Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3011. 1637 april 3. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, D'heer DavauxGa naar voetnoot2, voor desen ambassadeur in Polen, sal haest daer in Hollant zijn ende van daer gaen nae Deenemarcken ende nae Polen. Ick heb last ontfangen uijt Sweden van haere conincklijcke majesteijtGa naar voetnoot3 om te doen, dat ick voor desen uijt mij selve gedaen had, dat is het senden van de hertogh van WeymaerGa naar voetnoot4 met een goed leger te recommanderen: sal over sulcx binnen een dagh ofte twee tot desen eijnde audiëntie verstrecken. PiccolominiGa naar voetnoot5 houd men te zijn te Atrecht. In de Grisons is groote swaericheyt. Dye de Fransche vrundschap moede zijn, hebben haer meesters gemaeckt van de principale stadt Coire, geven manifesten uijt tegen Vrancrijck van wanbetaelinge, vergeting van tractaten, verd[r]ucking van de vrijheijt. 'T is waer, dat de Grisonsche regimenten in dyenst zijnde van Vrancrijck in lang nyet en zijn betaelt. Men (?) seyt oock, dat LanierGa naar voetnoot6, ambassadeur van Vrancrijck, eenige van de principale Grisons, dye nyet en wilden nae hem luijsteren, heeft gedreijght te bastonneren. Dese Grisons, dye tegen Vrancrijck zijn, hebben geschreven aen de Switsers, dat sij doch geen passagie en souden geven aen de Franchoysen als vijanden van de vrijheijt. Seggen, dat het huijs van Oostenrijck haer presenteert te mainteneren in de volle souveraineteit van de Valteline sonder te spreecken van uijtbanning van de religie tevrede zijnde met de vrije passagie sulcx dye geweest is conform de voorgaende tractaten. Winnen hyer mede veel luijden, ende dye van Oostenrijck dese oneenicheijt tot haer voordeel gebruijckende vallen aen aen twee zijden van Como ende Tyrol verwachtende sulcx uijt Napels ende over Milaen ende uijt Duijtschlant. Den coningGa naar voetnoot7 syende de faute bij de zijnen begaen brenght bij twederleij remedie, tegen de wanbetaeling goet tot LXm croonen, tegen het quaedt beleijt van de zijnen goede woorden ende beter conditiën voor de geallieerden, waermede ende nut de goede couragie ende beleijdt van de hertog van RohanGa naar voetnoot8, dye minder gehaet is als andere Franchoysen, dye daer zijn, met hoope dat de saecken in goede ofte (?) immers in tamelijcken stant sullen gehouden werden, gelijck wij wenschen. Te Milaen sijn gearriveert twee millioenen gouds in sestych galeijen, een werdt noch verwacht om gebruijckt te werden soo in Duijtschlant als in Italië. Te Napels werdt oock gelt bijeengeraept uijt de amodiatie van de gabellen ende uijt leninge van de stadt tusschen twee ende drye millioenen gouds. Sardeigne, daer den Franchoysen nyet anders als de luijden wacker gemaeckt hebben, werdt met volck, wapenen, amunitie ende fortificatie gesterckt. s'KeijsersGa naar voetnoot9 volck, dye in Franckenlant zijn, soo wij uijt de Switsersche | |
bryeven vernemen, gaen nae Bohemen; dye in 't Wittemberger landt zijn excuseren haer van nyet derrewaert te connen gaen voor May door de ongemacken, dye sij soo in den somer in 't velt als daerna de winter hebben geleden. 3 April 1637.
UE. laeste zijn geweest van den IIe MaertGa naar voetnoot1; oversulcx ontbreecken ons bryeven van drye weecken. Wilt met AelianusGa naar voetnoot2 ende andere dencken op remedie. Mij dunct goed sal sijn, dat soo ick als uE. de opschriften doen stellen met een andere handt, oock eens anders cachet gebruijcken ende daerenboven de brieven aen nyeuwe personen addresseren als aen de advocaet GraswinckelGa naar voetnoot3 aldaer, aen S.r Guillaume Surendonck ofte aen S.r Frarijn (?)Ga naar voetnoot4 ofte au marchand à l'empereur alhyer. Wij moeten alles versoecken. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant In Den Hage. In dorso (met andere hand): Den 3 April 1637. |
|