Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1381. 1629 maart 31. Van J. WtenbogaertGa naar voetnoot1.Mijn heere, Ick heb uE. lest geschreven den 25. deserGa naar voetnoot2 onder couverte van uE. broeder. Dese dient alleen tot addresse van den jongman, brenger deses, soon van mr Evert de pasteybacker in den Haage, uE. bekent. Sijn naem is Abraham van LiebergenGa naar voetnoot3. Hij heeft gestudeert in de rechten, gaet nae Vranckrijck om sijne promotie ende de tael. Hij heeft groote verlangen, als oock sijne ouders, uE. te sien, derselver handen te cussen, ende eenige goede instructie van uE. te ontfangen. Sedert mijn leste is hier niet sonderling gepasseert, daervan ick kennisse hebbe, anders dan dat Leyden, Haerlem ende eenige andere steden haer noch seer thonen gemiscontenteert over 't gepasseerde van Amsterdam, hebben noch gisteren verclaert, dat, hoewel sij om tvoornemen S.Exe. van metten eersten te velde te gaen, niet te beletten, hebben in de consenten bewillicht, sij het evenwel daerbij niet dencken te laten, maer verstaen, dat die van Amsterdam haer burgeren hebben ongelijck gedaen, ende dat dat behoort te sijn geredresseert. Amsterdam sweech noch swichte niet ende 't liep soo hooch - soo mij desen avondt is vertelt -, dat die van Amsterdam zijn opgestaen uyt de vergadering ende sijn datelick nae huys gevaren, latende alleen haer pensionarisGa naar voetnoot4. Off sij wedercomen sullen weet ick niet. De vergadering is noch dese weeck niet gescheyden. Daer is in druck gecomen een missive aen de hh. Staten-Generael ende S. Exe, nopende 't stuck van Amsterdam, geteeckent P.V.H.Ga naar voetnoot5, soo bitter ende vilain, als yet dat ick noch hebbe gesien. D'advocaetGa naar voetnoot6 wordt tot 6 off 8 mael genoemt een landtverrader. UE. disputen van de privilegien in derselver ApologieGa naar voetnoot7 worden wederleydt met het woordt: noodt en heeft gheen wet, ende dat men in sulcke gelegenheyt als anno 1618 op gheen privilegien en hadde te passen. Item datter een oudt privilegie is t'Amsterdam, bij twelcke alle suspecten van heresien worden verclaert incapabel tot de regeringe: volgens twelcke hij sustineert rondtuyt, dat de meeste paert van de tegenwoordige regenten behooren uyt de regeringe geset te | |
worden. Sustineert dat, wanneer de subalterne magistraten haer niet en dragen soot behoort, bijsonder in tstuck van religie, de gemeynte oorsaeck heeft daerover te clagen aende H. overheydt ende dat die sonder op privilegien te letten datelick behoort daerin te voorsien. Wil de regering genoch brengen tot een forum van democratie, ten regarde dat de regeringe (?) eigentlick is in handen van de gecommitteerde der gemeynte. Adviseert dat de hh. Staten-Generael bij placaten scherpelick op grote peenen behooren te verbieden niemandt voortaen te kiesen off te stellen in eenige magistrature off officie cleyn off groot dan die volcomen professie doen van de ware Christelicke gereformeerde religie, soo die nu in dese kerck geleert wordt. S.Exe. crijcht oock streeck van besijdewaerts. UE. ende Wtenbogaert gaen oock niet vrij. De saecken loopen hooch. Middeler tijdt maecken Delff, Amsterdam, Rotterdam, Goude ende Briel swaricheyt int executeren der placaten, niettegenstaende de nieuwe belasting door missive. Voor Hoorn ende Alckmaer is oock niet te vreesen, soo veel men noch verneemt. Ick quam dese dagen te lesen int gheen uE. mij eens sondt van Beern, gepasseert anno 1555 met J. CalvijnGa naar voetnoot1. Weet uE. mij niet te seggen wat het is, daerin die van Beern seyden gecommitteert te sijn, une faute grande et de si grande importance et consequence, die monsr Calvin op den drucker leydt? Ick moet hier affbreecken ende uE., mijn heer, den Almachtige bevelen. Ult. Martij 1629. UE. dienaer, H.v.M. | |
'T Hoff heeft voor 3 dagen een advis ingelevert, soo ick van goeder handt ben onderrecht, in de saeck der remonstranten, heel moderaet -, dan ick hebt noch niet gesien. Met groten haest. | |
Adres: Aen mijn heer mijn heer Hugo de Groot in handen tot Parijs. Door goedt vriendt. In dorso schreef Grotius: 31 Martii 1629. |
|