Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend944. 1625 Jan. 30. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.Mon frère. De uwe van den XIIIIen deser maend can ick niet betaelen met gelycke quantiteyt van nieuwstydingen; maer ick weet dat U.E. my te goede sal houden soo ick antwoorde nae de stoffe, die my hier wordt gegeven. Men heeft hyer versocht lichtinge te doen voor ons volck soo van ruyterye als van voetvolck, maer de coning stelt sulcx uyt totdat hy zyne eygen lichting sal hebben gedaen. Hy heeft self tegen onsen Ambassadeur geseyt dat hy hoopt haest XVII regimenten te hebben. De swaricheyt van JeresGa naar voetnoot3 is over, alsoo de schepen met het volck - zijnde gedestineert, soo men meent, om eenigh geldt te convoyeren - vandaer zijn gepasseert nae Italiën, sonder de Franchoysen yet anders benomen te hebben dan haer al te groote sorgeloosheyt. De ConnestableGa naar voetnoot4 heeft noch geen ordre om in 't Milanees te passeren, maer dient tot noch toe alleen om de trouppes, die in 't Milanees zijn, te beletten haer te moeyen met de Valteline. Van Morbegno heb ick laest geschreven; resteert het fort de Chiavenna, niet in de Valteline maer daer ontrent. Soubize, wyens actie generalijck by alle vrome luyden wordt geblameert, is beset, soo men seyt, ontrent Blavet, welcke plaets hy begonnen had te beschyeten, daer is volck ingecomen ende geen peryckel voor de plaets, maer wel, soo men meent, voor hem. Twee capiteynen van zijn volck zijnde becomen zijn gecondemneert onthooft te worden, ende wordt aen de executie niet getwijffelt. Middelertijdt gaet men hyer voort met de proceduyren jegens de financiersGa naar voetnoot5. Beaumarché is by sententie gehangen in effigie, 't goedt geconfisqueert, gededuceert eenige somme voor de armen ende de pretensiën van de particuliere geinteresseerden. Is oock by deselve sententie verstaen dat de goederen, gelegen onder particuliere heren, recht andersins hebbende tot confiscatie, in dit delict moeten comen aen den Coning, waeruyt groot proffijt werdt verwacht. Wat ons Land belanght, ick meen men hyer geresolveert is de drye jaeren van het laest tractaet in te zien, den Coning van Spaignie indirectelijck werck te geven, ook te dreygen, sonder te comen in openbaer oorlogh; 't welck ick meen oock het desseing te zijn van den Coning van Engelant, die men niet en can disponeren om nevens Vranckrijk hem te verbinden tot eenige assistentie van geldt voor onsen staet. Mijn werckGa naar voetnoot6 wordt gedruckt, maer gaet niet soo wel voort, als men my | |
belooft had; sal groot zijn vyer abGa naar voetnoot1 in quarto. 't Officie dat U.E. my wil doen by den vrundt in den Hage sal my aengenaem zijn. 't Opschrift can men maecken ‘à monsieur de Gadolie’Ga naar voetnoot2 onder couverte aen Sr. OlivierGa naar voetnoot3. Nopende de soon van broeder CampenGa naar voetnoot4 heb ick myne consideratiën overgeschreven: al dat in mijn macht is is t'zynen beste. De vrunden sullen letten wat hem oorboir is. Hyermede, mon frère, sal ick eyndigen ende doen myne gebyedenisse soo aen U.E. als door deselve aen moeder, broeders, susters ende vrunden. Den XXX January XVIcXXV. Soo U.E. nae den Hage gingt ende NeeffGa naar voetnoot5 daer waere, soo en waer 't niet quaed hem te seggen, dat ick hyer by veele groote werde aengesproocken van myne restitutie in 't Landt, om te hooren off hy sulcx veylig soude vinden ende acht dat het met eere - daer ick vooral op let - soude connen geschieden. Mijn advijs als voor desen is den tijdt noch in te zien. Men soeckt crimineel proces te maecken aen den gevangen Marquys de La VieuvilleGa naar voetnoot6. Van DoubletGa naar voetnoot7 weet men noch niet seeckers dan dat hy leeft. De CancelierGa naar voetnoot8 seyt dat hy wel eenige voorslagen heeft geopenbacrt maer sulcke dye hyer niet gesmaeckt en soude hebben. Wilt gedachtich zijn van 't gunt waervan ick onderrichting had verzocht van voor, in en na de TrefvesGa naar voetnoot9. |
|