Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1838. 1633 mei 10. Van W. van OldenbarneveltGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Tsedert die van uEd. van den 19en April hebbe ick niet vernomen; sij moeten wederom geïntercipieert sijn. Ick hebbe weeckelijck gescreven ende lest den derden MeyGa naar voetnoot4. Drie van de gedeputeerde, die wt Den Hage hier waeren, sijn over eenige daegen vertrocken, ende den aertbisschop ende hertoch van Arschot volgen hedenGa naar voetnoot5. Men hoop noch al vreede, hoewel daervan verscheyden gesproocken wert, of het goet voor den koninckGa naar voetnoot6 is ofte niet. Sommige meenen, dat de commercie soo in Hollant in tijde van vrede sal groijen, dat naer de expiratie sij soo machtich sullen sijn, dat dese prouinciën niet sullen derven reppen. Den prinsGa naar voetnoot7 hout men ontrent Emmerick, den marquis d'AytonaGa naar voetnoot8 tusschen Lier ende Mecchelen; soo lange de Heeren niet weder in Den Hage bij den anderen sijn, weet men niet te oordelen. Indien de legers marcheerden, souden oorsaeck geven van scrijven. Dien tijt verwachtende blijve ick voor altijts, Mijn Heer,
| |
Den 10 Mey 1633. | |
Adres (met andere hand): Aen Men Heer Men Heer de Groot. In dorso schreef Grotius: 10 Mey 1633 Stout. Rec. den 20 May n. st. |