Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2571. 1636 april 28. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Brieven van den sevenentwintychsten wt het leger voor SchenckeschansGa naar voetnoot4, desen naermiddach naer mijn schrijvenGa naar voetnoot5 gecommen, seggen, dat den viant noch van geen accort en spraeck, maer gesommeert sijnde hadden geantwoort, dat sij haer voor alsnoch hielden op haer defensie. Hebben al hare buytenwercken geabandonneert sijnde in het fort geretireert, defenderen de wallen ende de faussebraye ende heeft het fort niet veel te beduyden, differeren soo lange als sij connen om off assistentie quame; kan echter niet duren. Den heer SpierynckGa naar voetnoot6, die ick desen naermiddach hebbe gesproocken, seyt mij, dat XenocratesGa naar voetnoot7 hem op het hoochste altijt recommandeert voor uEd. betalynge te sorgen, gelijck hij seyt oock wel te sullen doen soo lange hij de finantiën manieert. Den heer rijxcancelier heeft hem oock gelast, soo wanneer sij over in Sweden gaen, dat hij sijn Ex.tie soude in memorie brengen een seeckeren fons te doen tot uEd. betalynge assigneren, sijnde den heer cancelier van meenynge uEd., soo de heer Spierynck mij seyt, altijt in eerelijck employ te continueren. Ick hebbe sijne E. ons neeffGa naar voetnoot8 gerecommandeert, dat hij aengenomen heeft; hope ons neeff wat geposerder allenskens werden sal, dat sonderlynge in een man van staet wert gerequirert, bijzonder onder die ende onse natie. Hij hadde mij belooft altemet te schrijven, maer dat is al vergeten. | |
Ick bidde om mijn gebiedenisse. Desen 28 April 1636 's avonts ten negen uyren. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijckste Conynck. In dorso schreef Grotius: 28 april 1636, N. Reig. En boven aan de brief: Rec. 13 Mey n. st. |
|