Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1701. 1631 november 29. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mon frère, Ick heb uE. dyenaer wat opgehouden, opdat monsr PrinsGa naar voetnoot4 eerst met den burgemeester HartogsveltGa naar voetnoot5 soude spreecken, maer dye is op gisteren vertrocken nae zijn woning ende comt voor t'avont niet t'huys. Den burgemeester BerckelGa naar voetnoot6 is nae Utrecht om nieuwe predicanten te haelen ende sal daer noch een dagh twee off drye blijven, soodat den burgemeester GoereeGa naar voetnoot7 alleen hyer is, dye niet groots op hem sal nemen. Op maenendagh is het vroedschap, op dynxdagh vergadering, wij moeten zyen, wat daer sal vallen. Aen de Staten-Generael te schrijven vind ick bedenckelijck, insonderheyt sonder kennisse van de burgemeesters alhyer, dye op de Staten-Generael niet wel tevreden en zijn, insonderheyt Berckel, ende nu op t' recht van Hollant wat beter beginnen te letten zyende de consequentie. T'is apparent dat de Staten-Generael den bryeff souden onbeantwoordt laeten ende uytgeven deselve te zijn van andere inhouden als in de waerheyt, gelijck | |
zij deden, doe ick uyt Antwerpen schreeffGa naar voetnoot1. Ende off sij daerop resolveerden, dat ick onaengezyen de sententiën ende het placcaet ende sonder prejudicie van dyen soude mogen voor twee maenden hyer blijven, mids mij houdende in alle stillicheyt etc., wat soude ick dan winnen? De presentatie oock, dyen ick soude doen van te vertrecken, soude mij prejudiciabel zijn in mijne pretensiën tegen de stadt volgens het contract. Sij souden mogen seggen: ghij hadt ons mogen laeten beworden om u de vrijheyt te procureren. Iam per te stetit, quominus nobis usui esse possis. Daerom t'beste sal zijn, dat wij ons beyde gerust houden ende aenzyen, wat Godt sal willen wercken off de menschen laeten doen. Voor het vertrecken, al waer het datelijck ben ick niet vervaert; maer het moet blijcken, dat het mijne schuldt niet en is, dat ick hyer niet en blijve. Op alle formaliteyten soude ick niet willen staen, maer daer zijn eenige soo substantieel, dat wij over XIII jaeren in soo groote swaericheyt ons niet en hebben willen accommoderen. Wij moeten daerbij blijven off wij hebben veel moeyte ende tijdt verloren. Als ick denck, hoe GallusGa naar voetnoot2 mij eertijds met AurelianusGa naar voetnoot3 wilde doen spreecken, ende daerbij doe, wat taele hij nu voert, soo twijffele ick, off niet eenige de intentie souden hebben gehadt mij met soete woorden hyer te doen comen op hoope, dat zij mij hyer zijnde door mijne vrunden vervaert souden maecken om alsoo te doen doen, dat ik buyten zijnde noyt en soude hebben willen doen. Maer het gat van de Mase hoop ick dat zij mij niet en sullen connen sluyten, al wilden zij, ende wil niet naelaeten Godt te vertrouwen ende wel te doen. Den 29 Nov. 1631. UE. dyenstwillige broeder
| |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant In s'Gravenhage. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot den XXIX Nov. in Rotterdam. (Voor het vervolg van Van Reigersberchs dorsale notities zie Addenda et corrigenda deel IV aant.). |