Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1656. 1631 juli 7. Van Maria van ReigersberchGa naar voetnoot1.Allerliefste, Desen schrijve ic wt Rotterdam, alwaer ic gecommen was om onse zaecke te vervolgen. Gistere en eergistere hebben ic mijn werck ghemackt om al de vroedtschappen te onderrechten. Vandage zijn se bij den anderen gheweest, hebben ses wt den haren ghecommiteert, te weeten: de drie burghmeestersGa naar voetnoot2 ende van Deriel, Puc ende SonnemansGa naar voetnoot3 om uwe commissie ende de naerder acte te doorzien ende raport daervan te doen aen de vroedtschapen. Int sprecken met dezelve zeide ic haer, dat zij wel op het contrackt wilde letten; dat ic hoopte, dat zij uE. geen ongelijc en zoude willen doen; dat zij uwe sententie nevens het contrackt zoude leggen en zien, offer iet in stondt, dat uE. int particulier raeckte; dat die van Rotterdam ons diere ghenogh stondt. Ic wenste in plaedtse van van haer iet te ontfangen thien dusent gulden te moogen geeven om Rotterdam noeidt gekent te hebben. Ic hebbe se al tsamen ghesprocken, verwondere mij, dat ic die luden zoo moderaet vondt en hebber maer twee ghevonden, die mij zeiden, dat die zaecke de oude vroedtschappen rackte. Ic vraghde haer, of zij de stadtsschulden, die de oude vroedtschappen ghemackt hadden, niet betaeldt en hebben. Zij zeiden: ja. Meest alle zeiden mij: wij wensten mijn heer Grootius hier, zouden hem wel van doene hebben. Een van de burgmeesters, swager van MusGa naar voetnoot4, zeide mij: ic wenste mijn heer Grootius hier waere, hij weet wel, hoe dat gheschien can; ic en can dat niet zeggen, alles zoude wel gaen, bijaldyen hij maer hier en waere. Hij wilde zeggen: waerom en compt hij niet. Veel andere zeggen hetzelfde. Int omvragen en isser maer één gheweest die zeide: dat rackt de oude vroedtschappen, en noch en durst hij niet lu sprecken. Te Delft hebbe ic uE. neef van AdrichemGa naar voetnoot5 ghesprocken, ooc den pensionaris BrasserGa naar voetnoot6, raden teenemael, dat ghij over zoudt commen ende te Rotterdam hou- | |
den. Morgen gaen ic tot uE. neef van Adrichem eeten, daer sal meer gheselschap zijn. Hij is jegenwoordych den ousten burghmeester. Hij ende zijn huysvrouGa naar voetnoot1 ende kinderen thoenen mij veel vriendtschap. Mijn opinie is, dat, als dese heeren raport sullen ghedaen hebben, zij iemant sullen commiteeren om met mij te handelen. Wenste zoo haest als doenelijc is uE. mij een procuratie zondt, alsmeede copie van het contrackt, dat ghij met de stadt ghemackt hebt ende de acte, waerbij de stadt mijn belast wt het huys te gaen, ooc het protest, dat ic voor notaris gedan hebbe, dit alles wilde ic wel met de eerste brieven hebben, altijdt vooral een procuratie, want ic en zoude niet garen van hier vertrecken, voor ic hier iet van ghemackt hebbe. Dese zaecke becommert haer, zij begunnen te zien dat zij de betalinge niet en sullen ontgaen. Mijn meeninge is, dat, bijaldyen zij van acomodatie sprecken, dat men de huyshuere ende emolementen zoude moogen quidt schelden ende tevreeden zijn met de ses en twyntychdusent gulden, behoudende het recht van het toecommende, zoowel van de huyshuere als gage. Int sprecken met eenige waren der, die zeiden: mijn heer Grootius en heeft er geen dienst voor ghedaen. Ic vraghde, of hij het gheweigert hadde; dat zij uE. zouden ontbien beloovende uE. te sullen meintineeren en bijaldyen uE. haer dan weigerde, dat zij dan vrij zouden zijn ende uE. niet meer en behoufden te betaelen. Ic en twijfele niet, ofte sullen der iet van maecken. Hier beneffens gaedt een brief van Bontius aen zijn zoonGa naar voetnoot2; wilt hem bij uE. ontbieden ende nooden, doet hem wat vriendtschap, want hij is uE. vriendt. Schrijft mij eens offer niemant en is die weet, hoe het met de zaecken van FerinGa naar voetnoot3 is en off er geen middel en is om daer iet van te crijgen. Addresseert uwe brieven in den Hage totdat ic naerder schrijve. Aengaende den borduerwerck(er) hebbe ic uE. gheschreevenGa naar voetnoot4, joffrou ChattelgieGa naar voetnoot5 ende FransoeiseGa naar voetnoot6 weeten wel, dat hij werck van mij heeft, ooc joffrou GrimaldeGa naar voetnoot7; die isser bij gheweest, doen wij koop mackte. Ic hebbe hem boucketten ghegeven in haer presentie tot haren huyse, te weeten een dousijn, ooc weet het den tapisier, die mijn bedde gemackt heeft wel, hij heeft ghezien, dat ic hem de stoffe ghegeven hebbe. Maer bijaldyen den man wel wil, soo en moet me hem geen kort doen. Laet Fransoeise bij hem gaen ende hem vijf stuvers belooven van het stuck, midts dat het net ende wel ghedaen is. Hij heeft drie groote ende twee kleine gardijnen. | |
Doet toch mijn dienstelijcke ghebiedenisse aen alle de goede bekende. Sal mijn best doen om haest thuys te commen, doch moet eerst hier alles afmaecken. Alle de goede bekende doen uE. groeten. Wat prosses heeft joffrou van GalenGa naar voetnoot1? Ic dencke uE. haer somwijlen wat geeft. Zeght aen MersierGa naar voetnoot2, dat ic met WttenboogaertGa naar voetnoot3 ende EpuscopiusGa naar voetnoot4 van zijn saecke ghesprocken hebbe ende sal noch naerder sprecken, sal alles doen dat ic can. Groet monsieur ende joffrou TilenusGa naar voetnoot5. Ick verwondere mij, dat ic van de Polsche ba(ronnen)Ga naar voetnoot6 niet en hoere; zijn se al van Parijs vertrocken? En laet toch niet de procuratie met den eersten te zenden. AlbesteinGa naar voetnoot7 weet wel, waer Bontius' zoon woondt. Ic ga morgen wederom naer den Hage. Mijn broederGa naar voetnoot8 is gisteren hier expres gheweest om mijn zaeck te helpen recommandeeren, is dadelijc vertrocken. Adieu, groet CornelisGa naar voetnoot9 ende alle die van ons huys. Ut ParijsGa naar voetnoot10 den vii Julij. | |
Adres: A monsieur Monsieur Grotius à Parijs. Port. In dorso schreef Grotius: 7 Iulij 1631. M. Reigersberg. |
|