Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1704. 1631 december 4. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot5.Mon frère, Ick heb gehoort d'heer BielGa naar voetnoot6, Joncker van der MylenGa naar voetnoot7, oock Mr. Michiel van MiereveltGa naar voetnoot8. Can niet vinden, dat GallusGa naar voetnoot9 procedeert de bonne foy, ende alle sijne advysen sijn mij suspect, insonderheit van te presenteren van te vertrecken; oock te toonen, dat ick sooseer graech ben om hier te leven. UE. en gelooft niet, wat conditie ick ellewaerts can hebben, ende dat mijne naelaetinge van resolutie tot noch toe is gecomen omdat uE. ende andere vrunden mij beter hoope gegeven heeft dan ick nu vindt. Ende dat soeckt Gallus nu te rechten à mes despens. Ick blijve bij mijne voorgaende resolutie. Nochtans, indien desen brief MaximianusGa naar voetnoot10 ende de gedeputeerde van Rotterdam behaeght, passe. | |
BerckelGa naar voetnoot1 heeft aen sijn soonGa naar voetnoot2 geseit, dat ick sal gewaer werden, wat de heeren van Rotterdam voor mij willen doen. Van DrielGa naar voetnoot3, die één is van de drie gedeputeerden nevens HartogveltGa naar voetnoot4, heeft mij doen seggen, dat hij mij garen soude besoecken, soo het goed conde doen; dat hij weet selff van den ouden tijdt, dat mijne advysen altijdt gegaen hebben voor de moderatie gelijck nu doen die van den prins. De Edelen sijn veelen om mijnentwil te vroeger gecomen. Mijne gebiedenisse aen de heeren en vrunden, vooral Maximianus ende DiocletianusGa naar voetnoot5. Den 4 Dec. 1631. UE. dienstwillige broeder
| |
D'heeren MeermanGa naar voetnoot6 van Delft ende in den HageGa naar voetnoot7, neef de ByeGa naar voetnoot8 van Alcmaer ende monsr BogaerdGa naar voetnoot9, die nu bij ons sijn, doen haere gebiedenissen. | |
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 4 Decemb. 1631. seyt Gallus niet procedeert de bonne foy; hout alle sijn advisen suspect. |
|