Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2663. 1636 juli 7. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.Mon frère, Het subyt vertreck van de keyserschen van voor Luyck, Ian de WaertGa naar voetnoot3 met den hartoch van LottringenGa naar voetnoot4 door Luxemburch, PicolominiGa naar voetnoot5 met prince ThomasGa naar voetnoot6 naer Artois, ende met sulcken haest, dat sij, naer men ons segt, de contributiën van eenyge cleyne plaetsen, die gereet waren, niet en hebben verwacht, geeft achterdencken, dat sij dessein hebben van yet notables tegens Vranckerijck te attenteren, off vrese van een grote invasie wt Vranckerijck te lijden. De Brabantsche advisen seggen ons, dat de meeste macht van den cardinael-infanteGa naar voetnoot7 oock naer de Franse frontieren gaet. Den heer van CharnasséGa naar voetnoot8, die vijff dagen heeft gelegen van een continuele coortse, daer hij nu van is verlaten, heeft voor sijn siecte, ende monsieur BrassetGa naar voetnoot9 geduyrende deselffde, aengehouden, dat ons leger mede int velt mochte werden gebracht. Mijn heer den prinsGa naar voetnoot10 is nu op de been hebbende wel drie weecken ende meer meest het bedde ofte stoel moeten houden. De cappiteynen is aengeseyt haer vaer- | |
dych souden houden, de lijste van de wagens gemaeckt ende, soo den viant sijn macht elders meent te wenden, sal dat van hier sonder yet voor te nemen niet aengesien werden. Wt de zee hooren wij noch geen tijdyngen dat onse buyssen in haer neerynge hinderynge geschiet; de opinie is oock, dat Engelant tot geen executie van placaet commen sal. Thien Engelsche schepen seyt men sijn naer noorden ende hebben eenyge achterdencken, dat sij het ooge hebben op de Oostindische scepen. Wt Westindiën hooren wij niet. Tsestych duysent pont buspoier met een toorn door een blixem binnen Rijnberck gesprongen hebben veel menschen ende meest de huysen van de stat seer beschadycht. Den ambassadeur van VenetiënGa naar voetnoot1 doet instantie den heer van OosterwijckGa naar voetnoot2 niet en werde gerappelleert, eer een ander ambassadeur derrewaerts is gesonden. Wij sijn seer verwondert, daer den wint soo goet is, dat in soo lange geen brieven wt Vranckrijck sijn gecommen. Ick sal deselffde verwachtende blijven. UEd. seer dienstwillygen broeder
| |
Desen 7 Iuly 1636. | |
Adres: Mijnheer (Mijn)heer de Groot, Raet ende Ambassadeur van Sweden. In dorso schreef Grotius: 7 Iuly 1636 N. Reig. En boven aan de brief: Rec. 22 Iuly. |
|