe het met Brisac afflopen sal, verlange ick te hooren als een saecke daer veel aen cleeft. Het Franse leger voor St. Omer vreese ick, dat het aen vivres sal haperen sijnde alreede een fort bij Prins ThomasoGa naar voetnoot2 tusschen Ardres ende de stat verovert. De gemelte prins seggen de Vlaemsche tijdynge thienduysent man sterk is ende was PicolominiGa naar voetnoot3 met vijffduysent te voet, drieduysent te paert naer Picardiën getrocken apparent om diversie te maecken. Sijn HoocheytGa naar voetnoot4 leyt noch tot Bergen wachtende vers volck wt de garnisoenen, daer de gedevaliseerde henen werden gesonden. Dit ongeluck sleept meer met hem als het verlies van volck, dat over de seshondert niet en is, ende de disreputatie, die ick seer groot estimere, want daerwt vloyen ongunsten, diffidentiën ende ialousiën. Graeff WillemGa naar voetnoot5 is tot noch toe bij sijne Hoocheyt niet geweest blijvende tot Lijffkenshouck om sijn verstroyde troupes te amasseren. In de steden moet hij de schult dragen. De gevangenen sal den viant soucken op te houden, omdat sij desen somer niet souden connen dienen, ende een ongestuymycheyt bij eenyge van de onse tot Lyffkenshouck gepleecht, die een Spaens cappiteynGa naar voetnoot6 gevangen ende gerantsoeneert, soo hij om te vertrecken wt het fort gynck, op de brugge hebben gemassacree[r]t, het bloet onstelt hebbende over veele cruautez, aen haer compangons in het slijck steeckende geperpetreert, geeft materie om dispuyten te maecken. Den heer ambassadeur d'EstampesGa naar voetnoot7 reysde vrijdage naer Bergen om, soo te oordeelen is, sijne Hoocheyt ist mogelijck te doen remueren. Aen het accort van de lantgravinneGa naar voetnoot8 wert hier niet meer getwijfelt; een out quaet, hetwelcke de ligues sijn onderworpen, dat yder sijn schoonste souckt. | |
MilanderGa naar voetnoot1 meent men bij den keyserGa naar voetnoot2 is gewonnen; het stadthouwerss[c]hap van Cassel wert hem gedestineert ende meer, want somyge spreecken, off het gissyngen sijn weet ick niet, van een graeffschap. Soo wert de partije allenskens swacker. Wat te Hamburch omgaet, horen wij niet; RusdorffGa naar voetnoot3 gaet vanwegen den palsgraeffGa naar voetnoot4 derrewaerts. De nombre van de nieuwe lichtynge weet mij niemant te seggen. Den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot5 meent men off hem mede als entremetteur van vrede wil bemoyen. Binnen Maestricht is een cappellaen van St. MarieGa naar voetnoot6 als mede aent verraet schuldych onthooft. Pater rectorGa naar voetnoot7, soo haest becommen is, gelooft men weder op de banck sal commen om te weten de lijste van alle, die schuldych sijn, daervan hij de beste kennisse geseyt wert te hebben als sijnde, naer het seggen van PasmanGa naar voetnoot8, den beleyder van het werck. Een prinseGa naar voetnoot9, in Zeelant opgebracht, seyt den sesthienden April wt de Baia te sijn geseylt, waerin den vijffthienden van deselve maent graeff MauritsGa naar voetnoot10 met veertych seylen was gearriveert ende hadde twee eylandekens ingenomen. Dese barque seyt last hadde om in Spaengiën de tijdynge van het beleg van die plaetse te brengen. De comte de BagnolaGa naar voetnoot11 was in Maert met vijfthienhondert man daer binnen gecommen ende op de aencomste van graeff Maurits ettelijcke duysende, wel tot 8000 toe, Portugesen ende slaven. Den schypper, gevraecht naer de vivres, seyt v(o)or drie maenden genouch daerin was, maer op alles is weynych staet te maecken. Deele uEd. alle particulariteyten mede, opdat ick van gelijcke milde wtdeelynge ontfange. Wat de Staten van Hollant, die nu bijeen sijn, ons wtleveren sullen, sal uEd., soo het meriteert, vernemen. Desen morgen hebben de Staten-Generael van ons, die op de revisie tot Amsterdam sijn geweest, rapport versocht van hetgene ons was beiegent, bij welcke occasie mij in den sin comt off, indien andere princen met corte termijnen, sonder relieff te geven, tegens onse ingesetene contra naturalem aequitatem procedeerden, off wij de hare met gelijcke munte niet mogen ende behoren te betalen. Den soon van monsieur PelsGa naar voetnoot12 staet om naer Zeelant te gaen ende met allen spoet over te commen. Den heer MullerGa naar voetnoot13 is noch hier. Desen 5 Iulij 1638. | |
Den heer van der HogeGa naar voetnoot1 ende de WaelGa naar voetnoot2, die mij interpelleren, dewijle ick desen schrijve, versoucken hare gebiedenissen. | |
In dorso schreef Grotius: 5 Iulij 1638. N. Reigersberg. |
|