Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6
(1967)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2179. 1635 juli 10. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, Op Saterdagh heb ick geschreven, dan de bryeff is nyet voort connen raecken, dye nu gaet over Cales. Sedert hebben wij veele quaede tijdingen gecregen boven de voorgaende als dat Mentz, Worms, Gustaefsburgh, Oppenheim zijn in des vijands handen; dat hij loopt tot Hagenouw toe ende dat men vreest nyet alleen voor Lorraine, maer oock voor Champaignie. 't En is nyet vremd, dat sulcke dingen, daer den cardinaelGa naar voetnoot2 zyeck zijnde nyet alles doen en can ende nochtans anderen het nyet en laet doen. Ende dye het geldt, handelen nyet anders en soecken dan hetselve lang onder haer te houden, waerover mijnheer de prinsGa naar voetnoot3 deser dagen in presentie van den coningGa naar voetnoot4 tegen BulionGa naar voetnoot5 hardt heeft gesproocken, seggende geen vriendt te zijn van RohanGa naar voetnoot6, maer dat hem d'oneer van Vranckrijck raeckt. Tot Bourdeaux is de seditie weder ontsteckenGa naar voetnoot7 met groote bloedstortinge. Eenige vresen, dat de Engelschen haer daermede sullen moeyen. Den coning ende cardinael luysteren nae paix. Hoe dit alles afloopen sal, weet Godt, maer de Alcaici sullen materie hebben om te spreecken. Mijne gebyedenisse aen alle bekenden. Ick blijff recommandere de saecke van de MaseGa naar voetnoot8, boecken ende pa(pie)ren. SeldenusGa naar voetnoot9, een zeer geleert man, bij last van den coning van Groot-Bretaignie schrijft de dominio maris. Ick denck, dat CunaeusGa naar voetnoot10 last sal crijgen te antwoorden. Vaert wel. Uwer E. bekende. | |
Den X Iuly XVIcXXXV.
UE. gelieve mij eens te laeten weten, in wat poincten is den voorslagh van de Compaignie van asseurantie ende de principale consideratiën daerop loopende. | |
Adres (met andere hand): Mijn Heer Mijnheer Reigersberg, raet in den Hogen Rade in Hollant in Den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den X Iuly 1635 tot Paris. |
|