Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6
(1967)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2370. 1635 november 28. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, Den vierentwintychsten deser ende vier dagen tevoren heb ick uEd. wijtlopych van alles geadviseertGa naar voetnoot2. Tsedert hebben wij niet anders als dat het veroveren van alle de wercken buyten den SchansGa naar voetnoot3 tot op de halffe mane naer voor de brugge continueert, ende lopen tijdyngen, gebracht met die van Arnhem commen, dat sijn Ex.tieGa naar voetnoot4 oock het fort bij het spuy ontrent Griethuysen in de Duffel heeft becommen; dan daer is noch geen publyck schrijven van. Alle hetselve sijnde wert gissynge gemaeckt het fort eer langen tijt, dat is binnen drie, vier weecken, souden connen werden genomen, ten ware het winterwater te hoge wiert, hetwelck niet alleen de progressen kan beletten, maer oock alles infructueux maecken, dat den heelen somer is gevoirdert, ende alles brengen in poincte, dat met het vooriaer van voren aen sal sijn te beginnen. Van den tresves wert gelooft, dat noch wert getracteert; seeckerheyt hebben wij gene off weynych. Dat den mareschal de BreséGa naar voetnoot5 heeft ontfangen commissie als ambassadeur extraordinaris, monsieur de CharnasséGa naar voetnoot6 als ambassadeur ordinaris, sal uEd. daer hebben verstaen. Off het is om de handelynge te assisteren, gelijck wert geseyt, off wel daerover te clagen ende die te beletten, gelijck meer apparentie heeft ende ick gelove, sullen wij moeten verwachten. Wt Duytslant hebben wij niet nader tsedert de nederlage van de Saxise, daer ick voor desen van hebbe geschrevenGa naar voetnoot7. Ick sal verlangen te horen het goet succez van ons neeff de GrootsGa naar voetnoot8 reyse. Soo wederom hier comt te passeren, vint uEd. het goet, soo sal ik hem wat ophouden ende sien wat bekent te maecken. Het verstant is seer goet, waer maer wat meer rappichheyt daerbij, ende op d'uytspraecke leth hij niet genouch. Ons neeff ReigersberchGa naar voetnoot9, die ick weet, dat uEd. seer is gerecommandeert, bidde ick, dat sijn tijt wel mach besteden. Hetgene IustinusGa naar voetnoot10 dienstych oordeelt om hem bij AristotelesGa naar voetnoot11 ende GracchusGa naar voetnoot12 wel te stellen, dient niet versuymt. Negotium Caesariense est mihi curaeGa naar voetnoot13. Desen langer te maecken beleth mij den gouden wint, die mij presseert om | |
uEd. soonGa naar voetnoot1 naer Den Briel te depescheren. Godt wil hem geleyden ende ons al te samen in sijn heylyge protectie nemen. UEd. seer geaffectioneerden ende
| |
Desen 28 Nov. op den middach 1635. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, Ambassadeur van de Coninginne ende croone van Sweden bij den Alderchristelijckste Conynck. Tot Paris. In dorso schreef Grotius: 28 Nov. 1635 N. Reig. |
|