Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1092. 1626 augustus 4. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.(Mon) frère, (M)onsr. TreselGa naar voetnoot4 en hebben wij noch niet gesyen; sal misschyen haest eens overcomen, te meer nu (M)ons.r Utenbogard hyer noch is ende mede verlanght nae particulier rapport. Middelertij(t) continueert uE. ons te troosten door de zijne van den XVe July. Wij hebben het oock wel van doen. Dat sijn Excellenties affectie goed is tot ons, is niet weynich ende hebben Godt daer van (te) dancken ende te bidden, dat sulcx continuere. Maer voorwaer het schijnt, dat zijn affectie soodanigh is als van de luyden, dye aen de armen menschen seggen: Godt helpe u. Hij seyt: had hij twee steden, hij soude hem verclaren. Vooreerst soo men de combinatie gedaen had van de oude met de nieuwen, dye immers rechtmatigh was ende met geen reden en soude worden gecontradiceert, soo soude hij wel twee steden tot hem gehadt hebben. Ende als dat enckel niet voort en wilde, conde men de electie tot Hoorn, Alcmaer, Goude, Briel ende andere plaetsen niet sulcx beleyden, dat de moderaten daer de meeste hadde geweest? Want de vroedschappen volgen veeltijdts de burgemeesters. Hyertegen h(oor) ick clagen, dat in alle electiën grootelijcx is versuymt, uytgenomen in de leste van Rotterdam. De goede heren, dye, soo uE. schrijft, het wel menen, maer achten, dat Sijn Ex.tie te ras gaet, hebben weynigh medelijden met de arme gevangenen, uytlandigen ende geoppresseerden. Soo de saeck haer raeckte, sij souden anders spreecken. 't Geeft mij wel wonder, dat men de verdruckte gemeente soo lang met goede woorden ende weynigh effects can aesen ende violentie belet(ten). Het desseing van door Rotterdam yet te wercken voor mij is niet te verachten, ma(er) nae mij dunckt is zeer langsaem ende onseecker; want als dye vroedachap wel gedisponeert waer, daer noch tijdt toe gaet, soo sullen onse vijanden, dye (stout) ende vigilant zijn, alles doen om sulcx door de Staten-Generael ofte van Hollant te beletten. Het verstercken van den adel heeft nergens nae soo veel swaricheyt ende evenwel syet men, hoezeer het van de eene zijde werdt getraverseert ende hoe weynich het aen d'andere zijde wordt gevordert. Dat bedroeft ons ende stelt ons in groote onseeckerheyt. Sijn Ex.tie seyt de gemoederen zeer vervremdt te vinden. | |
Ick gelooff het, want ons is reden genouch gegeven om vremdt te zijn van deghenen, dye ons soo getracteert hebben ende noch tracteren, ende zij laeten niet alle quaed te doen, omdat zij 't eens begonnen hebben. Ick heb aen uE. een gebonden exemplar van mijn boeckGa naar voetnoot1 gesonden door de soon van den pensionaris OldenbarneveltGa naar voetnoot2, maer dye blijft wat lang, soo 't schijnt, in Brabant, waerdoor de levering verachtert werdt. Bid uE. 't selve ten beste te nemen, alsoo ick geen andere gelegentheyt om te bestellen heb connen vinden. Den IIII Augusti XVIcXXVI (tot) Parijs. UE. dienstwillige broeder
| |
Des conings broeder gaet trouwen met mademoiselle de MompansierGa naar voetnoot3, waermede de correspondentie tusschen Monsieur ende de prinsGa naar voetnoot4 gebroocken wordt, dye men meende vast te maecken door het huwelijck van deselve Monsieur met des prinsen dochter. Men meent den coning nae halff Augustus hyer sal comen. Dye van Bruyssel senden hyer dagelijcx vinnige boucken ende contracataloguen, waeronder een inscriptie is: Henricus Nassavius CalvinistaGa naar voetnoot5; veel tegen ArsensGa naar voetnoot6, hetwelck hem in 't land goed sal doen. Ick continuere in mijn versouck nopende suster BlonckenGa naar voetnoot7, om de reden voor desen geschreven. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raidt. In s'Gravenhage. In dorso met andere hand: Il sont venu trop tard d'autant que le messager estoit parti. |