| |
| |
| |
Buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug
De interieurs van kastelen en landhuizen
Over de afwerking en aankleding van de interieurs en het gebruik van diverse vertrekken van de kastelen en de landhuizen valt tot het midden van de 18de eeuw over het algemeen weinig te zeggen. Het meeste is niet meer aanwezig, hetgeen veroorzaakt is door moderniseringen van de vertrekken en veranderingen in het gebruik door de tijden heen. Wat eenvoudiger is de reconstructie van de plattegronden. Die zijn over het algemeen minder ingrijpend veranderd dan de interieurs. Van enkele kastelen en huizen zijn boedelbeschrijvingen bekend, waaruit men een indruk krijgt van het gebruik en de inrichting. Door het een met het ander te combineren is gepoogd een chronologisch beeld te schetsen, zonder overigens enige volledigheid te pretenderen.
| |
Middeleeuwen en de 16de eeuw
Het centrale vertrek in het weerbare kasteel van de 14de en 15de eeuw was de zaal, een gemeenschappelijke ruimte waar men verbleef, de maaltijden gebruikte en feestelijke ontvangsten hield. In de zaal was een schouw aanwezig. Ook kon het bed van de kasteelheer in de zaal een centrale plaats hebben. Een van de vroegste ‘zaalgebouwen’ was het kasteel Zuylestein uit omstreeks 1400, dat twee bouwlagen boven een kelder bezat. De hoofdverdieping bevatte de zaal die door een (latere) tussenmuur in een groot en een klein gedeelte was verdeeld. In de noordwand bevond zich een stookplaats met oven. Ter vergroting van het wooncomfort werden aan beide zijden van de zaal in de loop van de 15de eeuw kleine vertrekken toegevoegd, waaronder vermoedelijk een keuken. Vanaf de voorburcht had men via een brug toegang tot een vertrek op de zuidwesthoek. Bij gebrek aan
202 De plattegrond van kasteel Zuylestein vóór 1630. Gedeelte uit een kaart van Zuylestein en omgeving (ARA, Hingman inv. nr. 3039).
gegevens over kelder en verdiepingen is niet meer na te gaan hoe die bereikbaar waren en hoe daarvan de indeling was.
Dezelfde ontwikkeling heeft plaats gevonden bij huis Doorn, dat in 1365 na een verwoesting werd herbouwd. Op de oudst bekende afbeelding van Roghman uit 1646-1647 bestond het kasteel uit een aantal gebouwen rond een binnenplaats. Over de indeling is echter niets bekend, wegens ingrijpende verbouwingen en vernieuwingen in later eeuwen.
Voor Moersbergen geldt hetzelfde. Op een aantal moerbalken en een laat gotisch sleutelstuk na, is er niets meer dat doet herinneren aan de middeleeuwse indeling en inrichting.
Na het midden van de 16de eeuw werd het bezit van een verdedigbare kasteel overbodig. Men streefde ernaar de bewoning in de kastelen geriefelijker te maken en het verblijf een representatiever voorkomen te geven. De verschillende functies van wonen, slapen en verzorging, openbare en privé-vertrekken werden zoveel mogelijk gescheiden. De bestaande kastelen werden daartoe langzaam aan verbouwd, het muurwerk werd ‘geopend’ met grotere vensters, zodat er een relatie tussen binnen en buiten, met het omringende park of de tuin tot stand kwam. De plaats van de trap in het huis en de afwerking en aankleding van de vertrekken kregen steeds meer aandacht.
| |
| |
| |
De 17de eeuw
De duidelijke opsplitsing tussen de verschillende functies van de vertrekken is een verschijnsel dat in toenemende mate de indeling van de huizen gaat bepalen. Representatieve en ontvangstruimtes, woonvertrekken, slaapkamers, gastenverblijven en dienstvertrekken worden definitief van elkaar gescheiden. De begane grond of bel-etage is gereserveerd voor ontvangsten en in gebruik voor algemene ruimtes, waar een eetzaal en een salon deel van uit maken. De belangrijkste vertrekken hebben door hun ligging, vaak in de as van het huis, een onbelemmerd uitzicht naar het park buiten. Keukens, wijn- en provisiekelders worden ondergebracht in het souterrain of in de kelders, de slaapkamers en strijk- en mangelkamers verdwijnen naar de verdieping en de zolders. Bij de voornaamste huizen wordt de hoofdtrap geplaatst in het centrale deel, de hal, of direct in de nabijheid daarvan. Soms gaat deze trap niet verder op dan de eerste verdieping. Voor de hoofdbewoners is dat voldoende. Zij hoeven zich niet op de zolder op te houden. Dat is voorbehouden aan het personeel dat daarom van een achtertrap gebruik moet maken. Het is in deze tijd dat de scheiding ontstaat tussen hoofdtrap en diensttrap, waarover het personeel alle verdiepingen kon bereiken, zonder de familie en hun gasten tegen te komen. De vertrekken die via de hoofdtrap bereikbaar zijn dienen dan ook meer kwaliteit te hebben dan die welke via een diensttrap zijn te bereiken. Een dergelijke monumentale indeling vindt men in de 17de eeuw bij het Koningspaleis in Rhenen, het Slot te Zeist en bij kasteel Amerongen.
Slechts bij hoge uitzondering, en dan alleen in stadhouderlijke behuizingen, ziet men dat er voor de heer en vrouw des huizes een eigen appartement met aanpalende kabinetjes is ingericht. Zuylestein was zo'n stadhouderlijke behuizing waar dit principe voor het eerst is toegepast. Zeist, hoewel geeen stadhouderlijke residentie, had waarschijnlijk eveneens een dergelijke indeling. Dat kan echter, bij gebrek aan gegevens niet meer worden aangegeven.
Onder invloed van de Franse interieurkunst gaat men aan het eind van de 17de eeuw meer aandacht schenken aan de aankleding en afwerking van de vertrekken. Schouwen, lambrizeringen, bewerkte plafonds, fraai bekleed meubilair, statiebedden, schilderijen, kostbare spiegels en stoffering als wandtapijten en goudleerbehang geven een indicatie van de welstand en de goede smaak van de eigenaars.
203 Maarsbergen, kasteel Maarsbergen. Mogelijke reconstructie van de vertrekken van de bel-etage en de verdieping in 1613. Schaal 1:600. Getekend door A. Viersen in 1998.
1 | De Stove |
2 | De Voorsadel |
3 | Het Salet |
4 | De Toren achter het Salet |
5 | De Toren boven de Stove |
6 | De derde Camer |
7 | De vierde Camer oft Camer naest de trap |
8 | De Voorcamer |
9 | De Camer daernaest |
10 | De Toren bij de Voorcamer boven |
Wandtapijten zijn een geliefde wandbekleding voor de belangrijkste vertrekken. Hiermee kon men de illusie van het uitzicht op een landschap creëren. De tapijten werden van plafond tot vloer van een vertrek gehangen. Door het weergegeven perspectief op de voorstelling streefde men naar een zo realistisch mogelijke situatie. In de 18de eeuw waren het de beschilderde behangsels die de functie van venster naar buiten overnamen. Hiervan is niet veel meer in situ overgebleven. Dit soort mobilia werden, tot de schouwen toe, bij het veranderen van de mode vervangen. Ook nam men ze graag mee als het huis in andere handen overging. Restauraties in de 19de en 20ste eeuw brachten in een aantal gevallen weer interieurstukken in als schouwen, schilderingen en betimmeringen tot zelfs hele plafonds van elders. Het interieur van het Slot te Zeist getuigt daarvan.
| |
Voorbeelden
De scheiding van functies in een huis wordt duidelijk bij het bestuderen van een vroeg 17de-eeuwse inboedelinventaris van Maarsbergen. In het archief van de Abdij van Berne (Heeswijk-Dinther) zijn lijsten bewaard gebleven van meubelen en gebruiksvoorwerpen die de abt en zijn kloosterlingen in de loop van vele eeuwen in gebruik hadden. Een van die lijsten betreft de abdijgoederen die in Maarsbergen ter beschikking stonden van de toenmalige proost. Deze lijst is opgemaakt op 12 april 1613 (archief Abdij van Berne, Cart. II, nr. 221, p. 110) en geeft niet alleen een opsomming van de aanwezige meubelen en gebruiksvoorwerpen, maar ook van de vertrekken waarin zij zich bevonden. De indeling van het huis van Maarsbergen was als volgt. Het rechthoekige blok met twee diagonaal geplaatste torens op de zuidoost en de noordwesthoek bevatte een souterrain of kelder, een bel-etage, een eerste verdieping en een kapverdieping. In de kelder was de keuken opgenomen. De bel-etage kende een simpele indeling met twee grote vertrekken, waarschijnlijk door een gang gescheiden die naar de traptoren tegen de achtergevel liep. Een van de grote kamers was de ‘voorsadel’ (voorzaal), de andere was als ‘salet’ (een eetkamer of kleine zaal) in gebruik. Deze
| |
| |
204 Zuylestein omstreeks 1635 met benamingen van de verschillende vertrekken in de plattegrond (ARA, Hingman, inv. nr. 3039).
vertrekken, in ieder geval de voorsadel, waren verwarmd. Op de tekening die Roghman van het gebouw maakte zijn de schoorstenen duidelijk te zien. De ruimte in de zuidoosttoren deed dienst als ‘stove’, eveneens een verwarmd vertrek, de andere torenkamer achter het salet werd als kantoor benut. De eerste verdieping was in vier vertrekken onderverdeeld die geen specifieke benamingen droegen, maar die, gezien de aanwezigheid van ‘beddestees’ en ‘koetsen’ als slaapvertrekken dienst deden. De torenkamers voor en achter herbergden meubels en schilderijen. De meeste keldervertrekken en de zolder worden niet genoemd. Waarschijnlijk bevonden zich op zolder alleen enige bedsteden voor het personeel.
Zuylestein werd tussen 1633 en 1634 gemoderniseerd, nadat stadhouder Frederik Hendrik kasteel en heerlijkheid had verworven. De onregelmatige plattegrond, met als kern het middeleeuwse rechthoekige zaalgebouw, werd vierkant gemaakt. De vensters werden aanmerkelijk veranderd en vergroot tot kruiskozijnen met korfbogen. De meest opmerkelijke wijziging die ingrijpende gevolgen had voor de indeling van de plattegrond was de verplaatsing van de toegang en de brug van de zijkant naar het midden van het gebouw, waardoor het een symmetrisch aanzicht en indeling kreeg. Het renaissanceportaal uit 1551 werd weer toegepast. Uit omstreeks 1635 dateert een opmeting waar het vernieuwde Zuylestein met de benaming van de vertrekken staat weergegeven. Centraal lag de ‘voorsael’, een hal die direct toegankelijk was vanaf de brug. In het verlengde lag ‘het quartier van haere Excie’. Hier lagen de overige appartementen omheen gegroepeerd. In de voorzaal kwam een schouw met hoge boezem, ondersteund door Ionische zuilen. De boezem was versierd met hangende vrucht- en bloemfestoenen. Links van de voorsael en het quartier van hare Excie bevonden zich een ‘antijchambre’, het ‘quartier van sijen Excie’ en een ‘garderobbe’ met secreet, dat was uitgehakt in het zware middeleeuwse muurwerk van het oude zaalgebouw. De drie vertrekken aan de rechterzijde zijn niet benoemd op de plattegrond. In het oude toegangsvertrek, rechts voor, had men het trappenhuis aangebracht. Dat stond in directe verbinding met de voorsael. Zuylestein was een modern 17de-eeuws huis geworden op een regelmatig grondvlak. Door de handhaving van de grote toren behield het wel zijn kasteelmatige karakter.
Een opmerkelijke en nieuwe behuizing in dit gebied was het paleis dat voor de Winterkoning tussen 1630 en 1631 te Rhenen werd gebouwd. Het paleis is in 1812
| |
| |
205 Rhenen, plattegrond van het Koningspaleis uit 1802 (Staatsarchief Hannover).
afgebroken. Niettemin is toch de indeling bekend want zijn er in 1748, 1771 en 1802 opmetingen gemaakt, waarop de indeling van de gevels en de plattegronden van de onderscheiden verdiepingen staan weergegeven. Het langgerekte gebouw had twee naar achteren uitstekende zijvleugels. De keukens en kelders bevonden zich in het souterrain. Daar was ook de bediendeningang. De verschillende kabinetten aan de voorzijde lagen enfilade en waren, opmerkelijk genoeg, gericht op het noorden, terwijl het spectaculaire uitzicht over de rivier aan de zuidkant lag. In het midden van de achtergevel lag een ruim hoofdtrappenhuis met brede stoep. In de zijvleugels bevonden zich kleine trappen ter ontsluiting van souterrain en bovenverdiepingen. Naar middeleeuws model waren er geen gangen in het interieur. De voorzalen waren met marmeren platen geplaveid. Het Koningspaleis was met zijn ruime opzet voor deze regio een uitzondering. Het zou vijftig jaar duren voordat er weer een dergelijk groots opgezet complex zou verrijzen. Voorlopig deed men het met bescheiden verbouwingen aan de bestaande huizen.
Na een bijna alles vernietigende brand in 1673 werd Amerongen herbouwd in klassicistische stijl. Sedert de bouw is het huis maar enige malen in andere handen overgegaan, zonder dat het ingrijpende gevolgen voor indeling en decoratie heeft gehad. Iedere generatie voegde iets aan het huis toe, waarmee het een staalkaart van bewoningsgeschiedenis is geworden die in Nederland maar weinig wordt aangetroffen.
206 De grote keuken in het onderhuis van kasteel Amerongen (foto RDMZ, 1998).
207 Amerongen, een van de diensttrappen vanaf het onderhuis naar de bel-etage (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
208 De galerij op de bel-etage van Amerongen (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
209 Plafondschildering in de hal van de beletage in kasteel Amerongen met in het midden het alliantiewapen Van Reede-Turnor (foto RDMZ, 1984).
210 Het beschilderde luik op de bovengalerij met de Phoenix die uit de as herrijst (foto RDMZ, 1998).
In het souterrain en op de zolders waren de dienstvertrekken. De bel-etage en eerste verdieping waren bestemd voor de bewoners. De scheiding tussen bewoners en personeel ziet men aan de buitenkant heel fraai aangeduid. Een dubbele brug biedt toegang tot het kasteel: het bovendeel leidt direct op tot de hoofdverdieping. De dienstingang in het onderhuis is via de onderbrug bereikbaar. Ook in het inwendige van Amerongen is de scheiding bewoners/personeel consequent
211 Het beschilderde luik op de bovengalerij met de jonge boom met klimop omrankt (foto RDMZ, 1998)
doorgevoerd: de diensttrappen die vanuit de kelderverdieping opgaan, kruisen nergens het hoofdtrappenhuis. In Amerongen bevond zich aan de zuidzijde ooit een trapje vanuit de waskeuken in het onderhuis naar de slotgracht. Hier werd de was gespoeld. Op de zolder werd de was gedroogd en was de mangelkamer. Door middel van een katrol op zolder kon de was van beneden af worden opgetakeld via luiken in de plafonds. Het onderhuis heeft een aantal vertrekken waarvan de keuken met een grote schouw en spoelbak met pomp de opmerkelijkste is. Het gehele onderhuis is betegeld en voorzien van kruisgewelven. Op de vloer liggen grote natuurstenen platen.
De indeling van de plattegrond van de bel-etage met een hal, een dubbele trap en een grote achterzaal, alle in de as van het huis, is gangbaar voor de voorname huizen uit die tijd. Alle vertrekken zijn enfilade gerangschikt rond de centrale hal. De meest indrukwekkende ruimte in het kasteel is de grote bovengalerij die over twee verdiepingen opgaat en met een houten kloostergewelf is overdekt. In diverse vertrekken op de bel-etage zijn de decoraties en onderdelen uit de late 17de eeuw nog bewaard gebleven. Het hijsluik in het plafond van de lange gang op de bel-eage is met de vogel Phoenix temidden van de vlammen beschilderd en de tekst perit ut vivat (hij gaat ten onder om te leven). Het zal de symbolisering zijn voor de herrijzing van het kasteel uit de as. De Phoenix is bovendien het symbool voor duurzaamheid en het lange leven. De vogel kan immers een leeftijd van 500 jaar bereiken! Omwille van de symmetrie ongetwijfeld is aan het andere uiteinde van de gang een beschilderd luik aangebracht met een berglandschap en een door klimopranken omstrengelde boom. Hierbij staat de tekst vix nata sustentor (nauwelijks geboren word ik (al) staande gehouden). De symboliek van deze afbeelding is een aanvulling op de vorige voorstelling. De klimop, semper vive, altijd groen, symboliseert in de 17de eeuw het gezonde leven, de
| |
| |
212 Overzicht van het ‘Groot Salet’ met het rijk geornamenteerde plafond uit de bouwtijd (foto RDMZ, 1998).
onvergankelijkheid en de eeuwige trouw. De combinatie van beide elementen boom en klimop zal verwijzen naar de nieuwe loot, het nieuw gebouwde kasteel, dat een gezond en lang leven tegemoet gaat.
In de hal van de hoofdverdieping is het plafond beschilderd met ranken die in figuren ten halve lijve eindigen en met grisaillemotieven, alles rond een middenstuk. In het ovale middenstuk is het alliantiewapen van de bouwheer en bouwvrouwe Van Reede-Turnor met de versierselen van de Deense Orde van de Olifant tegen een wolkenlucht weergegeven. De schildering werd in 1685 door Willem van Nijmegen vervaardigd. Zijn signatuur en datering zijn in de rand weergegeven (Willem van Nijmegen inventor fecit 1685).
In de huidige bibliotheek die vroeger als eetkamer in gebruik was, bevindt zich een hoge houten schouwpartij uit de bouwtijd.
Het fraaist van uitmonstering is de grote zaal of ‘Groot Salet’, de belangrijkste ruimte in het huis. De kostbaarste meubelen van het huis staan hier opgesteld, de portretten van bevriende vorsten zijn hier opgehangen. De twee marmeren schouwen in deze zaal zijn door Godard van Reede in Dresden besteld. Een van de hoogtepunten in de zaal is het kunstig bewerkt stucplafond. Bijna het gehele oppervlak is versierd met lijsten, bladranken, zeer forse acanthusbladen, schelpen en indrukwekkende adelaars in hoog reliëf, alles in een symmetrische opzet. Het plafond heeft een beschilderd middenstuk dat Aurora, de Dageraad moet voorstellen. De combinatie stuc- en schilderwerk aan plafonds werd vanaf het einde van de 17de eeuw tot circa 1750 in Nederland toegepast. Van het Groot Salet is stucadoor noch schilder bekend. Het is echter niet ondenkbaar dat één decorateur voor het resultaat verantwoordelijk is. Breedveldt Boer neemt aan dat het plafond door vaklieden uit de omgeving rond Kleef gemaakt kan zijn. Dat sluit de decorateur van de hal, Willem van Nijmegen, dus niet uit. Over het algemeen
| |
| |
213 Gedeelte van het stucplafond in het Groot Salet (foto RDMZ, 1998).
214 Een van de marmeren schouwen uit Dresden in het Groot Salet (foto RDMZ, 1998).
wordt aangenomen dat hij ook voor het werk in het Groot Salet verantwoordelijk is geweest (Breedveldt Boer, 1991, 73, 78).
De inrichting van de vertrekken op Amerongen was aanvankelijk sober en praktisch, typerend voor de late 17de eeuw en typerend voor Van Reede's echtgenote Margaretha Turnor. Dat zou pas na 1721 veranderen met de bewoning door Henriëtte van Nassau-Zuylestein (1688-1757), tweede gravin van Athlone, die het huis opnieuw liet decoreren en inrichten. Het verschil valt pas goed op,
| |
| |
215 De desert Camer achter het eetsalet in kasteel Amerongen dat Cuypers omstreeks 1900 omvormde tot een kleine bibliotheek (foto RDMZ, 1998).
wanneer men inventarissen vergelijkt die van de goederen en bezittingen zijn opgemaakt in 1721, 1748 en 1766. Het aantal aan meubels, zilver, porselein en schilderijen is tussen 1721 en 1748 aanmerkelijk in kwaliteit èn kwantiteit toegenomen. Door die inventarissen zijn ons de namen en dus de functies van de vertrekken overgeleverd. Via het onderhuis kwam men binnen in de ‘voorsaal’, in 1766 ‘ondervoorhuys’ genoemd. Links was de (grote) keuken met voorwerpen van koper en tin. Die is er nog steeds. Naast de keuken lag een klein vertrek dat als bierkelder in gebruik was. Aan de rechterkant van de ‘voorsaal’ lag ‘het salet voor 't volk’ of ‘onderste salet’. In 1766 was hier de strijkkamer. De ‘benedenste galderij’ vormde de scheiding met de achtervertrekken waar een waskelder (in 1721: bakkelder en in 1748: agterkeuken), de ‘bottelaye’ (in 1766: garde mangé), een provisiekelder en de ‘maegdekamer’ (vanaf 1748: wijnkelder) lagen.
Ook op de bel-etage kwam men in de ‘voorsaal’ binnen. Rechts hiervan lag de ‘Alkoobikamer’ (benaming uit 1674), die later, in 1721, ‘Mevrouws Camer’ zou heten en nog weer later opnieuw ‘Alcove’. Sinds 1900 is het de eetkamer geworden na een verbouwing door P.J.H. Cuypers. In 1721 waren de wanden van dit vertrek bekleed met ‘Calemincke bandt’ en in 1748 met rood en zwart behangsel. Achter deze kamer lag een kabinetje dat na 1900 tot dienkeuken is ingericht. Links van de ‘voorsaal’ was het ‘eetsalet’, dat pas aan het eind van de 19de eeuw door Cuypers in een bibliotheek zou worden veranderd. Zowel in 1721 als in 1748 zat hier goudleerbehang op de wanden. Achter het eetsalet was de plaats van het linnencamertje (1721), dat in de jaren daarna ‘provisiecamer’ en ‘desert Camer’ zou worden. Cuypers maakte hier een kleine bibliotheek. De achtervertrekken werden ook op deze verdieping door een ‘Galderij’ van het voorste deel gescheiden. In het midden lag het ‘Groot Salet’. Deze kamer was in 1721 niet behangen. Het ‘Catoene Camertje’ rechts daarvan had in 1721 (uiteraard) een katoenen wandbespanning. In 1748 was dat vervangen door goudleer. Het vertrek heette toen ‘Kleijne Kamer’ en was als kleine eetkamer in gebruik. Links van het Groot Salet bevond zich de ‘Toorncamer’. De naam van dit vertrek is in de 18de eeuw nooit gewijzigd. In 1721 zat er ‘out’ goudleer op de wanden. In 1748 was er sprake van tapijt behangsel. Het is niet bekend of het de tapijten waren die er tegenwoordig ook nog hangen. Nu staat het vertrek als ‘gobelinkamer’ bekend. De eerste verdieping, met de grote ‘Galderij’ had een ‘Coningskamer’, behangen met ‘silverleer’. In de loop van de 18de eeuw veranderde de naam (bij gebrek aan een koning)
in ‘Princekamer’. Geschilderd behang had in 1748 de plaats ingenomen van het zilverleerbehang. Voorts waren op die verdieping onder andere de slaapkamers van ‘Mylort’ (met groen papier behangen), van ‘Milady’ (met zeildoek behangen) en de kleedkamer die een behangsel had van groen ‘saaij’.
De zolderverdieping had een aantal slaapvertrekken, voorts een ‘koornsolder’, een ‘rooksolder’, een ‘parssolder’ (daar stond de linnenpers), een ‘Cleersolder’ en een ‘gesloten solder waar veel staat’.
| |
| |
216 Amerongen, de voormalige Toorncamer die nu gobelinkamer heet (foto RDMZ, 1998).
Over de indeling en het gebruik van de vertrekken in het Slot van Zeist is door de eeuwen heen aan de hand van verkoopcatalogi en beschrijvingen een redelijk betrouwbare reconstructie te maken. Ten tijde van de bouwheer, Willem Adriaan van Nassau-Odijk waren de representatieve vertrekken, waaronder de ‘Grote Zaal’, gesitueerd naast de hal in het midden van het gebouw op de bel-etage. De kamers te weerszijden van de monumentale hal zijn enfilade gerangschikt: een aaneenschakeling van vertrekken met de deuren in elkaars verlengde. Het trappenhuis direct naast de hal was van een monumentaliteit die tot dan toe nog weinig in de Noordelijke Nederlanden bekend was, een statietrap in de ware zin des woords. De gestucte wanden van het trappenhuis zijn over twee verdiepingen versierd met illusionistische olieverfschilderingen naar ontwerp van Daniël Marot. De wandvlakken worden geleed door nissen met voorstellingen, afgesloten door lisenen in rood-paars geaderd imitatiemarmer. In de ‘nissen’ zijn cascades of watertrappen afgebeeld, geflankeerd door meermannen die zijn geschilderd in grisaille, voorts putti op een piëdestal die een fontein vasthouden. Tegen de lisenen staan goudkleurige bloemenvazen op een basement en zijn medaillons met guirlandes aangebracht. Achter de lisenen en onder de piëdestal van de putti en de cascades zijn congélationsbanden en -ornamenten geschilderd: vries- of dooiornamenten. Dit is rusticawerk dat is geïnspireerd door smeltende ijspegels of druipend mos. Op de begane grond ziet men in een vak een liggende stroomgod, ook geschilderd in grisaille. De heldere schilderingen met hun betrekkelijk donkere omlijstingen geven de indruk of men door een venster heen een tuin inkijkt: een typerend barok motief dat een halve eeuw later bij de decoratie van de salons in Sparrendaal ook is nagestreefd. De trap die uit drie armen bestaat, onderling door een klein bordes
gescheiden, heeft een opengewerkte ijzeren balustrade, die weliswaar teruggaat op een ontwerp van Marot, maar vermoedelijk aan het eind van de 19de eeuw is gerealiseerd. Het beschilderde houten plafond van het trappenhuis met de gesneden rozetten in de hoeken is origineel, maar wat eenvoudiger uitgevoerd dan het ontwerp van Marot laat zien.
| |
| |
217 Zeist, het Slot. Het trappenhuis over twee verdiepingen is beschilderd met vazen met putti, fonteinen en zeewezens met vissenstaarten (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
218 De schouw in de Willemszaal met de portretbuste van koning-stadhouder Willem III (foto RDMZ, 1998).
Aan de andere kant van de hal, achter de zaal, werd de diensttrap gemaakt. Deze is nog steeds aanwezig en een van de weinige compleet originele onderdelen van het huis. Ook van de hand van Marot was de decoratie van de grote Zaal of Willemszaal. Bouwheer Willem Adriaan van Nassau-Odijk liet deze zaal inrichten ter ere van koning-stadhouder Willem III en bracht boven de schouw diens vergulde portretbuste aan. De decoratie van het vertrek is zeer rijk met gecanneleerde Corinthische pilasters met bandwerk, gesneden lambrizeringen en een koofplafond, waarvan de lijst met putti is gedecoreerd en het middenvak met een illusionistische schildering. In de loop van de eeuwen was het grootste deel van die aankleding verdwenen. Bij de restauratie van het Slot in de jaren zestig is deze afwerking en aankleding opnieuw aangebracht en aangevuld met stukken van elders afkomstig (onder andere de vier grisailles van Gerard de Lairesse). De verdwenen plafondschildering ‘De triomf van de Vrede op de Oorlog’ van Augustinus Terwesten is opnieuw geschilderd aan de hand van een schets die bewaard was gebleven en tijdens de restauratie werd teruggevonden. Hetzelfde geldt voor de overige vertrekken op de begane grond. Voor een klein deel was de decoratie van kamers en kabinetten nog aanwezig. Het meeste is echter óf aangevuld, óf van elders afkomstig.
Op de verdieping bevonden zich in de 17de eeuw de slaapvertrekken waarvan een aantal met schouwen. In de met brede gewelven met gordelbogen overkluisde kelders werden de voorraden bewaard. Oorspronkelijk waren daar geen grote
| |
| |
219 Het schelpengrotje in het souterrain van het Slot te Zeist omstreeks 1910. Een van de loden rozetten waar het water uitkwam is rechts duidelijk te zien (foto verz. Prentenkabinet, Leiden).
keukens met ovens of schouwen. De keukens van het Huys te Zeist waren aanvankelijk in de linkerzijvleugel ondergebracht. De rechter- of noordvleugel deed dienst als oranjerie. Stoopendaal noemt dat op zijn vogelvlucht uit omstreeks 1700: ‘4: de groote Galdery of de Orangerie’. Hoewel hij verzuimde het nummer 4 op zijn tekening aan te geven, is het bekend uit andere bronnen dat hij de rechtervleugel op het oog had. Logisch is het niet, want de rechtervleugel ligt aan de noordwestkant, de koude kant.
Opmerkelijk genoeg is in de kelder onder de grote zaal een schelpengrotje aanwezig, waarvan men aanneemt dat het uit de bouwtijd dateert. Hieruit blijkt al dat men bij de bouw dit vertrek zeker geen keukenfunctie had toebedacht, maar eerder die van een soort binnentuin. De betrekkelijk ondiepe nis is in zijn geheel versierd met verschillende soorten schelpen, koraal en flintsteen. Aan de zijkanten zaten rozetten met loden buisjes, waaruit men kan opmaken dat er ooit sprake
220 De Conincks Camer, een van de kamers op Zuylestein die gedecoreerd waren in laat 17de-eeuwse trant (Loosjes, 1930, 96).
geweest is van een waterwerk. Op een foto van omstreeks 1910 is een van die rozetten duidelijk waar te nemen. Hoe men zich dat waterwerk moet voorstellen is niet helemaal duidelijk. Misschien kwam het water uit het waterreservoir op het dak. Op de bodem van de nis bevond zich een bassin waarin het water werd opgevangen.
In de 17de eeuw zijn schelpengrotjes met waterwerken of met schelpen gedecoreerde paviljoens een geliefd onderdeel van de barokke tuinaanleg. Verschillende stadhouderlijke bezittingen werden in de 17de eeuw met een schelpengrot in de tuin verrijkt. Bij Het Loo werd tussen 1689 en 1691 een ‘grotto’ annex volière in de Koninginnetuin tegen de noordoosthoek van het Corps de Logis aangelegd. Daar was de grot opgebouwd uit boomwortels, brokken flintsteen en schelpen, op ruwe wijze gemetseld om zo een natuurlijk effect te bereiken. Het omhoog spuitende water werd daar in bekkens opgevangen. Opmerkelijk bij Zeist is het gegeven dat het schelpengrotje ìn het huis is opgenomen.
Aan het eind van de 17de eeuw werd Zuylestein ten tijde van Willem van Nassau-Zuylestein nogmaals gemoderniseerd. In het huis werd onder andere een ‘Conincks Camer’ met kabinet ingericht, bestemd voor Willem III, zoals dat enige jaren daarvoor ook in Amerongen en Zeist was geschied. Uit overgebleven foto's valt op te maken dat in dit vertrek een schouw was aangebracht met het wapen van de koning-stadhouder. Het is niet ondenkbaar dat Daniël Marot de hand gehad heeft in het ontwerp, gezien de stijl ervan. Per slot was hij in die tijd werkzaam voor opdrachtgevers die zich in de kringen rond de stadhouder ophielden.
| |
| |
| |
De 18de eeuw
In de 18de eeuw worden bij de nieuw gebouwde huizen de inrichting en afwerking van de interieurs verfijnder en de plattegronden overzichtelijker. In de oude huizen worden de voornaamste kamers in de nieuwe smaak gemoderniseerd. Veel interieurs uit de 18de eeuw zijn ons echter niet overgeleverd. In verhouding met vergelijkbare gebieden in Nederland kwamen op de Utrechtse Heuvelrug weinig nieuwe huizen tot stand. Daarvan is het oude Dennenburg gesloopt, van Sandwijck in De Bilt zijn na een restauratie in 1990 vrijwel alle interieuronderdelen als plafonds, lambrizeringen en schouwen verdwenen of als oud vuil in een van de kelders opgeslagen. Bij Zandbergen herinnert nog een enkele deur aan de 18de eeuw. Bij de verkoop van dit huis in 1791 werd het beschreven als een ‘royaal en zedert weinig jaaren nieuw getimmerde heere huizinge, voorzien van 5 behangen beneden- en 6 zo behangen als onbehangen boven-kamers, met een kabinetje, knegts- en meiden kamers, zeer groote zolder over 't geheele huis gaande, ruime keuken en kelders met diverse commoditeiten...’. Hoe wij ons die ‘behangen’ kamers moeten voorstellen? Indien men denkt aan Sparrendaal dat immers uit dezelfde tijd stamt lijkt het waarschijnlijk dat er beschilderde behangsels gezeten hebben. Helaas is daar op Zandbergen niets meer van over gebleven. De zaal, vanaf de 18de eeuw spreekt men gaandeweg steeds meer over ‘salon’, bleef het representatieve middelpunt van het huis. Deze kwaliteit wordt in de decoratie en de aankleding sterk benadrukt.
| |
Voorbeelden
Het Slot te Zeist kwam in andere handen, waarmee het gebruik van de verschillende vertrekken sterk veranderde. Cornelis Schellinger kocht in 1745 het complex ten behoeve van de Evangelische Broedergemeente (Herrnhutters). De ‘Koningskamer’ en vijf daarbij behorende vertrekken werden gereserveerd voor de graaf von Zinzendorf en zijn familie. Voorts vonden Schellinger en zijn vrouw er onderdak. Een aantal ruimtes was gereserveerd voor directe medewerkers. In de noordwestelijke (rechter)vleugel werden tot 1768 in de voormalige oranjerie kerkdiensten gehouden. Daartoe maakte men twee verschillende toegangen: een voor de broeders en een voor de zusters. Na 1768 was de kerkzaal aan het Zusterplein gereed en de rechtervleugel kreeg de oude functie van oranjerie weer terug. Voorts werd aan de rechtervleugel in 1747 een aanbouw gemaakt, een vertrek voor Zinzendorf, Papa's Stube genaamd. Na 1756 werd deze kamer bestemd voor vergaderingen en kleine kerkdiensten. Tot bij de restauratie in de jaren zestig van de twintigste eeuw was de aanbouw aanwezig. Na 1745 verdwenen ook de keukens uit de linkerzijvleugel en werden in de kelders van het hoofdgebouw ondergebracht. De linkervleugel werd namelijk bestemd als tijdelijke huisvesting voor de broeders, in afwachting van de bouw van de huizen aan de pleinen voor het Slot (De Groot, 1996, 37, 39, 40-41, 44, 117).
Tussen 1767 en 1830 zou het complex een aantal malen van eigenaar verwisselen. De opeenvolgende bezitters woonden er niet permanent, maar verhuurden de gebouwen doorgaans, waartoe wederom verbouwingen, opsplitsingen en aanpassingen moesten plaats vinden. Vooral de zijvleugels zijn verschillende malen veranderd. De hele linkervleugel blijkt bij de verkoop in 1818 enige jaren daarvoor tot een afzonderlijke woning te zijn ingericht. De rechtervleugel was in dat jaar in twee delen verhuurd. De oranjerie was eruit verdwenen en verplaatst naar de tuin. Ook het corps de logis, het ‘Middelgebouw’ was onderverdeeld in appartementen, zoals valt op te maken uit de zeer uitvoerige omschrijving van de goederen ten behoeve van de voorgenomen veiling van het gebouw in 1818.
Van de in de 18de eeuw gerealiseerde buitenplaatsen is Sparrendaal te Driebergen het enige huis dat voor een groot deel een origineel 18de-eeuws interieur bewaard heeft. De andere huizen zijn of gesloopt of zodanig verbouwd, dat er maar weinig sprake meer is van een 18de-eeuwse afwerking. Het huis Sparrendaal werd in 1754 gebouwd volgens de toen heersende mode in Lodewijk XV-stijl. De plattegrond van het huis is regelmatig en symmetrisch van indeling. De hoofdverdieping kwam een anderhalve meter boven het maaiveld te liggen, zodat men vanuit het huis een fraai overzicht over het omringende formele park en de lanen had. Via een hardstenen bordes van zes treden betreedt men de ruime hal met marmeren vloer in het voorste deel van het huis. De hal heeft afgeronde
| |
| |
221 Sparrendaal, de centrale hal met stucwerkreliëfs boven de deuren (foto RDMZ, 1997).
hoeken en is gedecoreerd met figuratief stucwerk. Boven de deuren naar de beide voorkamers ziet men in een hoog reliëf putti weergegeven. Rechts houden zij een krans met rozen en een boeket vast, bestaande uit appels en druiven. De jongetjes verbeelden het Voorjaar en de Herfst. Links warmt een van de putti zich aan een vuurtest, de ander heeft een korenaar en een sikkel in de hand en is gekroond met een krans van aren. Zij verbeelden de Winter en de Zomer. De versiering van het plafond bestaat uit dubbele lijsten en rocailles. Achter de hal loopt een dwarsgang waar de overige vertrekken op uitkomen. Boven de deur van de zaal die in het verlengde ligt van de hal bevindt zich een stucreliëf met drie putti die attributen van Oorlog en Vrede bij zich dragen als een helm, speer, fakkel, boog en pijlenbundel, een schild en een lauwerkrans. De trap is hier weggemoffeld aan het eind van de dwarsgang. Er is geen sprake van een aparte diensttrap.
Opmerkelijk bij dit huis is de aanwezigheid van beschilderde behangsels in alle kamers op de bel-etage. Voor het grootste deel behoren zij tot de oorspronkelijke aankleding van het huis. Een aantal is bij de restauratie van 1957-1961 ingebracht. Op de begane grond zijn dat de behangsels in de kamer links voor en op de verdieping die in de zaal aan de voorzijde.
De vertrekken rechts voor en rechts achter, beide met Lodewijk XV-stucplafonds en marmeren schouw, hebben over de volle breedte en hoogte schilderingen met voorstellingen van geïdealiseerde landschappen, gestoffeerd met rivieren, bergen, burchten, huizen, bomen, personen en vee. De schilderingen zijn in een betimmering met lambrizering gevat. Zij suggereerden een gezicht op de buitenwereld, op een arcadisch landschap in heldere tonen. Tijdens de restauratie van 1957-1961 zijn de lambrizeringen en lijsten wit geschilderd. Hierdoor is het effect van een gezicht naar buiten verminderd. Boven de verbindingsdeur tussen
| |
| |
222 Sparrendaal, reliëf boven een de deuren in de hal voorstellende Voorjaar en Herfst (foto RDMZ, 1997).
223 Reliëf in de hal van Sparrendaal met de verbeelding van Winter en Zomer (foto RDMZ, 1997).
224 Sparrendaal, stucreliëf boven de deur van de zaal, waarop putti staan weergegeven met attributen van Oorlog en Vrede (foto RDMZ, 1997).
de voor- en achterkamer is een monochrome voorstelling aangebracht die omstreeks 1800 tot stand kwam. Een maker van de schilderingen is niet bekend.
225 Sparrendaal, de midden 18de-eeuwse schouw in de zaal (foto's RDMZ, 1997).
In de zaal, het voornaamste vertrek van het huis, bevindt zich een rijk gedecoreerde wit marmeren schouw met zware gebogen staaflijsten, rocailles en een cartouche in het midden. Het stucplafond is versierd met rocaillewerk en heeft in het midden een spiegelvormig verdiept gedeelte met lijstwerk en cartouches in de hoeken. De wanden zijn ook hier getooid met beschilderde doeken, met symbolen van de vier seizoenen langs de lange wanden en twee marineschilderingen naast de dubbele deuren naar de gang. De voorstellingen van de Vier Jaargetijden zijn geschilderd in trompe l'oeil-techniek en omlijst met een dubbele lijst van rietrocailles. Bijzonder in deze zaal zijn de voorstellingen boven de drie deuren, gevat in rocaille-lijsten. Het betreft hier Chinese schilderingen op papier. Zij zijn zeker ook in de tweede helft van de 18de eeuw vervaardigd.
De op linnen geschilderde blauwe 18de-eeuwse behangsels in de kamer links achter zijn na de restauratie ingebracht en op maat gesneden. Zij zijn afkomstig van een der kamers op de verdieping. De behangsels in de kamer links voor zijn niet voor dit huis gemaakt. De restauratiearchitect heeft ze in de jaren zestig van elders laten komen en in het (kleiner gemaakte) kamertje aangebracht. Deze schilderingen zijn wat later dan die aan de rechterkant. Zij zullen in het laatste kwart van de 18de eeuw gemaakt zijn. Er staan geïdealiseerde landschappen weergegeven, gestoffeerd met ‘bergen’, huizen en figuren, alles omgeven met een
| |
| |
226 Sparrendaal, de kamer rechts voor met de beschilderde behangsels uit de 18de eeuw (foto RDMZ, 1997).
227 Sparrendaal, de kamer rechts achter met de 18de-eeuwse beschilderde behangsels (foto RDMZ, 1997).
geschilderde eierlijst. Het werk is uitgevoerd in een stijl die een noord Nederlandse hand verraadt. Vermoedelijk is een fabriek in de omgeving van Amsterdam de maker geweest. Een der voorstellingen is in 1999 ontdaan van overschilderingen. Hierbij kwamen aan de bovenzijde een bloemguirlande en een medaillon met een keizersportret tevoorschijn.
In het souterrain bevonden zich de dienstvertrekken, met onder andere de keuken
| |
| |
228 Sparrendaal, een van de deuren in de grote zaal waarboven Chinese papieren behangsels zijn aangebracht (foto RDMZ, 1997).
229 Sparrendaal, detail van het 18de-eeuwse stucplafond in de zaal (foto RDMZ, 1997).
230 Sparrendaal, de afgesneden blauwe behangsels in de kamer links achter (foto RDMZ, 1997).
midden onder de zaal de grote keuken met schouw. Deze verdieping is ook via een zij-ingang toegankelijk. De geheel betegelde keuken bezit een grote schouw met rechaud en een bakoven. Hier tegenover is een servieskast ingebouwd. Op de eerste verdieping van het huis was een aantal vertrekken, waarvan die aan de voorzijde bij de restauratie zijn samengevoegd tot raadzaal voor de gemeente Driebergen-Rijsenburg.
Over het gebruik van de diverse vertrekken in Sparrendaal in de 19de eeuw geeft een inventaris uitsluitsel die in 1846 is opgemaakt. De grote zaal deed dienst als eetkamer. Die was daartoe ingericht met een grote mahoniehouten tafel, 24 stoelen en een buffet. Hij werd door een haard verwarmd, ongetwijfeld dezelfde wit marmeren schouw die er nog steeds staat. De kamer rechtsachter, naast de zaal,
| |
| |
231 Houdringe, de zuilen in Bentheimer zandsteen die visueel een geraffineerde afsluiting vormen van de hal en tegelijkertijd een doorzicht bieden op de grote salon in het verlengde daarvan (foto RDMZ, 1999).
232 Houdringe, schouw uit de bouwtijd 1779 in de grote salon (foto's RDMZ, 1998).
was de biljartkamer, de kamer rechtsvoor diende als zitkamer. Hier stonden speeltafels opgesteld, alsmede een groot aantal stoelen, sofa's en fauteuils. Het vertrek werd met een Zeister kachel, een tegelkachel, verwarmd. Een ander aangenaam en goed te verwarmen vertrek was de kleine zitkamer links voor.
In het souterrain waren, behoudens de gang, een keuken, provisiekamer, dessertkamer, vatenhok, groentekelder, wijnkelder, meidenkamer, knechtskamer en kantoortje. De kamers op de verdieping waren gemeubileerd met diverse ledikanten, kasten, kastjes, fauteuils en stoelen en zullen dan ook vrijwel alle als slaapkamer dienst hebben gedaan. Van badkamers of wastafels in een van de vertrekken is nergens sprake.
Het huis Houdringe in De Bilt bezit, ondanks diverse veranderingen en restauraties op de begane grond nog een aantal plafonds en schouwen uit de bouwtijd 1779.
Bovendien heeft het huis een monumentale vestibule, voorzien van een marmeren vloer en gekoppelde zuilen van Bentheimer zandsteen met Ionische kapitelen. De zuilen vormen een geraffineerde afscheiding tussen de vestibule met de beide deuren naar vertrekken aan weerszijden en de dwarse gang daarachter. De gang biedt toegang tot de grote salon, twee achterkamers en ooit het trappenhuis. Aangenomen wordt dat de Amsterdamse architect Abraham van der Hart verantwoordelijk was voor het ontwerp.
Het huis werd in 1888 door Abraham Salm verbouwd en gedeeltelijk opnieuw gedecoreerd. Bij een opknapbeurt in 1997 waarbij onder andere het stucwerk van de plafonds op de begane grond werd schoongemaakt, trof men op vrijwel alle plafonds van de begane grond een veelkleurige afwerking van zijn hand aan. In een aantal zalen is die gerestaureerd.
Het huis Doorn kreeg in 1762 een facelift, die onder andere bestond uit het moderniseren en decoreren van een aantal kamers in Lodewijk XV-stijl. Het beste bewaard is de gobelinkamer, rechts naast de eetzaal. De marmeren schouw vertoont betrekkelijk eenvoudige asymmetrische versieringen. Het gekoofde stucplafond is rijker van vormgeving. Het is versierd met ranken, bloemversieringen,
| |
| |
234 Huis Doorn, schouw uit 1762 in de gobelinkamer (foto RDMZ, 1987).
233 Huis Doorn, deel van het 18de-eeuwse stucplafond in de gobelinkamer (foto RDMZ, 1987).
rocailles en asymmetrische C-voluten in de hoeken, en lijkt sterk op de plafonds in Sparrendaal. Boven de deuren naar de vestibule, de eetzaal en de rookkamer zijn grisailles aangebracht met spelende putti, die in de weer zijn met pijl en boog, druiven en wijnflessen en bloemenranken. Twee van de grisailles zijn uit 1762, die boven de deur naar het rookkamertje is in 1920 op verzoek van de keizer bijgemaakt. In 1796 zou een ingrijpender modernisering volgen van het interieur. Van de monumentale vestibule met statige trap die toen werd gerealiseerd zijn ontwerptekeningen van B.W.H. Ziesenis bewaard gebleven. Via een voordeur op maaiveldniveau kwam men in de met marmeren platen bevloerde hal, van waaruit een trap omhoog ging naar de hoofdverdieping. Deze indeling is in 1920 gewijzigd, de trap is naar buiten gebracht. De vestibule zelf met de gestucte wanden en het geornamenteerde plafond in neoklassieke stijl is gehandhaafd. De zaal hierachter was, mét de vestibule, de meest representatieve ruimte in het huis, hetgeen men in de afwerking tot uitdrukking heeft gebracht. De wanden zijn geleed met in kunstmarmer omlijst vakken in geelrood en blauwgroene adering, een techniek die scagliola wordt genoemd. Boven de deuren kwamen dessus-deportes in Pompeiaanse trant: witte voorstellingen in reliëf op een roodbruine ondergrond. De schoorsteenmantel is eveneens in de scagliola-techniek gedecoreerd en versierd met wit marmeren rozetten. Ook hier is weer sprake van een geornamenteerd stucplafond. Het is door sierlijsten geometrisch ingedeeld. In de zijvelden zijn in reliëf vogels op bladranken aangebracht. Dat in deze tijd de klassieke oudheid in de belangstelling kwam en meer in het bijzonder de Romeinse en Etruskische kunst blijkt uit de bovengenoemde decoratie van de
235 Huis Doorn, grisaille of grauwtje uit 1762 in de gobelinkamer boven de deur naar de vestibule (foto RDMZ, 1987).
236 Huis Doorn, grisaille die in 1920 in dezelfde stijl is bijgemaakt in de gobelinkamer boven de deur naar de rookkamer (foto RDMZ, 1987).
| |
| |
237 Ontwerptekening uit 1796 door B.W.H. Ziesenis voor de vestibule van huis Doorn (gewassen pentekening, gesigneerd en gedateerd rechtsonder, coll. HUA, inv. nr. 1257-6).
salon en ook uit de bovendeurstukken met Etruskische taferelen in de voormalige spreekkamer, nu rookkamer, in de rechtervleugel. De voorstellingen zijn aan het oog onttrokken omdat er nu schilderijen voor gehangen zijn.
Op stilistische gronden worden ook nog eens twee plattegronden met de voorgenomen indeling van de bel-etage en de eerste verdieping aan Ziesenis toegeschreven. Hoewel de indeling niet precies op die manier is verwezenlijkt geven de tekeningen een uitstekend idee van het gebruik van een dergelijk
238 De vestibule in Huis Doorn (foto RDMZ, 1987).
| |
| |
239 Detail van het plafond uit 1796 in de vestibule (foto RDMZ, 1987).
voornaam buitenhuis aan het eind van de 18de eeuw. De bel-etage, de representatieve verdieping, bevatte een aantal grote en kleinere ruimten voor ontvangsten, de privé-vertrekken en logeerkamers lagen een verdieping hoger, de dienstvertrekken waren in het souterrain: naast de grote trap in de vestibule is de ‘keukentrap’ gesitueerd. Op de bel-etage, ‘1ste Etage’ genoemd op de tekening, was de vestibule het centrale punt van waaruit alle vertrekken bereikbaar waren. In de as lag de ‘Sallon’, met aan de ene kant een ‘Eetkamer’ van waaruit men in
240 Overzicht van de eetzaal in Huis Doorn met wanden uitgevoerd in kunstmarmer (foto RDMZ, 1987).
| |
| |
241 De zaal met decoratie in kunstmarmer en Pompeiaanse dessus de portes (foto RDMZ, 1987).
242 Een van de bovendeurstukken uit 1796 in Etruskische stijl in de rookkamer in Huis Doorn (foto RDMZ, 1987).
243 Huis Doorn, 18de-eeuwse plattegrond van de bel-etage, hier 1ste Etage genoemd (coll. HUA, Huisarchief Doorn, inv. nr. 8-1).
| |
| |
een ‘Cabinet’ in de ronde toren kon komen en aan de andere kant een ‘Zykamer’. Van hieruit kwam men in de rechterzijvleugel met een ‘Spreekkamer’ en een ‘Binnenkamer’. In de linkervleugel was nog een ‘Entrékamer’ opgenomen. De belangrijkste vertrekken hadden schouwen. In de eetkamer was een buffetnis uitgespaard en op zeker drie plaatsen bevonden zich secreten. Opmerkelijke vertrekken op de eerste verdieping waren de ‘Kamer van de Mevrouwe’, douairière W.E. ten Hove-Godin, de opdrachtgeefster van de modernisering van het huis, een klein kamertje voor de Kamenier en een ruime bibliotheek in de linkervleugel.
Broekhuizen in Leersum kwam in dezelfde tijd gereed. Ook hier was B.W.H. Ziesenis bij betrokken. Hij ontwierp, net zoals bij Doorn een vanaf de onderverdieping toegankelijke hal, van waaruit trappen omhoog gingen naar de bel-etage. Deze is
245 Tekening uit 1797 van Ziesenis voor een kapiteel van een van de zuilen in de vestibule van Broekhuizen. Ook deze tekening is rechts onder gesigneerd en gedateerd (part. coll.).
244 Ontwerptekening van Ziesenis uit 1796 voor een gedeelte van de plattegrond van Broekhuizen. De tekening is rechts onder gesigneerd en gedateerd (part. coll.).
246 De vestibule in het onderhuis met de trapopgang (foto RDMZ, 1996).
| |
| |
248 Detail van het stucreliëf in de hal uit 1906, maar in 18de-eeuwse trant, voorstellende de Zomer (foto RDMZ, 1996).
249 Het diensttrappenhuis in de rechtervleugel van Broekhuizen (foto RDMZ, 1996).
247 De hal op de bel-etage van Broekhuizen met neobarokke trapbalusters en figuratief stucwerk op de wanden (foto RDMZ, 1996).
overigens ook via een trappenvlucht aan de buitenzijde direct toegankelijk, maar die is een toevoeging van een vijftiental jaren later. De oorspronkelijke toegang lag in het onderhuis. De sterke overeenkomst in opzet bij de beide huizen is dus nauwelijks verwonderlijk. Ook hier ligt de grote salon direct achter de vestibule op de bel-etage. Ook hier liggen de grote eetkamer en antichambre links daarvan. Bij Broekhuizen werd de visie van de architect niet ingeperkt door een bestaand huis dat moest worden aangepast. De indeling kon daarom ruimer worden opgezet, hetgeen onder andere inhield dat er een aparte vleugel met trappenhuis aan de rechterzijde voor het bedienend personeel werd aangebouwd. Overigens is de indeling van het huis inmiddels klassiek te noemen: in het souterrain bevonden zich de dienstvertrekken, op de bel-etage van waar men het beste uitzicht had over het park aan voor- en achterkant van het huis, lagen de representatieve vertrekken en de salons, op de verdieping de meeste privé-vertrekken. De afwerking van de vertrekken zal, evenals het ontwerp zelf, van hoge kwaliteit geweest zijn. Geweest, want het huis brandde in de nacht van 5 op 6 oktober 1906 af. De Utrechtse architect J.C. Wentink kreeg de opdracht het in zijn oorspronkelijke gedaante te herstellen. Hij heeft zich goed van zijn taak gekweten. De decoratie van trappenhuis, eetzaal en salons zijn uitgevoerd in de Lodewijk XVI-stijl die in 1796 gangbaar was. Een aantal onderdelen is van elders afkomstig zoals de laat 18de-eeuwse beschilderde behangsel met arcadische landschappen in de grote zaal. Het 18de-eeuwse figuratieve stucwerk van wanden en plafonds met de Vier Jaargetijden in de hal is echter allemaal van de restauratie. Op de tweede verdieping bracht Wentink in oud-Hollandse stijl twee biljartkamers
aan.
| |
De 19de eeuw
Over de interieurs in de 19de eeuw zijn wij redelijk goed geïnformeerd, omdat er veel gebouwd is. Bovendien zijn de interieurs van de huizen in veel gevallen geheel of gedeeltelijk bewaard gebleven. Vooral bij huizen die lang een particuliere
| |
| |
251 Een van de beschilderde behangsels met arcadische voorstellingen in de zaal (foto RDMZ, 1996).
250 De grote zaal in het midden van het huis Broekhuizen met de laat 18de-eeuwse beschilderde behangsels (foto RDMZ, 1996).
bewoning hebben gekend is dat het geval. Voor de aankleding moeten wij, evenals bij de 18de eeuw, grotendeels afgaan op bewaard gebleven inventarislijsten. In een aantal gevallen bestaan er foto's die een kijkje in de (laat 19de-eeuwse) interieurs bieden.
Na de Franse tijd is er een hausse in de bouw van nieuwe buitenplaatsen en -plaatsjes. De huizen werden zeker niet allemaal permanent bewoond. De eigenaars of huurders van de buitenplaatsen brachten tot laat in de 19de eeuw alleen het voorjaar en de zomermaanden daar door. In de winter resideerden zij in de stad. Het huis Hoog Beek en Royen is daar een duidelijk voorbeeld van. De eigenaar A. Voombergh liet in 1825 ‘une petite maison de campagne’ bouwen waar hij zich, volgens zijn dagboek, in de zomer amuseerde (‘nous nous y plaisons en été’). De winters waren te oncomfortabel om permanent buiten te wonen. Het aantal stookplaatsen in de huizen was aanvankelijk dan ook beperkt. Pas wanneer zij constant bewoond gaan worden, ziet men dat zulk soort voorzieningen worden uitgebreid. Een ander punt was het water. Bij permanente bewoning beschikte men graag over gas, electriciteit en stromend water. Aangezien de buitenplaatsen over het algemeen ver weg lagen van electriciteitscentrales en waterleidingsystemen zorgde men in een aantal gevallen voor zijn eigen energie- en watervoorzieningen. Voorzieningen als badkamers bleven lange tijd een luxe die men zich niet permitteerde. Lampetkannen en zinken tobbes voldeden kennelijk aan de behoefte. In de bouwbestekken van de Wulperhorst (1858-1860) van de hand van S.A. van Lunteren wordt gesproken over een ‘badinrigting met reservoirs, bouloir, pomp, pijpen enz.’ en een ‘gazfabrijk van 20 lichten’ (Inventaris Van de Pollstichting, Wulperhorst, inv. nr. 32, GAZ). Bij Wulperhorst zijn ook alle vertrekken op de verdieping van schouwen voorzien.
Het grote huis Hydepark dat in 1886 volgens de modernste principes werd gebouwd bezat een eigen waterleidingsysteem, verwarmingstoestellen, elektrische verlichting en zelfs telefoon. De zoon van de architect J.N. Landré, W.J.N. Landré, was daar niet weinig trots op, getuige zijn woorden in een artikel in het tijdschrift Eigen Haard van 1889: ‘Deze verlichting alleen reeds is voor iederen bewonderaar van wetenschap en kunst een voorwerp van eerbiedige vereering en zeldzaam genot, want de inrichting op Hydepark is door haar groote uitgestrektheid, en de verscheidenheid en sierlijkheid harer vormen eenig in haar soort. Zoo is ook nog veel merkwaardigs te zien op het gebied van telefonie, verwarming met warm water, waterleiding, badinrichting enz.’. Dit wonder van interieur- en ingenieurskunst werd helaas na een brand in 1942 gesloopt. Hydepark was een unicum zowel in grootte als in comfort.
| |
| |
252 De hal van Pavia uit 1861-1862 (foto RDMZ, 1998).
Het huis Aardenburg werd in 1902 door C.B. Posthumus Meyjes uitgebreid en van een verwarmingsinstallatie voorzien, die met name bedoeld was voor de begane grond. Op de verdieping behielp men zich nog lang met turf- en houtgestookte kachels en schouwen.
De in de 18de eeuw in gang gezette ontwikkeling van een regelmatig ingedeelde plattegrond met de toegang in het midden van de gevel, een hal of vestibule en een groot salon in elkaars verlengde en een scheiding van trappenhuizen voor bewoners en personeel, blijft gehandhaafd tot halverwege de eeuw. Slechts bij de simpelste huizen (Ewijckshoeve, Blikkenburg, Sluishoef) kwam de scheiding van trappenhuizen niet voor wegens ruimtegebrek. De plaats van het hoofdtrappenhuis bleef overigens steeds enigszins problematisch. Oplossingen zoals bij Doorn, Broekhuizen, waarbij het hoofdtrappenhuis de zichtbare spil van het concept uitmaakte, ziet men maar zelden. Daarvoor was de beschikbare oppervlakte doorgaans onvoldoende. Over het algemeen werd het trappenhuis weggestopt aan de zijkant van de middengang of aan het eind van een dwarsgang. In dat opzicht is er geen verschil met de periode daarvoor. De regel dat een hoofdtrap vrijwel nooit doorloopt tot aan de zolder blijft van kracht. Een ‘centrale’ oplossing van hal met trap ziet men nog bij het huis Sparrenheuvel (na 1824), Ewijckshoeve (1827-1831) en bij Pavia dat omstreeks 1860 is gebouwd. In de hal onttrekken wanden aan beide zijden de trappenhuizen aan het zicht. Hierdoor kreeg men meer eenheid in de hal.
Voorts ziet men dat direct na de eeuwwisseling de hoofdingang wordt verplaatst. Het midden van de ‘voorgevel’, het naar de weg gerichte gedeelte is niet meer
253 Detail van het stucwerk in de hal van Pavia (foto RDMZ, 1998).
noodzakelijkerwijs de plaats waar de hoofdingang is opgenomen. De oprijlaan en dientengevolge de hoofdtoegang komen bij voorkeur aan de achterzijde van het huis te liggen. Aan de voorkant had men dan vanuit de centrale salon een onbelemmerd uitzicht op de tuin en de weg, zeker als de kamer nog eens was uitgebouwd.
Aan de indeling van de huizen werd in vergelijking met de voorgaande jaren weinig veranderd. In het souterrain - of bij ontbreken daaraan in een afgescheiden deel van het huis op de begane grond - was de dienstafdeling met een eigen toegang, zitkamer voor het personeel, keuken, provisiekelders en dienvertrekken. Op de hoofdverdieping kwamen, al naar gelang de behoefte, een eetkamer, een of meer salons, een kamer voor mevrouw, een bibliotheek waar tevens een verzameling tekeningen en prenten en zeldzame antiquarische voorwerpen uitgestald en bewaard werden, een kamer voor mijnheer, een spreekkamer, een wachtkamer (deze beide laatste vertrekken werden bij voorkeur naast de ingang gesitueerd) en een biljartkamer. Kortom vertrekken van representatie en ontvangst en tot algemeen gebruik. Badkamers, indien al aanwezig, slaap- en logeerkamers
254 De boekenkamer op De Wildbaan omstreeks 1890 (foto part. coll.).
| |
| |
256 Schouw in de rookkamer in het huis Aardenburg (foto RDMZ, 1997).
255 De grote salon in De Wildbaan omstreeks 1890. Het vertrek is weelderig gedecoreerd en gemeubileerd naar de smaak van rond de eeuwwende. Het huis is na de Tweede Wereldoorlog afgebroken (foto part. coll.).
vond men op de verdieping. De zolders waren bestemd als droogruimte en opslagplaats. Hier waren ook de slaapkamers voor het personeel afgescheiden. Aan de indeling en afwerking van de verdiepingen werd minder aandacht geschonken dan aan die van de bel-etage. De kamers op de verdieping waren over het algemeen klein en laag: zij werden door de architect als ondergeschikt behandeld. Dat lag voor de hand, aldus een scribent aan het eind van de 19de eeuw: ‘de bewoner gevoelde zich in dien toestand tehuis, omdat hij zich daarmêe reeds had vereenzelvigd in zijn woonhuis in de groote koopstad, afkomstig uit de XVIIe of begin der XVIIIe eeuw, dat vooral niet van pracht ontbloot was, wat de familievertrekken betreft, maar waar in de overige vertrekken de hoogste eenvoud heerschte, tot bekrompenheid toe’ (Rieber, 11-12).
Vanaf het derde kwart van de 19de eeuw houdt men zich aan bepaalde normen bij de afwerking en aankleding van al die verschillende kamers. De salon of zitkamer was over het algemeen het meest representatieve en lichtste vertrek, de plaats der gezelligheid, de plaats van samenkomst van de familie met de buitenwereld en moest daarom het glanspunt van het huis zijn. Dat werd bereikt door het kleurig afwerken van de wanden, het decoratief behandelen van het plafond en het inrichten op modieuze en ‘kunstvolle’ wijze. De eetkamer was daarentegen eenvoudig en rustig van aankleding. De wanden werden liefst stemmig gehouden met een hoge lambrizering en donker behang, waardoor alle aandacht zich kon concentreren op de grote tafel in het midden. Geen uitbundig stucwerk op het plafond, maar een balken zoldering met moer- en kinderbinten of cassettes droeg bij tot de rustige uitstraling van een dergelijk vertrek. Bij veel huizen bevond de
257 De betegelde keuken met voedsellift in het souterrain van De Brink (foto RDMZ, 1998).
258 De voormalige biljartkamer in Oostbroek uit omstreeks 1890 (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
259 De kleine biljartkamer op Broekhuizen (foto RDMZ, 1996).
eetkamer zich boven de keuken en was daarmee door een voedsellift of door het diensttrappenhuis verbonden. De eetkamer hoorde vanuit de hal bereikbaar te zijn. Naast de eetkamer lag een dienkamer of dessertkamer, een smal vertrek, waar het eten kon worden klaar gezet en warm gehouden, zonder dat hinderlijke etensgeuren voortijdig de eetkamer konden bereiken. Een zelfde gestrengheid in aankleding was gewenst bij de kamer van mijnheer, de biljartkamer en de rookkamer. Bij voorkeur geen frivole wandbekleding of druk bewerkte en beschilderde plafonds, maar wandafwerkingen en kasten van donker hout, gemeubileerd met stevige meubelen. De ‘kamer van Mijnheer’ ziet men vaak gecombineerd met de ‘rookkamer’. Na het diner konden de heren van het gezelschap zich hier terugtrekken. De dames hielden zich na het diner op in een van de salons of in de zitkamer, nooit in de eetkamer. Een biljartkamer behoorde fors van afmetingen te zijn. Het biljart zelf had immers al een grote omvang en men moest er bovendien gemakkelijk omheen kunnen lopen. Door de aard van het vertrek lag het meestal aan de noord- of noordoostkant van het huis. Zon of een fraai uitzicht waren niet noodzakelijk. Vanaf de laatste decennia van de 19de eeuw ziet men in de grote huizen een van de vertrekken tot biljartkamer ingericht. Het spel werd na 1860 in Frankrijk steeds serieuzer beoefend. In Nederland kwam het in de hogere kringen omstreeks 1880 in zwang. Broekhuizen had na 1906 zelfs twee biljartkamers, beide met een oud-Hollandse betimmering. Pavia had twee vertrekken in oud-Hollandse stijl: de ‘heerenkamer’ en de ‘Biljartkamer’. Bij Aardenburg waren biljartkamer en de zitkamer gecombineerd.
Het aanbrengen van een historisch interieur in een of meer vertrekken van het huis komt na het derde kwart van de 19de eeuw in de mode. Plafonds, lambrizeringen,
260 Een der salons in Lodewijk XV-stijl op Hydepark (foto Oudheidkamer, Doorn).
| |
| |
261 De empire salon op Hydepark (foto Oudheidkamer, Doorn).
afwerking en inrichting werden nagebootst van 17de-eeuwse, ‘oud-Hollandse’ voorbeelden. In een aantal gevallen werden historische interieurs of delen daarvan van elders overgebracht en in een nieuwe omgeving ingevoegd (Maarsbergen, Ewijckshoeve, Pavia, Houdringe en Zonheuvel te Maarn en Kerckebosch in Zeist tenslotte als de ultieme voorbeelden). Naast de oud-Hollandse stijl kwamen tegen 1880 de 18de-eeuwse Lodewijkstijlen weer in de belangstelling (ook weer in Zonheuvel). Het huis won door zijn oude stijlen aan representatie en bood zo de indruk dat het al eeuwen getrotseerd had.
In veel huizen zijn een of meer ‘historische’ kamers bewaard gebleven. Een huis dat alle historische stijlen in zich droeg, van laat Gotisch, via Moors en François I tot en met de Lodewijkstijlen was het huis Hydepark te Doorn (1886-1888), dat helaas na de Tweede Wereldoorlog is gesloopt.
De kleurige afwerking van wanden en plafonds werd na het midden van de 19de eeuw veel bonter dan tot dan toe het geval was. Het reliëf van stucwerk, banden en lijsten op de plafonds wordt verlevendigd met toetsen van bladgoud en rood. Soms krijgen hele plafonds een kleurige afwerking.
In een advertentie uit 1878 wordt van Blanda (Zeist) gemeld, waarvan de bouw net gereed gekomen was: ‘al de kamers hebben prachtig geschilderde plafonds, zijn allen behangen en voorzien van stookplaatsen, sommige met marmeren schoorsteenmantels’. De marmeren schoorsteenmantels in de huizen zijn over het algemeen wel bewaard gebleven, het behangsel meestal niet en de geschilderde plafonds zijn vrijwel altijd over- en dus ondergeschilderd.
Bij Houdringe zagen wij reeds dat onder de wit gesausde stucplafonds een kleurige afwerklaag bleek te zitten. Bij nader onderzoek in 1997 is gebleken dat bij de verbouwing en herinrichting van het huis in 1888 alle vertrekken op de begane grond opnieuw zijn gedecoreerd. Architect A. Salm heeft zich niet laten leiden door hetgeen het huis zelf aanbood, namelijk een laat 18de-eeuwse stijl in lichte Lodewijk XVI-vormen en tinten. Alle plafonds kregen een kleurige afwerking en sjabloonbeschilderingen naar de mode van de tijd. In de linkervoorkamer werd het middendeel beschilderd met een wolkenlucht en vogels. De randen en hoekvakken werden met sjabloonwerk ingevuld. Rechts achter werd een plafond in het vertrek naast de grote salon dat als ‘kleine eetkamer’ diende, met heldere gele, rode en groene tinten en neorenaissance-patronen beschilderd. De plafonds werden na verkoop van het huis in 1953 aan de Grontmij gewit, - het plafond in de kleine eetkamer kreeg een zwarte verflaag - waarmee een hele bouwfase letterlijk aan het oog onttrokken werd. Pas in 1997 kwam bij onderhoudswerkzaamheden een deel weer tevoorschijn. De best bewaarde exemplaren zijn gerestaureerd.
De afwerking van wanden en plafond in de eetkamer van Oostbroek (1887) is eveneens voor een deel bewaard gebleven. Ook hier ziet men op het plafond het
| |
| |
262 Het in 1997-1998 gereconstrueerde plafond in de linkervoorkamer van Houdringe (foto RDMZ, 1998).
263 Het middendeel van het plafond in de voormalige eetzaal van Oostbroek (foto RDMZ, 1998).
systeem van een middengedeelte, omgeven door vakken met sjabloonwerk. De kleuren brons, groen en geel zijn in 1993 opgehaald en bijgewerkt, de scheuren in het plafond gerepareerd. Ook de lambrizering is met sjabloonwerk beschilderd. De groene wandbespaning met Franse lelies is in 1993 vervangen door een Italiaanse bespanning in het kleurenschema van de zaal. In twee belendende salons hadden de reliëfplafonds een afwerking met toetsen in bladgoud die bij een opknapbeurt in 1999 opnieuw zijn aangebracht.
In Aardenburg, dat in 1902 is uitgebreid en opnieuw is gedecoreerd hebben alle kamers de beschilderde plafonds bewaard. Het rijkst van uitmonstering van die van de ontvangstsalon aan de noordkant in een wat ouderwetse neo-empirestijl. Het middendeel is helaas overgeschilderd. Moderner is het plafond van de rookkamer met banden in Jugendstil-vormen en gestileerde florale motieven.
| |
| |
264 Detail van het beschilderde plafond in het voormalige ontvangstsalon van Aardenburg (foto RDMZ, 1997).
265 Het plafond met Jugendstilornamenten in de rooksalon van Aardenburg (foto RDMZ, 1997).
266 ‘Cosy corner’ met haard in de hall van Vollenhoven (foto RDMZ, 1998).
Tegen het derde kwart van de eeuw verdwijnt de symmetrie in de opbouw van het huis en de plattegrond. De indeling wordt onder de invloed van de Engelse landhuisbouw vrijer. De compacte blokvormige bouwmassa die vanaf de 17de eeuw in zwang was, wordt doorbroken door gedeelten uit te bouwen of juist te laten inspringen, waarmee een schilderachtig effect wordt bereikt. Aan de buitenkant schiep men een dergelijk effect door de toepassing van erkers, balkons, torentjes en veranda's met figuurzaagwerk. Met een dergelijke vrije plattegrond deed zich de gelegenheid voor tot een lossere groepering van de vertrekken, al dan niet op de zon, al dan niet in een directe relatie met de tuin of het park, liefst in een functionele relatie tot elkaar en meestal gerangschikt rondom een hall.
Een nieuw element in de plattegrond van het buitenhuis dat vanaf de jaren negentig zijn intrede doet, is de hall. De meeste huizen hadden wel een vestibule, een vergrote gang in het voorhuis, waar de voornaamste vertrekken op uit kwamen, maar een hall, een ruimte die volledig onderdeel van de woonruimte uitmaakt, die vaak over twee verdiepingen opgaat en waar een monumentale hoofdtrap op uitkomt, een dergelijk vertrek is van Engelse herkomst. In de hall, als middelpunt van het huis, kan een haard of een schouw met een zitje met veel kussens aanwezig zijn, een ‘cosy corner’, waarbij een intimiteit verkregen werd door het verlagen van de zoldering. Enkele voorbeelden zijn Beerschoten (1890-1891), Ma Retraite (1896, inmiddels verdwenen), Aardenburg (aangebracht bij een verbouwing in 1902), Stameren (1904), Villa Nuova (aangebracht in 1907 bij een verbouwing door J.J. van Nieukerken), Anderstein (1913), huis te Maarn (1916), Zandbergen (aangebracht in 1920) en Vollenhoven (aangebracht in 1922). Een hall staat nooit direct in verbinding met de ingang. Er zit altijd een vestibule met een tochtportaal tussen.
| |
| |
267 Zeist, het Slot. Reconstructie van de plattegronden van de bel-etage en de eerste verdieping van het hoofdgebouw met de indelingen der vertrekken aan de hand van de veilinggegevens bij de verkoop in 1818 en 1867. Schaal 1:400. Tekeningen door A. Viersen in 1996-1997 naar gegevens van de Dienst Gemeentewerken Zeist, 1946 en 1962 en eigen waarneming.
De bouwkundige structuur van het corps de logis zal tussen de bouw in 1686 en de verkoop in 1818 weinig zijn veranderd. De overeenkomsten en de verschillen tussen 1818 en 1867 blijken duidelijk: in 1867 blijkt vertrek 6 vergroot te zijn door het wegbreken van de westelijke wand. Vertrek 9 wordt in 1818 niet genoemd. De vertrekken 16 en 21 waren in 1818 nog één vertrek, in 1867 stond er een tussenmuur. Opvallend is het grote aantal schouwen op de verdieping in 1818 (zes), vermoedelijk verband houdend met het feit dat het Slot aan verschillende personen verhuurd werd. In cursief zijn de benamingen van de vertrekken aangegeven zoals die in 1865 bekend waren bij het overlijden van J.E. Huydecoper.
BEL-ETAGE
1818
1 ruime festibule van het Slot, met wit marmere Platen belegd
2 een zeer ruime Zaal, met vaste Penantspiegels, en met doek in vakken met Lijsten behangen, gelambriseerd, en met geschilderd Plafon en Schoorsteen voorzien
3, 4, 5 drie groote Kamers allen behangen, gelambriseerd en geplafonneerd, met Schoorstenen voorzien
6 daar achter eenen Kamer behoorlijk behangen, geplafoneerd en een Schoorsteen in dezelve
7 Ter regterzijde bij het inkomen van het Slot een ruim en fraaij geschilderd Portaal, waarin eene roijale Trap naar boven en beneden
8 daar naast een met Tapijt behangen Appartement, met Schoorsteen
10, 11 nog twee kleindere Appartementen
12 ter zijde eene groote Kamer, net behangen, gelambriseerd, geplafoneerd en met Schoorsteen voorzien, uitzicht hebbende op de Laan en Tuin van het Slot
13 eene fraije Zaal met doek in vakken, en vergulde Lijsten, behangen, gelambriseerd, met fraaij Plafond, Schoorsteen en vaste Spiegel
14 en 15 terzijde twee Appartementen
1867
1 eene ruime geplafonneerde Vestibule met witte marmeren platen belegd, gazleiding, en aan het einde met 2 aisances, loopende ter diepte van het geheele Huis [de Vestibule]
2 eene groote zaal met geschilderde wanden en plafond, schoorsteenmantel en vasten spiegel daarboven [de Grote Zaal]
3 eene Kamer, behangen, geplafonneerd en met marmeren schoorsteenmantel [Kleine Zijkamer]
4 eene Kamer behangen, geplafoneerd, met nis [Kleine Eetkamer], die toegang geeft tot
5 eene Kamer met gestucadoorde wanden in een loopende met
6 de Bloemenkamer
7 Ter regterzijde van de Vestibule, eene ruime Doorgangkamer of Portaal met prachtig beschilderde muren en zoldering en gazleiding, waarin zich bevindt de hoofdtrap met ijzeren ballustrade, zoo naar boven als naar beneden [het Grote Trapportaal]
8 In de Vestibule komt uit eene ruime Achterof Tuinkamer, behangen, met geschilderde zoldering en marmeren schoorsteenmantel met vasten spiegel [de Kantoorkamer], waarnaast
9 Kabinetje [het Kabinetje]
10 [naast de Vestibule] eene Kamer met linnen behangsel en plafond, en voorzien van stookplaats [het Nankingsche Kamertje]
11 Achter de Kamer met linnen behangsel bevindt zich eene behangen Provisiekamer met geschilderde zoldering, zeer groote vaste kast en 4 kleine kasten, uitkomende op het geschilderde portaal
12 [naast de kamer met linnen behangsel] eene groote Kamer, behangen en geplafonneerd, met marmeren schoorsteenmantel en vasten spiegel boven den schoorsteen [de Rode Zijkamer] en toegang gevende tot
13 eene Zaal, behangen, geplafonneerd en van marmeren schoorsteenmantel voorzien en even als de vorige Kamer uitziende op het park [de Waranda Kamer]
14 en 15 Kabinetje, behangen en geplafonneerd [het Koepelkabinetje] en Bergkamer met kasten [het kabinetje der Warandakamer]
| |
| |
VERDIEPING
1818
16 en 21 eene ruime Billard Zaal met geschilderd behang, hebbende een allerrianst uitzicht door de Laan en het Voorbosch van Zeijst op de Heide, en van achteren door het Achterbosch op de Bouwlanden, daar naast
17 en 18 twee groote Kamers en
19 en 20 Kabinetjes, allen behangen en met Schoorstenen voorzien
22 [rechts van de Billard Zaal] eene ruime Kamer, wel behangen, geplafonneerd, en een Schoorsteen op dezelve
23, 24 en 25 drie Appartementen, alle behangen waarvan een met een Schoorsteen is voorzien
1867
16 een groot gestucadoord portaal met boeken- en kleederenkasten [de Bovenvestibule]
17 eene Voorkamer, behangen, gestucadoord, met marmeren nis en kast [de Groene Voorlogeerkamer]
18 eene tweede Voorkamer daarnaast, gestucadoord, behangen en van schoorsteenmantel en kast voorzien [het Groene Kabinetje], toegang gevende tot
19 eene Badkamer, gestucadoord en behangen [het Badkamertje], leidende naar
20 eene Achterkamer, behangen, gestucadoord [de Kinderkamer], met nis en aisance, waarop volgt
21 eene tweede Kamer achter de Vestibule, behangen, gestucadoord en met 2 kasten [Middenkamer op de gang], toegang gevende tot
22 eene derde Achterkamer behangen, gestucadoord, met Schoorsteen, Kast en Aisance [de Groene Achterkamer], waarnaast
23 een Kabinetje, behangen en gestucadoord met groote Hangkast [het Kabinetje daarachter], leidende naar
24 een vierde Achterkamer, behangen en van twee Hangkasten voorzien [de Kleine Achterlogeerkamer]
25 Voorkamer ter regterzijde, behangen en geplafonneerd, met Nis [de Kleine Voorlogeerkamer].
| |
Voorbeelden
Het wisselend gebruik van het Slotcomplex in Zeist door verschillende huurders dat vanaf het midden van de 18de eeuw had plaats gevonden, vond een einde op 30 januari 1830. Toen werden de heerlijkheid en de gebouwen aangekocht door J.E. Huydecoper van Maarsseveen. Een aantal vertrekken werd opnieuw à la mode gedecoreerd. De vestibule kreeg een afwerking in empirestijl, die men nog steeds, zij het in iets gewijzigde vorm, kan aantreffen. De ‘Grote Zaal’ werd gemoderniseerd, waardoor de Koningszaal van Willem Adriaan van Nassau-Odijk het loodje moest leggen. Huydecoper liet de oorspronkelijke schilderingen en spiegels naar ontwerp van Daniël Marot verwijderen en mogelijk ook de plafondschildering. Vier schilderingen op doek van Cornelis Kruseman werden tussen 1849 en 1854 besteld en aangebracht. De oranjerie kwam weer terug, maar nu in de warmere linkerzijvleugel. De hele rechterzijvleugel werd op de begane grond ingericht als een ‘zeer spacieus’ koetshuis met koetsierswoning en een stal voor negen paarden. In het oude kabinetje voor Zinzendorf, Papa's Stube, kwam een kleine paardenstal. Na het overlijden van Huydecoper is een acte van de nalatenschap opgemaakt, waarin ieder vertrek in het Slot met name genoemd staat. Hieruit valt op te maken dat rechts naast het trappenhuis een kamer in Chinese stijl was ingericht: het Nankingsche kamertje. De kamer daarnaast heette de Rode Zijkamer. Voor het eerst is sprake van een ‘Koepelkabinetje’ naast de kamer aan de
268 De vestibule van het Slot te Zeist met de stucdecoratie uit 1830 (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
270 Het plafond in het koepelkabinetje (foto RDMZ, 1998).
269 De Grote Zaal in het Slot met de schilderingen van Kruseman in de vakken (Loosjes, 1930, 124).
waranda. Dit kabinetje met een koepelvormig gestuct plafond bestaat nog steeds. Hoewel in de literatuur wordt aangenomen dat het dagtekent uit de bouwtijd is het stucwerk van dien aard - te ondiep reliëf, te weinig raffinement en een on-Marotachtige versiering als een acanthusblad / culottenrand - dat een datering in de eerste helft van de 19de eeuw dichter bij de waarheid zal liggen. Op de verdieping zijn, zoals steeds, de slaap- en logeerkamers gesitueerd, maar ook een badkamertje en twee ‘aisances’. De onderverdieping bevat de keukens, de voorraad- en dienstvertrekken. Na de dood van J.E. Huydecoper blijft de hoge vrije heerlijkheid van Zeist met het slot en bijgebouwen niet in het bezit van de familie, maar wordt verkocht aan Henrietta Maria Jacoba Voombergh, gehuwd met Charles Bernard Labouchere. Zij zou tot haar dood in 1908 op het Slot blijven wonen. De linkerzijvleugel werd door familieleden betrokken. Van de wijzigingen in deze tijd is maar weinig bekend door het ontbreken van een toegankelijk familiearchief. Wel is zeker, dat de indeling van de gebouwen weer veranderde. In de linkerzijvleugel maakte de oranjerie plaats voor woonvertrekken die in oud-Hollandse stijl werden ingericht. In 1905 kwam daar een aanbouw voor een eetkamer bij door L.W.R. Schütz, die in 1909 nog werd uitgebreid. Het trappenhuis in het hoofdgebouw is overgeschilderd, maar wanneer is niet bekend ( Notitie van
271 Een van de vertrekken in oud Hollandse stijl in de linkerzijvleugel van het Slot (Loosjes, 1930, 121).
| |
| |
de Hooge en vrije Heerlijkheid van Zeyst, etc. Gedrukte verkoopcatalogus uit 1867, GAZ; Notarieel archief Van Diggelen te Zeist. Inv. nr. 3047, acte No. 429 (Zeist 22-8-1865): Opname van de nalatenschap van Jan Elias Huydecoper, HUA; Visser, 1986, 143).
Het eerste nieuwe huis aan de Lustwarande dat rond de eeuwwende tot stand kwam is Vollenhoven in De Bilt (1792-1800). Over de indeling in die tijd valt niet veel op te merken: het huis is in de 20ste eeuw tweemaal vrij ingrijpend verbouwd. Opmerkelijk is het ontbreken van een souterrain of een kelder in het oorspronkelijke huis. De huidige, vrij kleine kelder dateert uit een latere bouwperiode. Het ontbreken van een souterrain had tot gevolg dat de keukens en de bediendevertrekken op de begane grond waren gesitueerd. Zij waren van de salons gescheiden door een dwarse gang met de ingang in de zijgevel. Wel waren er vanaf het begin twee trappenhuizen: een opgaand vanuit het middendeel tot de eerste verdieping voor de hoofdbewoners en een vanuit de bediendeafdeling tot de zolders aan toe.
De plattegrond van het veel kleinere Sluishoef (1823) is van een vergelijkbare opzet: van oorsprong niet onderkelderd, een dwarse gang, met de keuken aan de ene kant van die gang, de hoofdvertrekken aan de andere. Van een gescheiden trappensysteem is hier geen sprake, daarvoor was het huis te klein. De voornaamste vertrekken met de rijkste decoratie zijn naar de weg gericht. Het gedeelte achter de dwarsgang is in later tijd een aantal malen veranderd, waarbij aan de zuidkant een grote oranjerie tot stand kwam. Door de verbouwingen is de precieze dispositie der verschillende dienvertrekken, keuken, voorraadkamers, bodekamers, niet meer te achterhalen.
Zoals gezegd, de meeste huizen hadden een souterrain waar onder andere de keukens, bediendevertrekken en voorraadkamers waren ondergebracht. Bij de Ewijckshoeve in Den Dolder (1827-1831) heeft men het principe van onderhuis en bel-etage ook toegepast, zonder dat er hier sprake is van een souterrain, een half ondergronds gelegen verdieping. Omdat er geen kelder aanwezig is - wegens de hoge grondwaterstand ter plaatse was dat niet mogelijk - is de benedenverdieping als ‘onderhuis’ opgevat getuige de toepassing van troggewelven. Deze constructie wordt doorgaans in onderhuizen aangetroffen. In het onderhuis was in ieder geval de keuken opgenomen, maar ook, opmerkelijk genoeg, enige slaapkamers. De buitengewoon bescheiden hoofdtrap begint in het onderhuis naast de hal. Van representatie is hier nauwelijks sprake.
De pronkkamer op de bel-etage met uitzicht op loggia en park is als enige rijk gedecoreerd met een plafond met figuratief stucwerk. In het begin van de 20ste eeuw is het huis met twee vleugeltjes aan weerszijden uitgebreid. In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd er uit een Amsterdams grachtenpand een 17de-eeuwse betimmering met haardpartij overgebracht en in een zijkamer van het onderhuis toegepast, geheel in de hierboven geschetste traditie. Op de verdieping werd als modern snufje een badkamer gemaakt.
Het interieur en de indeling van het Molenbosch zijn sinds de bouw in de jaren 1846-1852 vrijwel niet veranderd. Daarmee is het een uniek voorbeeld langs de Lustwarande. ‘Moderniseringen’ als het aanbrengen van betimmeringen in een of meer kamers in oud Hollandse stijl, zoals men in zoveel buitenhuizen ziet rond 1900, zijn niet gerealiseerd. Ondanks de vrij grote omvang is het huis uiterst simpel van indeling. Zo is er geen sprake van een apart trappenhuis voor het personeel. Evenmin kon de plaats van een voedsellift gelokaliseerd worden. De maaltijden zullen dus langs het enige trappenhuis van de keuken in het onderhuis naar de eetkamer op de bel-etage - of misschien de dienkeuken daarnaast - gebracht zijn.
Via een inpandige portico betreedt men de rijk gedecoreerde hal met marmeren vloeren, deuromlijstingen, stucwerk in het plafond met rozetmotieven, voluutconsoles en pilasters in neoklassicistische stijl. In het achterste gedeelte van de hal, centraal in het huis gelegen, bevindt zich het betrekkelijk smalle trappenhuis, dat aan het oog is onttrokken door een wand. Rond het portico-hal-trappenhuisgedeelte liggen de salons die onderling verbonden zijn. Zij hebben alle fenêtres à terre, een stucplafond met lijsten en hoekstukken met acanthusbladversiering, paneeldeuren en een schouw. In het onderhuis vindt men voorraadkamers,
| |
| |
273 Natuurstenen pompbak met koperen kranen in de keuken van De Brink (foto RDMZ, 1998).
272 De ingebouwde servieskast in de keuken van De Brink (foto RDMZ, 1998).
274 Het trappenhuis van De Brink (foto RDMZ, 1998).
275 Stucplafond in de salon van De Brink uit 1856 (foto RDMZ, 1998).
opslagruimte voor brandstof, de grote keuken, een spoelkeuken en een kamer met schouw voor het personeel. Het gedeelte onder de hal is met bogen overkluisd om het gewicht van de marmeren vloeren op te vangen. Het inpandige trappenhuis ontvangt zijn licht via een glasconstructie in het dak.
Een ander goed bewaard interieur uit het midden van de 19de eeuw is, ondanks de huidige kantoorbestemming, te vinden bij De Brink (1856), dat waarschijnlijk
276 Detail van het stucplafond van de salon waarin kopjes, maskers en vazen zijn verwerkt (foto RDMZ, 1998).
door S.A. van Lunteren is ontworpen. De oorspronkelijke bestemming van de voornaamste vertrekken op de verschillende verdiepingen is moeiteloos te reconstrueren. In het deels met platte gewelven overkluisde souterrain bevinden zich de keuken en de voorraadvertrekken. In de keuken zijn schouw, pomp, wandkasten en voedsellift, alles uit de bouwtijd, present. Op de begane grond zijn vertrekken als salon, eetkamer en herenkamer gesitueerd en op de eerste verdieping de slaapvertrekken. Op de zolder waren dienstbodekamers afgetimmerd. De hoofdentree van het huis ligt aan de oprijlaan aan de achterzijde en leidt via een vestibule naar een dwars geplaatste marmeren gang met stucpilasters met Ionische kapitelen op de hoeken en dito plafonds met staaflijsten. Aan het eind van de gang ligt het trappenhuis. Er is, opmerkelijk genoeg, geen aparte bediendetrap. Het souterrain was van buiten af bereikbaar. De hoge deuren van de vertrekken die op de gang uitkomen zijn recht tegenover elkaar geplaatst, zoals dat in een klassieke plattegrond hoort. Tegenover de hal ligt het voornaamste vertrek van het huis, de salon met drie openslaande deuren naar de tuin. De
| |
| |
277 Ontwerp van de plattegronden voor de Wulperhorst door S.A. van Lunteren (GAZ, Inventaris Van de Poll-stichting, Wulperhorst, nr. 32).
278 Het hoofdtrappenhuis in de Wulperhorst (foto RDMZ, 1996).
279 De oud Hollandse kamer op de Wulperhorst (foto RDMZ, 1996).
(gewijzigde) marmeren schouw, het stucplafond met rozetten, cartouches, culots en lijstwerk en de hoge paneeldeuren geven het vertrek een voorname uitstraling. De overige vertrekken zijn eenvoudiger van afwerking. Boven de keuken ligt de eetzaal. De met de hand te bedienen voedsellift komt daar direct naast, in de gang, uit. Zo hoefde men niet met het eten door het trappenhuis te lopen. De eetzaal is in later tijd van een oud-Hollandse betimmering voorzien, waarvan een schouw met mangaankleurige tegels nog resteert. In de hoek tussen de salon en eetzaal ligt een tuinkamer die uitkomt op de inpandige veranda. Ook in dit huis krijgt het trappenhuis licht door een glazen kap in het dak. Alle vertrekken op de begane grond hebben hun schouwen, hang- en sluitwerk en schuivende of scharnierende luiken uit 1856 bewaard. De kamers op de verdieping zijn alle aan de kantoorfunctie aangepast. Op de zolder ziet men op de schoorsteenkanalen bij de veeggaten de vermelding van de kamers.
Hetzelfde gegeven van een deels overkluisde kelder in het onderhuis onder de met natuursteen belegde hall is bij De Wulperhorst te vinden. Uit de bestekken van de Utrechtse architect S.A. van Lunteren is in combinatie met de plattegronden de oorspronkelijke indeling van het huis op te maken. Afgezien van twee keukens direct naast de bediendetrap, een gewone keuken met schouw en een vaatkeuken, bevatte het onderhuis een dienstbodezitkamer, een knechtsslaapkamer en provisiekelders. De monumentale vestibule op de ‘Belle Etage’ lijkt in zijn detaillering met de gestucte pilasters op de hoeken en de plaats en vlucht van de
| |
| |
280 Een van de deuren in Hollandse renaissancestijl op de Wulperhorst (foto RDMZ, 1996).
281 Schouw in de oud Hollandse kamer van de Wulperhorst (foto RDMZ, 1996).
trap sterk op die van De Brink. Opmerkelijk op de bel-etage is de plaats van de eetzaal, namelijk in het verlengde van de vestibule, een plaats die doorgaans gereserveerd is voor de salon. Hierdoor ligt de eetzaal ook niet boven de keuken. De salon situeerde men links van de vestibule, min of meer weggestopt naast het hoofdtrappenhuis. Het ontwerp van de Wulperhorst vertoont wel meer ongebruikelijke kanten, zeker wanneer het vergeleken wordt met De Brink en Beeklust (ook een ontwerp van Van Lunteren). De plattegrond van de Wulperhorst is bijna anderhalf keer zo groot. Ook de aanwezigheid van twee kabinetjes aan weerskanten van de ingang lijkt wat overdadig. De grote kamer rechts naast de ingang is in later tijd van een eikenhouten betimmering in oud-Hollandse stijl voorzien. Deze is nog aanwezig en bestaat uit een hoge lambrizering met panelen
282 Het overkluisde souterrain in Pavia (foto RDMZ, 1998).
en beslagwerk, deuren met een hoofdgestel en gecanneleerde pilasters met beslagwerk en een hoge schouw met boezem en met Ionische zuilen en een schouwbalk met mascarons en houtsnijwerk met ranken, zoals men dat in de eerste helft van de 17de eeuw vervaardigde.
Alle vertrekken op de verdiepingen hebben schouwen, tot dan toe lang niet overal gebruikelijk bij landhuizen. Dit wijst erop dat het huis het hele jaar door bewoond kon worden. Het huis had bovendien vanaf het begin een badinrichting waartoe onder andere op zolder een bouloir voor warm water was gemaakt. Resten van het reservoir zijn nog aangetroffen. Van de ‘gazfabrijk voor 20 lampen’ zijn alle overblijfselen verdwenen.
Enkele jaren daarna werd het huis Pavia in Zeist op het terrein van Hoog Beek en Royen gebouwd voor M.C.H. ridder Pauw van Wieldrecht. Hij was in 1855 gehuwd met de dochter van A. Voombergh, de eigenaar van Hoog Beek en Royen. Na hun huwelijk ging het echtpaar op het kleine Sparrenheuvel naast Hoog Beek en Royen wonen. De afsplitsing van het terrein van Hoog Beek en Royen ten
| |
| |
283 Detail van het plafond in de grote zaal van Pavia (foto RDMZ, 1998).
284 Middenstuk van het plafond in de grote zaal van Pavia (foto RDMZ, 1998).
behoeve van de aanleg van de nieuwe buitenplaats Pavia vond in 1860 of 1861 plaats.
De plattegrond van het huis is zeer regelmatig van indeling en doet met de Hvormige hal en de achter muren weggewerkte trappenhuizen sterk denken aan de indeling van Sparrenheuvel. Verwonderlijk is dat niet, aangezien het echtpaar Pauw van Wieldrecht-Voombergh Sparrenheuvel maar al te goed kende. Evenals bij De Brink en Wulperhorst is ook hier een gedeelte van de kelder met platte gewelven overkluisd om de erboven liggende gang met marmeren platen op te vangen. De hal is rijk met stucwerk versierd, evenals de erachter liggende salon. De twee kamers aan weerskanten van de ingang: de ‘Heerenkamer’ (rechts) en de ‘Biljartkamer’ (links) zijn beide in oud-Hollandse stijl gedecoreerd met deels 17de-eeuwse onderdelen. In de schouw van de Biljartkamer zijn zandstenen kolommen toegepast van een vroeg 17de-eeuws karakter met maskers en beslagwerk. De kolommen van de schouw in de Heerenkamer zijn hiervan afgegoten bij een restauratie van een aantal jaren geleden, als vervanging van de ontvreemde oorspronkelijke exemplaren.
Uit een verkoopnotitie van 1913 blijkt dat het huis de volgende vertrekken bevat: In het Sousterrain: keuken met goede wel- en regenwaterpomp, kelder, boden- en knechtenkamer, wijnkelder, mangelkamer, poetskamer, brandkluis, twee bergplaatsen en watercloset.
Op de bel-étage: prachtige vestibule en gangen met marmer bevloerd, twee zitkamers, ruime salon met groote veranda, eetkamer, dessertkamer, fraaie trap naar boven, watercloset, diverse muurkasten en diensttrap.
285 Een van de kamers in oud Hollandse stijl op Pavia (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
Op de eerste verdieping: een gang, vier groote kamers, slaapkamer, kamenierskamer, badkamer, portaal met trap en watercloset.
Op den Zolder: vijf bodenkamers, afgeschoten kamer voor berging, kamer met reservoirbakken voor regenwater en perspompen, alsmede flinke open zolder. Het huis was in 1913 voorzien van gas- en waterleiding. Het lijkt erop dat de twee kamers naast de ingang nog niet hun oud-Hollandse inrichting hadden, aangezien zij simpelweg als ‘salons’ worden omschreven. Pas op een plattegrond van 1939 ziet men aangegeven dat het hier de ‘Heerenkamer’ en de ‘Biljartkamer’ betreffen. Die zullen dan ongetwijfeld wel al een passende donkere uitmonstering hebben. Op diezelfde plattegronden ziet men dat de eetkamer in rechtstreekse verbinding staat met de dienkamer of dessertkamer. Hier kon men het voedsel warm houden en in dit vertrek bevond zich een voedsellift die in de kelder naast de diensttrap uitkwam. Zo kon het eten snel getransporteerd worden en bleef de verspreiding van etensgeuren tot een minimum beperkt. Opmerkelijk is ook hier weer dat de keuken niet direct onder de eetkamer lag. Vanuit de grote driezijdig uitgebouwde salon kwam men in een serre en op de veranda, van waaruit men een fraai uitzicht had over het park. Dit was het enige vertrek dat niet van een schouw was voorzien.
Kasteel Maarsbergen kwam op 3 januari 1882 in het bezit van K.A. Godin de Beaufort. Hij liet al direct daarna in het inwendige op de bel-etage de gang wat verbreden en een aantal kamers moderniseren in neorenaissance-trant. Daarvan getuigen de stucplafonds met goud gehoogd, de lambrizeringen en de paneeldeuren in de kamers op de bel-etage. In het linkervoorvertrek werd een Utrechtse schouw ingebracht. Bij dit type schouw bevindt zich boven de schoorsteenmantel geen schouwboezem maar een venster dat kan worden afgesloten met een (schuif)luik. De schoorsteen loopt naast het venster achter de betimmering omhoog. Met dit systeem kon het vertrek profiteren van een grotere lichtinval. Een andere kamer, rechtsachter, werd voorzien van een haard met een modern systeem van luchtcirculatie. Een jaar later waren de vernieuwingen een feit.
Een volgende modernisering van het kasteel in oud-Hollandse stijl zou vijftig jaar later zijn beslag krijgen.
Het huis Oostbroek werd in 1887-1888 nieuw gebouwd in een tijd dat de renaissancestijl zijn hoogtepunt kende. Deze is dan ook in verschillende variaties, Italiaans, Frans en Hollands, uitbundig toegepast aan ex- en interieur. De symmetrie is vrijwel uit de plattegrond verdwenen, die daardoor neigt tot onsamenhangendheid. Hier is geen souterrain waar de dienstvertrekken zijn ondergebracht. Keukens, voorraadkamers en -kelders, mangel- en strijkkamers,
286 De voormalige eetzaal op Oostbroek met betimmeringen, wandbespanning en beschilderd stucplafond (foto RDMZ, 1998).
287 Detail van het middendeel van het plafond (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
288 De in de lambrizering weggewerkte verwarming in de eetzaal (foto RDMZ, 1998).
289 Een van de salons op Oostbroek (foto RDMZ, 1998).
een knechtskamer en slaapvertrekken voor het personeel lagen in een apart aangebouwd blok, een geheel afsluitbare eenheid die in die mate van afscheiding nog niet eerder werd aangetroffen op de Utrechtse Heuvelrug. Het huis zelf bezat weliswaar alle vertrekken die in die tijd passend geacht werden voor een groot landhuis, maar de onderlinge relatie tussen de vertrekken is niet altijd logisch. De architect I.H.J. van Lunteren deed enige jaren na de bouw nog een poging enige symmetrie in het ontwerp te brengen door de aanbouw van een biljartkamer. In het midden was de toegang met vestibule en hall. In de hall had Van Lunteren recht tegenover de ingang een haard ontworpen. Aan de linkerzijde van de hall maakte hij het hoofdtrappenhuis, aan de rechterzijde kwam de keldertrap die in de hall aan het oog onttrokken werd door een wand. Heeft hij hiermee nog een symmetrische dispositie gerealiseerd, de plaats van de gang en het trappenhuis ten opzichte van de voornaamste vertrekken is niet erg sterk: de toegang tot de grote eetzaal is zelfs benepen te noemen. De woonkamer lag op het noorden, de eetzaal op het zuiden, geheel tegen de regels van een ‘oordeelkundige groepering’ in. De vertrekken zelf hebben echter goede verhoudingen en zijn gedecoreerd volgens de heersende opvattingen in die tijd: de salons op een vrolijke lichte manier, de biljartkamer, de kamer van mijnheer en de eetzaal op de voorgeschreven ‘donkere’ wijze met veel houtwerk en zware vormen. De biljartkamer is in oud-Hollandse stijl uitgevoerd met een betegelde schouw en een balken plafond. De eetkamer is het rijkst van decoratie. Het plafond is in vakken met decoratief bandwerk opgedeeld en heeft een spiegelvormig middenveld beschilderd met sterren. Het middenstuk bestaat uit een samengesteld plafondrozet. De uit diverse cirkels opgebouwde rozet is versierd met bloemboeketten, vazen
met vruchten, decoratieve randen en strikken. Alles is in groen, goud, geel en bruinrode tinten geschilderd. Het plafond is in 1993 gerestaureerd, waarbij het oude kleurenschema is gehandhaafd. Het onderste deel van de wanden bestaat uit paneelwerk, het bovenste deel is door gecanneleerde pilasters in vakken verdeeld die van een wandbespanning zijn voorzien. De paneeldeuren zijn op zijn Italiaans bekroond met een segmentvormig fronton. Direct naast de eetkamer, in de ‘bediendeafdeling’ lag de dessertkamer die via een vrijwel onzichtbaar deurtje in de lambrizering toegang tot de eetkamer bood. In 1912 vond er een verbouwing plaats door Jan van der Lip, architect te Utrecht, die enige kleine veranderingen tot stand bracht, waarvan de belangrijkste was het verwijderen van de haard in de vestibule - op die plaats kwam een deur naar de salon die in de lambrizering werd opgenomen - en de verplaatsing van de keldertrap. De logistiek van het huis werd hiermee verbeterd.
In 1902 werd Aardenburg in Doorn met een bouwdeel aan de zuidkant uitgebreid en opnieuw gedecoreerd. De architect was C.B. Posthumus Meyjes uit Amsterdam. In het nieuwe deel bracht hij keukens en overige dienstvertrekken onder en op de verdieping kwamen slaapkamers. De vertrekken op de begane grond kregen voor een deel een moderne aankleding. De grootste veranderingen lagen echter in de
| |
| |
290 Trappenhuis uit 1902 in Aardenburg (foto RDMZ, 1997).
verplaatsing van de trap en aankleding van het trappenhuis. De vloer van het trappenhuis werd belegd met mozaïek in uitwaaierende patronen en bloem- en meandervormen. De verlichting van het trappenhuis was door een glas-in-loodraam halverwege en een grote lichtkoepel. Die werd versierd met glas-in-lood decoraties met onder andere de tekens van de dierenriem. Het glas-in-lood heeft in de onderhoek een signatuur met 't Prinsenhof Delft' en een ruit waarin de in elkaar gevlochten initialen J en S staan. Het betreft werk van Jan L. Schouten, de oprichter van het atelier 't Prinsenhof, zo genoemd door de ligging naast het Prinsenhof te Delft. Ten behoeve van de lichttoetreding voor het raam halverwege de trap werd aan de zuidzijde van het trappenhuis een lichtkoof geplaatst. Deze lichtkoof verlicht tevens het diensttrappenhuis en de huidige keukenruimte onder de lichtkoof. Bij de verbouwing van 1902 werd de trap verplaatst, maar het hekwerk met balusters uit 1861 werd opnieuw gebruikt. Onder de trap op de begane grond kwam een haardpartij met zitjes zoals in een Engelse hall. Deze oplossing van een haard in de hal was al beter doordacht dan die bij Oostbroek.
Er was meer ruimte, maar de plaats bleek uiteindelijk toch weinig praktisch. Veel gebruikt is de haard niet. De driezijdig uitgebouwde eetkamer aan de oostkant werd met heldere gestileerde bloemmotieven op wanden en plafonds versierd en lambrizering en schouw werden vernieuwd in een wat zware oud-Hollandse stijl. De grote zit- en biljartkamer aan de oostkant kreeg een houten betimmering en een met balken ingedeeld plafond, eveneens in oud-Hollandse stijl. Een moderne toets was de schouw met tegeltableaus in Jugendstilmotieven. De mooiste kamer, de pronksalon die alleen voor officiële ontvangsten werd gebruikt, lag aan de noordkant van het huis, was rijk gedecoreerd en had een prachtig uitzicht over het park, de vijver en het weiland naar de weg. Bij de verbouwing van 1902 verdween een deel van de schouwen uit 1865 naar de verdieping, een gebruikelijke gang van zaken: beneden modern, boven nog ouderwets. Bij dit huis ziet men na 1902, net
| |
| |
291 Lichtkoepel met glas-in-lood in het trappenhuis van Aardenburg (foto RDMZ, 1997).
292 Detail van stucwerk in het trappenhuis van Aardenburg (foto RDMZ, 1997).
zoals bij Oostbroek, de strikt doorgevoerde scheiding tussen hoofdhuis en dienstvertrekken: nergens zijn er gemeenschappelijke ruimtes meer.
Het huis Amerongen onderging een bescheiden facelift nadat in 1879 G.G.J.C. graaf van Aldenburg Bentinck het geërfd had. Aanvankelijk had Bentinck de bedoeling architect J. Brink Evers uit Ellecom daarmee te belasten. Hij had Brink Evers meegemaakt bij de restauratie van Middachten. In 1884 kreeg de architect de opdracht voor de verbouw en restauratie van de Amerongse Andrieskerk.
Bentinck was in die jaren president-kerkvoogd. Waarschijnlijk voerde Brink Evers in die tijd ook enige werkzaamheden op het huis uit. In het kerkelijk archief bevindt zich tussen de stukken die betrekking hebben op de restauratie van de kerk ook een brief van Evers uit januari 1886, betreffende handelingen aan het interieur van het kasteel. Hij noemde de decoratie van de trapzaal (bovengalerij?)
293 De zit- en biljartkamer van Aardeneburg in oud Hollandse stijl met een Jugendstil schouw (foto RDMZ, 1997).
| |
| |
294 Amerongen. De door Cuypers vernieuwde eetzaal op de bel-etage (foto RDMZ, 1998).
en stelde voor om gobelins in papier op te nemen en een nieuwe balustrade aan de trap te maken. Het plafond moest, aldus Brink Evers, geheel in stucadoorswerk vervaardigd worden in graatmolures. Hij kreeg het werk niet. Door bemiddeling
295 Detail van stucplafond in de gobelinkamer (foto RDMZ, 1998).
van Victor de Stuers - die aanmerkelijk had gefulmineerd tegen de werkwijze van Brink Evers aan de kerk - kreeg P.J.H. Cuypers de opdracht voor een aantal verbouwingen in historiserende trant. Die vonden plaats op de bel-etage en de bovengalerij. Samen met zoon Jos Cuypers voerde hij het werk tussen 1899 en 1907 uit. Cuypers draaide op de bel-etage de eetkamer met aanpalende vertrekken om. Waren zij aanvankelijk links van de hal gelegen (eetsalet en desert Camer), nu werden zij naar de rechterkant verplaatst waar voorheen Mevrouw's Camer of de Alcove gevestigd wad. Voor de eetzaal werden betimmeringen in wit en goud, een minstreelgalerij en een buffetkast ontworpen. Ook het stucplafond in Lodewijk XIV-vormen is van de hand van Cuypers en is geïnspireerd op dat van de grote zaal. In de gobelinkamer werden de betimmeringen, schoorsteenmantel en plafond verrijkt in 18de-eeuwse stijl, waarmee de 18de-eeuwse wandtapijten een passend kader kregen. Het is (nog) niet bekend of deze tapijten er al hingen, of dat het Bentinck was die ze heeft ingebracht. Het meest monumentale werk op Amerongen van Cuypers was de decoratie van de bovengalerij. Er zijn diverse ontwerpen bekend, waarbij voorstellen gedaan werden voor geschilderde landschappen, allegorische voorstellingen en ornamentwerk, zoals Cuypers dat in die tijd in de kerken toepaste. Uiteindelijk is gekozen voor een verrijking van de kleurstelling op de wandpilasters. Het kloostergewelf kreeg een figuratieve grisaillebeschildering in vakken. Opmerkelijk is het middenstuk die een wolkenlucht met vogels laat ziet. Het is niet ondenkbaar dat dit al vóór Cuypers' wijzigingen is gerealiseerd. Op de bovengalerij werden de portretten van de heren en vrouwen van Amerongen gehangen, waarmee het de functie van eregalerij verkreeg. Cuypers had de historische ‘verbeteringen’ op overtuigende
wijze uitgevoerd: interieurdeskundigen versleten het werk al vijf jaar later voor ‘echt’ (Van Leeuwen, 1995, 196-200).
| |
| |
296 De gobelinkamer op kasteel Amerongen (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
300 De ovale hall met omgang in Huis te Maarn (foto RDMZ, 1996).
| |
| |
298 Amerongen, het oorspronkelijke eetsalet dat door Cuypers in een bibliotheek is veranderd omstreeks 1900. De schouw is uit de bouwtijd (foto RDMZ, 1998).
Van 1890 dateert de nieuwbouw van het huis Dennenburg. Het oude huis uit 1729 werd afgebroken en ter plaatse verrees een nieuw gebouw. De indeling en aankleding zijn geheel in Lodewijk XIV-vormen. Het lijkt of men het oude huis heeft willen imiteren. De indeling is symmetrisch met een middengang die zich aan de achterkant in een tuinkamer verbreedt. Te weerszijden van de gang liggen salons, de trap is tussen de rechtervoor- en achterkamer gesitueerd. Naast de trap loopt een gang naar de dienstvertrekken aan de rechterzijkant van het huis. De decoratie van de hoofdvertrekken laat voor een deel Lodewijk XIV-vormen zien (schouwen en stucwerk), maar volgt ook de historische mode: de rookkamer links
299 De wolkenlucht met vogels op het middenstuk van het plafond van de bovengalerij in Amerongen (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
achter heeft een hoge schouw in 17de-eeuwse trant, de eetkamer rechts achter is van donker houten lambrizeringen en een ingebouwde servieskast voorzien. Een opmerkelijk aspect in de onderverdieping is de ingebouwde ‘ijskelder’, af te sluiten met een zware, met lood beklede deur. Een dergelijk element werd meestal in het park bij een vijverpartij gebouwd. Een architect van het huis is niet bekend.
| |
De 20ste eeuw
De plattegronden van de huizen veranderden onder invloed van Engelse voorbeelden. In het laatste kwart van de 19de eeuw ziet men dat al gebeuren. Van een voornamelijk symmetrisch ingedeelde plattegrond gaat men over tot een vrije ordening van de verschillende ruimtes. Hierbij wordt de functionele dispositie der vertrekken belangrijk ten opzichte van elkaar en de ligging ten opzichte van buiten, de tuin, het park. De scheiding tussen bewoners en personeel is duidelijker dan ooit. Goede voorbeelden daarvan zijn de huizen Stameren, Anderstein en Remmerstein. Naast de vrije plattegrond blijft men vasthouden aan de klassieke symmetrische ordening rond een centrale hal. Het Huis te Maarn getuigt daarvan.
Sanitaire voorzieningen als badkamers en waterclosets doen nu overal hun intrede. Niet weggemoffeld in een overgeschoten ruimte onder de trap, maar volledig deel uitmakend van de logistiek van het huis. Dicht bij de ingang vindt men een garderobe waar een watercloset (w.c.) en een wastafel in de ware zin des woords deel van uitmaken. Meestal zijn dit de onderdelen in een huis die het meest aan modernisering onderhevig zijn geweest. Bij gebrek aan stromend water had men op Nieuw Sterkenburg (Beukenrode) een perspomp geïnstalleerd om het benodigde water naar boven te brengen. Deze installatie werd bij de verkoop in 1907 - daarna zou het huis Beukenrode gaan heten - met name genoemd in de verkoopnotitie van dat jaar. Een badkamer uit de jaren dertig is bewaard gebleven in de Ewijckshoeve in een speciaal daartoe gebouwde linkeraanbouw.
| |
Voorbeelden
Het huis Stameren te Maarn is een ontwerp van C.B. Posthumus Meyjes uit 1904. Zoals te verwachten is van deze architect die over de situering en wenselijk indeling van de vertrekken in landhuizen en villa's een uitvoerig exposé hield in De Opmerker (1887, 74-76), zijn bij dit huis de vertrekken die ‘des daags en des nachts het meest bewoond zijn, in het algemeen steeds naar het oosten of zuiden (...) gekeerd, terwijl aan de noord- en westzijde van het gebouw, die vertrekken worden gegroepeerd, waar slechts tijdelijk verblijf wordt gehouden en die ondergeschikt zijn’. Dat houdt in dat de keuken met provisiekamer, bijkeuken, dessertkamer en de eetkamer aan de west- en de noordkant van het gebouw liggen. Boudoir, salon met serre en het grote terras zijn aan de oost- en de zuidzijde gesitueerd. In het westelijk deel van het huis, naast de entree, bevinden zich een vestiaire en een toilet. De overige vertrekken in dit gedeelte waren bestemd voor het personeel. Hun kamers hadden geen directe relatie met de kamers van de bewoners. Stameren bezit een grote hall die men via een entree met afsluitbare deur bereikt. De hall heeft een haardpartij, waarin 19de-eeuwse tegels zijn opgenomen. Direct daarnaast gaat een brede trap naar boven. De combinatie hall/trappenhuis is een verschijnsel die Posthumus Meyjes in Aardenburg in 1902 tot stand bracht en Hanrath eveneens toepaste bij de verbouwing van Zandbergen in 1920. De bediendetrap in Stameren zit achter de keuken. De scheiding bewoners/personeel zet zich voort op de verdiepingen. De eerste verdieping bevatte de slaapkamers en kofferzolder voor de hoofdbewoners. Op zolder was de plaats voor de diensbodekamertjes. Stameren is maar voor een gedeelte onderkelderd: in een kelder werd de proviand bewaard, in de andere kelder was de verwarming ondergebracht.
Het landhuis Zonheuvel te Doorn werd tussen 1902 en 1903 gebouwd naar ontwerp van de eigenaar J.M.W. van der Poorten Schwartz, beter bekend als de schrijver Maarten Maartens. Ten behoeve van zijn omvangrijke collectie antiek liet hij een aantal 17de- en 18de-eeuwse stijlkamers aanbrengen met verwerking van authentieke interieuronderdelen zoals een trappenhuis uit een huis te Middelburg, beschilderde behangsels, schouwen, lambrizeringen en een uit Limburg afkomstig eikenhouten koorhek. De aankleding van Zonheuvel vormt een opmerkelijke
| |
| |
300 De ovale hall met omgang in Huis te Maarn (foto RDMZ, 1996).
301 Het hoofdtrappenhuis vanuit de hall (foto RDMZ, 1996).
uitzondering op de Utrechtse Heuvelrug door de hoeveelheid aan authentiek materiaal dat is verwerkt bij de bouw van een nieuw huis. Zonheuvel is thans in gebruik als conferentieoord. Ondanks dat zijn de stijlkamers zo goed als ongewijzigd.
Ook in het imitatiekasteel het Kerckebosch in Zeist dat in de jaren na 1911 tot stand kwam zijn vele authentieke objecten en neohistorische fragmenten door elkaar verwerkt in het interieur. Zo heeft de trap in de hal een balustrade met spitse bogen en een met sterren beschilderd kruisgewelf. De moerbalken zijn versierd met consoles in de vorm van kinderkopjes in 17de-eeuwse trant. In de hal staat een schouw met het familiewapen van de opdrachtgever Lintelo de Geer. Een opgeklampte deur met smeedijzeren klopper is van de Utrechtse Dom afkomstig. Ook in de hal bevinden zich twee granieten reliëfs met voorstellingen van de ridders Roger en Taille Fer. De tegeltableaus met koe en vaas zijn 19de-eeuws, het
302 De oud Hollandse haard in de herenkamer van Huis te Maarn vóór verwijdering (foto RDMZ, 1996).
glas-in-lood met middeleeuwse jachttaferelen is weer uit de bouwtijd. Schouwen, lambrizeringen, tegels, deuren, consoles, reliëfs en plafonds uit verschillende tijden zijn in bonte rangschikking bijeengebracht als uitdrukking van de romantische vormwil van de opdrachtgever.
Het kleine landhuis Anderstein werd in 1913 gebouwd naar ontwerp van Jan Stuivinga, maar vertoont in het interieur nog steeds dezelfde kenmerken die rond de eeuwwisseling al opgang deden: donker paneelwerk en een haardpartij met een ‘cosy corner’ in de hall. Ook hier is de plattegrond onregelmatig van indeling. De hall functioneert wel als centraal punt in het huis, maar is niet direct toegankelijk vanaf de ingang en evenmin vanuit de verschillende vertrekken. Ook hier is weer een strikte scheiding tussen het gedeelte van de bewoners en de dienstvertrekken verwezenlijkt. Voor de bedienden is een aparte toegang aan de zijkant van het huis. De trappenhuizen zijn gescheiden.
Bij Huis te Maarn (1916, architect Jan Stuyt) zijn alle vertrekken gesitueerd rond een ovale hall die over twee verdiepingen opgaat. In de eveneens ovale lichtkoepel heeft men glas-in-lood aangebracht dat door de toegepaste kleurstelling een zonnige lichtinval suggereert. Op de begane grond van de hall bevindt zich een grote haardpartij. De wanden zijn geleed met Dorische pilasters. Vanuit de hall zijn de hoofdvertrekken als salon, eetzaal en herenkamer toegankelijk, alsmede het trappenhuis. De herenkamer was, zoals gebruikelijk, in oud-Hollandse stijl ingericht met een zware 17de-eeuwse haardpartij met zuilen en een hoofdgestel. Bij een opknapbeurt van het huis in 1996 is deze verwijderd, waarmee het karakter van ‘herenkamer’ teloor is gegaan. Op de verdieping van het huis is een omloop
| |
| |
303 De betegelde keuken in het zijgedeelte van het Huis te Maarn (foto RDMZ, 1996).
aangebracht. Hier zijn de wanden met een Ionische pilasterstelling versierd waartussen de toegangen tot de kamers zijn, afgewisseld met blinde nissen. Aan de zijkant van het huis zijn de dienstingang en de vertrekken van het personeel, dat over een eigen trap beschikte. Tussen de keuken en de eetkamer lag als een ‘sluis’ een dienkamer, waar het eten kon worden klaargezet. Moderne sanitaire voorzieningen zoals badkamers waren alleen voor de bewoners voorzien.
| |
Verbouwingen in de 20ste eeuw
Veel huizen zijn verbouwd in de 20ste eeuw. Aanvankelijk betroffen dat verfraaiingen en toevoegingen, soms op grote schaal. Zo verving L.A.H. de Wolf uit 's-Gravenhage het simpele trappenhuis van Nieuweroord (Lenteleven) in 1912 door een riant centraal trappenhuis dat over twee verdiepingen opging en zijn licht via een lichtkoepel in het dak ontving.
304 Het ontwerp voor een nieuw trappenhuis in Nieuweroord te Zeist van 1912 (GAZ).
| |
| |
305 De zaal van Sparrendaal vóór de restauratie (foto RDMZ, 1954).
306 Dezelfde zaal ná restauratie. De openslaande deuren zijn nu van dichte panelen voorzien (foto RDMZ, 1997).
De mode van het aanbrengen van oud Hollandse interieurs met nieuw én oud materiaal zette zich voort. De kastelen Maarsbergen en Moersbergen werden gerestaureerd in respectievelijk 1930 en 1927, waarbij de interieurs op 17de-eeuwse wijze werden aangepast. Bij de restauratie van het 17de-eeuwse Zeist en het 18de-eeuwse Sparrendaal werden eveneens van elders afkomstige interieurs en onderdelen ingebracht om het oorspronkelijke karakter te versterken. In Houdringe geschiedde dat nog in 1928. Bij Maarsbergen kwamen in beide torens in 1930 (neo én originele) 17de-eeuwse betimmeringen en schouwen.
De 19de-eeuwse gotiek van Moersbergen was de nieuwe eigenaar J.A.W. Luden niet origineel genoeg. Hij liet het kasteel in de jaren na 1927 ingrijpend restaureren. Bij het hoofdstuk over de kastelen en buitenplaatsen kwam dat al aan de orde. In het interieur is de hal de meest ingrijpende wijziging. De 17de-eeuwse trap die tot dan toe alle 19de-eeuwse verbouwingen had getrotseerd, moest plaats maken voor de huidige trap in 17de-eeuwse stijl, waarbij fragmenten van de oude balustrade zijn verwerkt. Door het wegbreken van de muur bij het trappenhuis werd de hal aanmerkelijk vergroot. Ook hier kregen enkele vertrekken een oud-Hollandse aankleding.
| |
| |
307 De zaal in het linkergedeelte van het corps de logis van het Slot van Zeist tijdens de restauratie, voordat de betimmeringen werden ingebracht. De plaats van de in 1935 gesloopte tussenwand is nog duidelijk te zien (foto RDMZ, 1962).
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de aard van de verbouwingen en aanpassingen onder invloed van de nieuwe functies die de buitenplaatsen kregen. Betimmeringen werden weggehaald omdat zij niet meer ‘in de mode’ waren of niet pasten in de nieuwe (kantoor)bestemming. Kamers werden uitgebroken, vleugels werden tot wooneenheden of appartementen ingericht, waarbij de oude interieurs om ‘technische redenen’ niet gehandhaafd konden worden (Lommerlust, Sandwijck). Soms bleef er van een huis weinig meer over dan de voorgevel (Ma Retraite).
De meest opmerkelijke interieurrestauraties in de 20ste eeuw waren die van Sparrendaal (1957-1961) en Slot Zeist (1960-1969).
Sparrendaal kreeg zijn 18de-eeuwse aankleding, voor zover die weg was, weer terug. Daartoe werden stucplafonds opnieuw afgegoten en aangebracht, lambrizeringen bijgemaakt en beschilderde behangsels aangebracht. In een kamer links voor op de bel-etage bracht de restauratie-architect laat 18de-eeuwse behangsels in met arcadische voorstellingen die uit een ander huis afkomstig waren. De bewuste kamer was bij de restauratie om technische redenen verkleind. Aan de achterkant moest een garderobe-ruimte komen. De oude schouw had men moeten amoveren, die stond toch niet meer centraal in de ruimte, zodat er wanden voor decoratie beschikbaar kwamen. Op het plafond bracht men een stucversiering aan die van andere voorbeelden in het huis waren gekopieerd. Drie kamers op de verdieping werden uitgebroken en tot één gemaakt ten behoeve van de raadzaal voor de Driebergse gemeenteraad. De wanden werden bespannen met beschilderde behangsels in gobelin-techniek (deels oud, deels bijgemaakt) en het plafond kreeg een houten verdeling. Bij die gelegenheid heeft de gemeente passend meubilair gekocht en in de verschillende vertrekken opgesteld.
Was bij Sparrendaal de indeling van de vertrekken en een groot deel van de stoffering nog aanwezig, bij Zeist was dat al lang niet meer het geval. In de loop van zijn bestaan had het huis diverse veranderingen ondergaan. In de voorgaande hoofdstukken is daar over geschreven. Tijdens de restauratie die bijna tien jaar heeft geduurd werd het huis gereconstrueerd en ingericht op een manier die recht
308 De zaal na restauratie met de van elders ingebrachte interieurstukken (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
309 De Willemszaal na restauratie. De zaal is zo genoemd naar de portretbuste van stadhouder-koning Willem III boven de schouw. De plafondschildering kwam bij de restauratie in de jaren zestig tot stand (foto RDMZ, 1998).
heette te doen aan de opvattingen van de 17de-eeuwse ontwerpers Roman en Marot. Bij de inrichting van de meeste hoofdvertrekken werden lambrizeringen en inventarisstukken van elders toegepast om het 17de-eeuwse beeld te completeren, dat naar de mening van die tijd aanmerkelijk verarmd was geraakt. De 19de-eeuwse fase is vrijwel volledig weggepoetst. Alleen de hal met het stucwerk en het stucwerk van het koepelkabinetje zijn nog herkenbaar. Het Slot vervult thans een functie als representatieve ruimte. De zalen op de begane grond dienen voor het
310 De Willemszaal in het Zeister Slot tijdens de restauratie (foto RDMZ, 1962).
sluiten van huwelijken en ontvangsten. Op de verdieping en de zolder worden tentoonstellingen en congressen gehouden.
Een ingrijpende daad was in 1935 het amoveren geweest van een aantal tussenwanden in het hoofdgebouw, waardoor er aan de zuidkant een grote zaal was gekomen. De 17de-eeuwse bouwkundige structuur, tot dan toe nog intact, ging daarmee verloren. In de zaal kwamen bij de restauratie een Régencebetimmering en vier grisailles van Jacob de Wit uit 1725, alles afkomstig van het huis Janskerkhof 12 in Utrecht, dat daar in 1912 was uitgehaald. Aangezien het niet paste zijn de stukken verzaagd. Het vergulde borstbeeld van koningstadhouder Willem III, in een van de kelders ‘weggestopt’ werd weer boven de schouw in de ‘Willemszaal’ aangebracht. De schilderingen van Kruseman die J.E. Huydecoper in deze zaal had laten opnemen, waren in 1920 al niet meer in situ. In plaats daarvan kreeg men uit het huis Singel 460 in Amsterdam vier grisailles van Gerard de Lairesse. De plafondschildering van Augustinus Terwesten ‘De Triomf van de Vrede over de Oorlog’ was in 1867 verwijderd. Aan de hand van een teruggevonden ontwerptekening bracht T. Klaver uit Lochem deze weer aan. In 1968 kon men voor de decoratie van de hal de hand leggen op Vijf Nassau-portretten, afkomstig van het Haagse Huis aan de Boschkant. Om ze te kunnen bevestigen moesten vier nissen in de hal worden bijgewerkt: de empire lijstjes legden het loodje. Het vijfde portret vond een plaats in een van de kamers.
| |
| |
311 Een van de vertrekken in het rechtergedeelte van het corps de logis. Tijdens de restauratie werd achter de wandbespanning een architecuurbeschildering aangetroffen. Deze is gereconstrueerd en voor een deel bijgemaakt (foto RDMZ, 1962).
312 Hetzelfde vertrek na restauratie (foto RDMZ, 1998).
Goudleer, schoorsteenmantels, spiegels, meubilair werd aangekocht en in verschillende kamers aangebracht.
Het hoofdgebouw werd op 8 oktober 1969 in gebruik genomen, de vleugels waren al eerder klaar gekomen. Zeist was een nieuw 17de-eeuws paleis rijker.
De Ewijckshoeve veranderde in 1924 van eigenaar. O.P.N. Blom liet zijn huis verfraaien en vergroten. Een van de vertrekken werd ingericht als een herenkamer met een 17de-eeuwse houten betimmering, en schoorsteenmantel (gedateerd 1646), verrijkt met zandstenen herme en kariatide. Betimmering en schouw zouden afkomstig zijn uit een niet nader bekend Amsterdams grachtenpand. Op de verdieping liet Blom een badkamer aanleggen volgens de modernste smaak, die op dat moment de Art Déco-stijl was. In de vloer kwam een verzonken bad, bekleed met rood marmeren platen. Uit dezelfde platen is de dubbele wastafel samengesteld. Vloer en wanden werden betegeld en het geheel kreeg zijn licht via een glas-in-lood bovenlicht. Naast de badkamer is een kleine kleedkamer. De hele badkamer met spiegels, kasten, lampen verwarming en betegeling is gaaf bewaard gebleven en als zodanig enig in zijn soort.
| |
| |
313 Overzicht van de Art-Déco badkamer in een der zijvleugeltjes van de Ewijckshoeve (foto RDMZ, 1992).
314 De bordestrap in de hall van Vollenhoven uit 1922 (foto RDMZ, 1998).
Vollenhoven werd in 1922 verbouwd. Van dat jaar dateert de aankleding van de eetkamer met lambrizeringen, een schouw en een buffet in neo-empire stijl. In de betimmeringen werden boven een van de deuren, de schouw en boven het buffet drie ‘witjes’ aangebracht. Die boven de deur en schouw stellen de ‘Zomer’ en de ‘Herfst’ voor, te oordelen aan de putti met hun specifieke attributen. Deze dateren uit 1753. Die boven het buffet is gedateerd 1717. De stijl van schilderen is primitiever. Zij zijn alle drie gesigneerd en gedateerd door de Amsterdamse schilder Jacob de Wit (1695-1754). Het is niet bekend waar de schilderingen oorspronkelijk vandaan komen. Dat zij niet oorspronkelijk gemaakt zijn voor deze eetkamer moge duidelijk zijn: het huis dagtekent immers van het begin van de 19de eeuw.
Een verdere wijziging in dat jaar vond in de hal plaats. De gedraaide trap naar de verdieping werd door de huidige bordestrap vervangen. |
|