Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2847. 1636 november 18. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, Brieven van den XV deser heb ick over Zeelant gesonden. Desen gaet het ordinaris pat ende is den wint iegenwoordych oost. Den keyserGa naar voetnoot2, om de dispute van preseance van den cardinael de LionGa naar voetnoot3 te ontgaen, sal op de Ceulsche handelynge boven de vier gedeputeerde senden een cardinael, wiens naem is, nisi memoria fallit, PlasmanGa naar voetnoot4. Den heer AitsmaGa naar voetnoot5 hout seecker, dat voor kerssemisse al een Roomsch Conynck sal sijn gemaecktGa naar voetnoot6. Van Regensburch schrijft men, dat men heeft geresolveert den Nederpals onder eenyge conditiën te restitueren; maer daer sal sooveel difficulteyt apparent op werden gevonden als in de saecke selffs. Den keysersen agent residerende in EngelantGa naar voetnoot7 seyt, de precipitantie van den grave van ArondelGa naar voetnoot8 oorsaecke is, dat hij geen meer contentement heeft ontfangen. Den keyser doet door eenen TruxisGa naar voetnoot9 seven nieuwe regimenten lichten, die aengenomen heeft deselve in corten tijt op de been te brengen. Boven het aengecommen volck in Pomeren werden noch vier regimenten wt Sweden verwacht. Den grave van Arondel staet op sijn wedercomste, heeft hier doen vernemen, off de peste te Campen grasseert, dat opinie geeft, off hij Hollant om Den Hage sal mijden. Boven het heerlijck stuck goets den heer SpierynckGa naar voetnoot10 vereert is hij genobiliteert ende op sijn vertreck een bague gegeven, wel ses off sevenentwintych hondert rijxdaelders waerdych. Engelant schijnt van sijn pretens recht van de zee niet te willen wijcken ende hier is geen apparentie, dat men het can laten glisseren, doch sal den winter occasie tot verder dispute daerover benemen. FelixGa naar voetnoot11 sal met ManliiGa naar voetnoot12 successeurGa naar voetnoot13 geen dispute hebben, sooveel heeft IovinianusGa naar voetnoot14 van sijn vrienden wel vernomen. Ick sal uEd. andermael recommanderen, dat sijnen outstenGa naar voetnoot15 sijn tijt niet | |
qualijck en bestede; het is te frayen verstant om in leecheyt te consumeren, vastichheyt ende naersticheyt ontbreeckt er aen. Wat CrayenburchGa naar voetnoot1 dienstych is, dencke ick dickwils, maer sijn ooch te slaen op de twee plaetsen, die alreede met ionge luyden sijn voorsien ende de plein sault qualijck souden werden geëmpoteert, is met te veel onseeckerheyt gewacht. Sonder op militaire employen te dencken kan ick niet sien, dat die professie met eere vrucht kan geven. Om PieterGa naar voetnoot2 tot de prattijcke te helpen formeeren sal ick niet versuymen de hant aen te houden; met het nieuwe iaer verwachten wij hem hier. De propositie van openynge, die HerwertGa naar voetnoot3 soude doen, was maer om tijt te winnen, maer is daer niet op gevolcht. De Duitsen, die voor desen den keyser geen vijff Turckstuyver hebben willen toestaen, consenteren der nu hondert, soo hooch is sijne macht door wapenen geclommen. Harmesteijn pericliteert seer, faulte van provisie. Ick sal het cijfer ende nauwe correspondentie verwachten. Het pretext noch oorsaecke van S.t SimonsGa naar voetnoot4 disgracie weet men hier niet. UEd. seer dienstwillygen broeder
| |
Desen 18 Nov. 1636. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croon van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 18 Nov. 1636. N. Reig. En boven aan de brief: (Rec. 15) Dec. In margine: Redres Gallil. (?). |
|