| |
| |
| |
Industrieel erfgoed
Het binnengebied van de Krimpenerwaard kende in het verleden, en kent
494 De Schoonhovense watertoren (foto RDMZ, 1981).
nog steeds, nauwelijks vormen van industriële bedrijvigheid. De gebrekkige ontsluiting van het gebied waardoor aanvoer van grondstoffen en afvoer van produkten bemoeilijkt werd en de hoge kans op overstromingen in het verleden, maakten grote investeringen in dit gebied tot een riskante onderneming. De randgebieden, waar ook het overgrote deel van de stadjes en dorpen zich bevindt daarentegen, vormen al eeuwenlang concentratiepunten van uiteenlopende vormen van bedrijvigheid. In grote lijnen kunnen onderscheiden worden: scheepsbouw in het oosten aan de Nieuwe Maas, steenfabricage langs de IJssel, zalmvisserij en touwfabricage in de dorpen langs de Lek, en Schoonhoven als centrum van de verwerking van edelmetaal. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste vormen van bedrijvigheid behandeld en zullen de bedrijfsgebouwen de revue passeren.
| |
Literatuur
Aa, A.J. van der, Beschrijving van den Krimpenerwaard en den Lopikerwaard, Schoonhoven 1847; Bakker, J.H.J.M., ‘De steenbakkerijen’, in: H.E.K. 1979, nr.3, 49-70; Balen, P. van, ‘Steenbakkerijen aan de Hollandsche IJssel’, in: Die Goude, 6e verz., 1949; Besselaar, H., Molens van Nederland; Een rondreis door onze molenwereld, Amsterdam 1974; Bezemer, H., Bergambacht zo het was en is, Bergambacht 1984; Blanken, D., ‘De Korenmolen van Bergambacht’, in: H.E.K. 1986, nr.11, 29-49; Blom, J., De zalmvisserij van Ammerstol, Zaltbommel 1989; Boon, L., Krimpen door de eeuwen heen, Krimpen aan de Lek 1984; Boot, W.J.J., Van Stoomboot Schoonhoven tot Radarboot Kapitein Kok, Amsterdam 1985; Dane, A.J., Historische beschrijving van Gouderak, 3e, herziene druk, uitgegeven in één band met: Voet, H.A., Groeten uit Gouderak, Capelle aan den IJssel 1982; Didde, R., Loodwit, Een geschiedenis van industriële vervaardiging en medies-hygiënische gevaren van een wit pigment in verf, Amsterdam 1986; Economisch-Technologisch Instituut voor Zuid-Holland te Rotterdam (ETI), Sociaal-economisch rapport, De Krimpenerwaard Rotterdam 1952; Feis, B.R. en P. Nijhof, Bedrijfsmonumenten in het Groene Hart van Holland. Een verkenning van monumenten van bedrijf en techniek in Midden-Holland en West-Utrecht, Zwolle 1983; Graaf, T. de, Herlevend verleden, Ammerstol 1964; Haag, R. den, ‘Het veertig jaar geleden opgeheven “Schoonhovense Spoortje” herdacht’, in: H.E.K. 1983, nrs. 3 en 4, 73-84; Haanebrink, L.W., Meindert Boogaerdt, Pijnacker 1974; Hay-de Visser, M., Zevenhonderd jaar Krimpen aan
den IJssel, Krimpen aan den IJssel, 2e druk, 1982; Hoogenboezem, M., Scheepsbouwmeesters aan de Lek. De geschiedenis van Van Duijvendijk, opkomst, bloei, ondergang, Lekkerkerk 1986; Hoogendijk, D.W., ‘Nogmaals de steenbakkerijen’, in: H.E.K. 1980, nr. 2, 25-37; Jansen A.J., De Sociale gevolgen van de mechanisatie van de landbouw (West-Brabant en Krimpenerwaard), Wageningen 1968; Jong, J.M. de, ‘Historische notities over de Werf Otto, thans Joh. van Duijvendijk BV te Krimpen aan den IJssel’, in: H.E.K. 1981, nr. 1, 1-17; Kooning, C.J. de, ‘Boot, tram en bus in de Krimpenerwaard’, in: H.E.K. 1983, nrs. 3 en 4, 85-135; Luger, J. en R.A. Schreuder, 75 Jaar Lak bij de Lek, Schoonhoven 1961; Markusse, D., Een coöperatie van veehouders, Woerden 1986; De monumenten van Schoonhoven, Schoonhoven 1986; Murray, Mr. W.G.D., Scheepsbouw in de Stormpolder 1685-1945, Krimpen aan den IJssel 1949; Nobel-van Vuren, C.J.e.a., Lekkerkerk in de jaren dertig, bedrijvigheid. Een terugblik op het economisch leven in de dertiger jaren, Lekkerkerk 1993; Schoute, C.R., ‘De Stormpolder. Veranderd Eiland’, In: H.E.K. 1985, nr. 10, 93-120; Schoute, C.R., Honderd jaar verf. Van huiseen sierraadschilder Hermann A. Schreuder naar Hasco lakfabrieken bv., Schoonhoven,
| |
| |
Schoonhoven 1986; Teenstra, A., Honderd jaar scheepsbouw aan Noord en Lek. De geschiedenis van J. en K. Smit's Scheepswerven, z.j.z.p.; Visser, J.C., Schoonhoven, de ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad in het rivierengebied gedurende de middeleeuwen, (diss.), Assen 1964; Vlieger, J.H. de, ‘De Schoonhovensche Loodwitfabriek’, in: H.E.K. 1988, nr.13, 25-44; Voet, H.A., Verkenningen vanuit Schoonhoven in het begin van onze eeuw, Capelle aan den IJssel 1979; Voet, H.A., Groeten uit Gouderak, Uitgegeven in één band met: Dane, A.J., Historische Beschrijving van Gouderak, 3de, herziene druk, Capelle aan de IJssel 1982; Waning, C.J.W. van, Zand- Grint en de IJsselmannen, Ouderkerk aan den IJssel 1970; Wouden, A.M.M. van de, Uit Lekkerkerks' Verleden, Lekkerkerk 1959; Zanen, H. Wz., Zalm en hoe men ze vangt, Ammerstol 1912.
| |
Delfstoffen
Zand-, grind-, klei- en slibwinning
In het kader van de delfstoffenwinning kunnen we in De Krimpenerwaard vooral de winning van slib, klei en verschillende zandsoorten onderscheiden. De winning van turf heeft in het verleden op dusdanig kleinschalige wijze plaatsgevonden, dat deze buiten het bestek van dit hoofdstuk valt.
Één van de oudste vormen van bedrijvigheid in de Krimpenerwaard is de steenfabricage. Op de steenbakkerijen zelf komen we verderop in dit hoofdstuk terug, nu gaat het om de winning van de grondstoffen voor deze industrie: klei, slib en zand.
Oorspronkelijk geschiedde de winning van klei voor de steenfabricage vanaf het land. Men groef de uiterwaarden eenvoudigweg af tot aan de kleilaag, waarna de klei kon worden gewonnen. In latere perioden werd als belangrijkste grondstof slib gebruikt. Dit slib werd door de rivier overvloedig aangevoerd. Om het op te kunnen baggeren, werden dwars op de stroomrichting vanaf de dijk rietkragen in het water geplant. In het gebied tussen twee rietkragen, dat ‘zelling’ werd genoemd werd de stroming vertraagd, zodat het slib zich op de bodem af kon zetten. Vanaf de rivierzijde kon het slib worden gebaggerd. Een bijkomend voordeel van het systeem van zellingen, was dat de vaargeul in het midden van de rivier op diepte bleef.
Het baggeren gebeurde vanaf scheepjes met behulp van ‘baggerbeugels’, een stok van twee tot acht meter met aan het eind een ijzeren ring waaraan een net hing. Met de schepen werd het slib naar de opslagplaatsen bij de steenfabrieken vervoerd. De mannen die dit zware werk verrichten waren in dienst van de steenfabrieken.
Daarnaast was er een zelfstandige vorm van de winning van slib, maar vooral van zand en grind. Ook deze zelfstandige zandvissers maakten gebruik van dezelfde baggertechniek. Een belangrijk aantal van de schippers van Ouderkerk aan den IJssel hield zich bezig met het zandvissen. Zij pachtten een deel van de rivier of een zandplaat en baggerden het zand. Afhankelijk van het soort werd het zand verkocht aan verschillende afnemers. Het fijnstkorrelige zand ging als metselzand naar de bouw. Het zand van drooggevallen zandplaten in de rivier was uitermate geschikt als vormzand in de steenbakkerijen. Grover zand werd gebruikt bij droogmakerijen en voor het ophogen van bouwplaatsen en erven. Grind tenslotte vond vooral toepassing bij het drooghouden van boerenerven.
Met name de uitbreiding van de Rotterdamse haven in de tweede helft van de 19de eeuw, met als gevolg aanleg van kades en spoorlijnen, had een grote behoefte aan zand tot gevolg. Dit leidde dan ook tot een belangrijke vergroting van de vloot van Ouderkerk.
Pas in de jaren tien van deze eeuw werd in de Krimpenerwaard voor het eerst geëxperimenteerd met mechanische vormen van baggeren en kwamen niethandmatige krachtbronnen als stoommachines en verbrandingsmotoren in zwang. Op dat moment was het zandvissen voor de steenfabricage al over haar hoogtepunt heen en werd het zand voor andere toepassingen gewonnen.
Ook nu vormt de binnenvaart één van de belangrijkste bronnen van inkomsten van Ouderkerk aan den IJssel. De zand-en grindschepen zijn nu slechts een onderdeel van de totale vloot. De winning van zand en slib als een continue vorm van bedrijvigheid is volledig uit de Krimpenerwaard verdwenen.
| |
| |
| |
Voedings- en genotmiddelenindustrie
Zuivel- en graanverwerking
Gezien het vooral agrarische karakter van het binnengebied van de Krimpenerwaard is het niet verwonderlijk dat er op tal van plaatsen, zij het meestal ambachtelijk, sprake is van een vorm van voedings- en genotmiddelenindustrie. Met name de kaasmakerij vormt voor veel boeren nog steeds een bron van neveninkomsten. Door de kleinschaligheid valt deze vorm van huisnijverheid buiten het kader van dit hoofdstuk. Meer industriële vormen van nijverheid, die ook direct aan agrarische produkten zijn gekoppeld, zoals zuivelfabrieken en graanbewerking, passeren wel de revue.
Andere vormen van bedrijvigheid die tot de voedings- en genotmiddelenindustrie gerekend kunnen worden, zijn de beroemde zalmvisserij van Ammerstol en de tabaksindustrie in Lekkerkerk. Van deze laatste vormen van bedrijvigheid is helaas niets gespaard gebleven. Om die reden vallen zij buiten het kader van dit boek.
Door de drassige polderbodem was de Krimpenerwaard lange tijd minder geschikt voor veeteelt en had gewasverbouwing zoals hennep de overhand. Met het verbeteren van de bemaling van de waard, met name door de opkomst van stoomkracht in de laatste helft van de vorige eeuw, nam de veehouderij toe. De toenemende melkproduktie kon niet meer in zijn geheel door huisnijverheid op de boerderij worden verwerkt, waardoor industriële voorzieningen noodzakelijk werden. Twee fabrieksgebouwen herinneren aan deze ontwikkeling in de zuivelbranche: een melkfabriek in Schoonhoven en een kaasfabriek van Nutricia in Stolwijk.
De melkfabriek in Schoonhoven is in 1901 opgericht als Stoomzuivelfabriek aan de Lopikersingel, destijds de rand van de stad, wat de mogelijkheden voor de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van produkten vereenvoudigde. In 1910 werd het gebouw gekocht door de N.V. Consus, die zich met name toelegde op de produktie van melkpoeder. In 1916 werd het gebouw overgenomen door de N.V. Rotterdamse Melkinrichting en belangrijk uitgebreid op de aangrenzende terreinen die aan de Halve Maan gelegen zijn. In 1927 veranderde het complex wederom van eigenaar. De firma Amilko gebruikte het gebouw vanaf dat jaar voor de produktie van gecondenseerde melk.
Een tweede restant van de zuivelindustrie in de Krimpenerwaard is de kaasfabriek van Nutricia aan de Tentweg in Stolwijk. De streek rond Stolwijk geniet bekendheid om de ‘Stolksche’ kaas die er op ambachtelijke wijze wordt gemaakt. Omstreeks 1920 trachtte de firma Nutricia deze vorm van huisnijverheid te industrialiseren. Het kaasmaken vervulde echter een belangrijke rol binnen de totale bedrijvigheid die op een boerderij plaatsvond. De kaasmakerij was (en is in veel gevallen nog steeds) een belangrijke taak van de boerin. Naast een financiële,
495 De melkfabriek in Schoonhoven (Lopikersingel 11). Het markante gedeelte met puntdak is het oudste deel van het complex. Het rechtergedeelte behoort, evenals de uitstekende, achterliggende aanbouw, tot de uitbreiding uit 1916. De lage loods ter linkerzijde en het middelste gedeelte met plat dak, vormen een recente toevoeging. Hoewel het oorspronkelijke gebouw behoorlijk is veranderd, is het opmerkelijk dat een historisch fabriekspand heden ten dage dienst kan doen als een bedrijfsverzamelgebouw. Zoals op de foto duidelijk is te zien, draagt het complex nog steeds de naam ‘de Melkfabriek’ (foto RDMZ, 1995).
| |
| |
496 De voormalige kaasfabriek Nutricia (Tentweg 56) in Stolwijk. Het gehele gebouw is symmetrisch van opzet en bestaat uit drie delen: een centrale hoofdmassa en twee aangebouwde zijvleugels. De hoofdmassa is opgetrokken uit baksteen. Opvallend is een iets uitspringende middenpartij met puntgevel. Het linkerdeel is verbouwd, het rechter is nog origineel met een zestal smalle raampjes in twee groepen van drie. Aan weerszijden van de hoofdmassa heeft het gebouw twee witgepleisterde zijvleugels. Deze zijvleugels hebben laadvloeren in de langsgevels. De kopgevels zijn voorzien van ronde ventilatie-openingen, kenmerkend voor kaaspakhuizen. De middenpartij is nog steeds gesierd met de tekst NUTRICIA. Ondanks de bijzonder korte functionele periode van het gebouw, vormt het huidige restant een mooi voorbeeld van een kleinschalige industrie binnen een voornamelijk agrarische gemeenschap (foto RDMZ, 1994).
497 Korenmolen ‘de Arend’ in Bergambacht, is een stelling- of baliemolen die is opgetrokken uit baksteen, en is voorzien van een rieten kap. De ruim twintig meter hoge molen heeft een balie op acht meter hoogte.
De wiekenvlucht (de spanwijdte van de wieken) bedraagt ruim eenentwintig meter.
De molen heeft tot na de Tweede Wereldoorlog dienst gedaan.
De gemeente Bergambacht heeft de molen in 1958 gekocht en in 1979-1980 gerestaureerd. Op bijzondere dagen draait de molen nog, maar het maalwerk is verdwenen (foto RDMZ, 1994).
kende het kaasmaken dus ook een belangrijke sociale inbedding in de agrarische economie. Dat de implicaties hiervan zijn onderschat bij de oprichting van de kaasfabriek in Stolwijk, mag blijken uit de periode waarin deze actief is geweest: slechts enkele maanden.
Gezien de korte periode van bedrijvigheid, mag het een klein wonder heten dat het fabrieksgebouw er nog steeds staat. Hoewel een verbouwing tot woonhuis een deel van het gebouw in oorspronkelijkheid heeft aangetast, zijn de vorm en de functie nog steeds herkenbaar.
Vanaf 1850 verschoof binnen de agrarische sector het accent van landbouw naar veehouderij. Industriële sectoren als de verwerking van hennep, verdwenen hierdoor volledig. De verwerking van granen echter, vindt nog steeds plaats. Naast graanverwerking voor menselijke consumptie werd de veevoederindustrie steeds belangrijker. Veel oude en nieuwe bedrijfsgebouwen getuigen hiervan.
Het oudste gebouw is de grutterij op het dorpsplein en de hoek van de Wijdstraat in het hart van Stolwijk. Dit gebouw, getuige de ingemetselde eerste steen, dateert van 1826. In de grutterij werd graan, met name boekweit en tarwe tussen twee stenen platgeslagen, zodat een soort gort ontstond. Dat dit proces in Stolwijk op tamelijk grote schaal heeft plaatsgevonden bewijst de schoorsteen die blijkens oude foto's achter de fabriek heeft gestaan. De schoorsteen duidt naar alle waarschijnlijkheid op het gebruik van een stoommachine in de grutterij.
Tegenwoordig is de grutterij in gebruik als winkelpand. Door de traditionele architectuur van het gebouwtje valt het niet erg op als een voormalig bedrijfspand. Alleen de naam ‘De Maalderij’ verwijst nog naar de vroegere functie.
In 1847, toen Van der Aa de Krimpenerwaard beschreef, telde hij in het totale gebied negen korenmolens. Momenteel zijn er daar nog twee van over. Één in Bergambacht en één in Krimpen aan den IJssel.
Korenmolen ‘Den Arend’ in Bergambacht is in 1869 in gebruik gesteld. Voor die tijd stond op deze plek een houten wipkorenmolen, van oudsher het algemene type in dit deel van Nederland. Vanaf 1544 waren de boeren uit de ambachtsheerlijkheid 's Heeraartsberg, Bergambacht en Ammerstol, verplicht bij deze molen hun graan te laten malen. Toen in de zestiger jaren van de vorige eeuw de vraag naar gemalen voedergraan voor de toenemende veestapel sterk steeg, werd de houten molen in 1868-'69 vervangen door de huidige.
Korenmolen ‘De Schelvenaer’ in Krimpen aan den IJssel is van hetzelfde type als ‘Den Arend’: een bakstenen stellingmolen. Vanaf 1853 heeft op de huidige standplaats eenzelfde molen gestaan. In 1930 is deze door brand verwoest. Na de brand is uitsluitend de romp van de molen herbouwd. Vanaf die tijd geschiedde
| |
| |
498 Het voormalige gebouw van de Landbouwcoöperatie Ons Belang in Stolwijk is in 1912 in gebruik genomen. Door het gebruik van donkere baksteen, maar vooral door de vormgeving van de ramen, wekt het gebouw de indruk van een uit zijn krachten gegroeide landbouwschuur. Het formaat is echter uitgesproken industrieel te noemen. De ligging aan de Ringsloot was al gunstig gekozen. Twee jaar na de opening lag aan de andere zijde van het gebouw de tramlijn Gouda-Schoonhoven. Dit betekende een belangrijke verbetering van de aan- en afvoermogelijkheden (foto RDMZ, 1995).
het malen door een dieselmotor. Nadat in 1975 de molen haar functie verloor, is oorspronkelijke molen in 1993 volledig herbouwd. Het gebouw biedt momenteel onderdak aan een restaurant.
Een laatste gebouw dat in dienst stond van de graanverwerking betreft de fabriek voor opslag en maalderij van landbouwcoöperatie ‘Ons Belang’ in Stolwijk. In verhouding tot de omliggende bebouwing is het gebouw van een bijzonder grote schaal. Overigens is de architectuur van het gebouw traditioneel. Het bestaat uit een geheel van drie lagen, met een grote zolder onder een zadeldak op een rechthoekige plattegrond. In de voorgevel van het gebouw is een siersteen ingemetseld met daarop de namen van het oprichtingsbestuur van de coöperatieve vereniging. Na een aantal fusies is de coöperatie naar elders verhuisd. Nu functioneert het gebouw als garagebedrijf.
| |
Textielindustrie
Touwbanen
Hennep is lange tijd het belangrijkste gewas geweest dat in de Krimpenerwaard werd verbouwd. De touwindustrie is daarom lange tijd een belangrijke vorm van bedrijvigheid geweest. Kleine touwbanen waren het vaakst voorkomend. In Lekkerkerk echter, is de ‘NV Touw- en Staaldraadfabriek Holland’ uitgegroeid tot een bedrijf met honderddertig werknemers in de jaren '30. In 1968 is de fabriek gesloten en is ter plekke een woonwijk verrezen.
| |
Houtindustrie
Houtzagerijen
Een tak van bedrijvigheid die opvallend vaak voorkomt in de Krimpenerwaard is de houtindustrie. Met name langs de IJssel en de Lek staan veel zagerijen, schaverijen en houthandels. De gunstige aan- en afvoermogelijkheden zullen hier ongetwijfeld op van invloed zijn geweest. Daarnaast kan een mogelijke verklaring worden gezocht in de scheepsnijverheid die in vroeger tijden veel hout heeft verwerkt. Met het oog op de grote hoeveelheid zullen hier niet alle houtverwerkende bedrijven behandeld worden. Een tweetal is vermeldenswaard, vanwege de geschiedenis en de vormgeving van deze bedrijven die kenmerkend kan worden genoemd voor de meeste houtzagerijen in de Krimpenerwaard.
| |
| |
499 Houthandel Boogaerdt is de oudste, nog bestaande houtzagerij in de Krimpenerwaard. Het huidige complex is nog steeds gelegen op het oorspronkelijke fabrieksterrein uit 1811 in Krimpen aan de Lek (Dorpsstraat 88). Hoewel de gebouwen zijn aangepast aan de eisen van de tijd, is de ligging buitendijks aan de rivier, typerend voor veel van de vroegere houtverwerkende bedrijven in de Krimpenerwaard (foto RDMZ, 1995).
De oudste, nog bestaande, houtzagerij in de Krimpenerwaard stamt uit 1811. Dit is het bedrijf ‘De Weduwe M. Boogaerdt & Zn.’ aan de Lekdijk in Krimpen aan de Lek. De familie Boogaerdt had al sinds de zeventiende eeuw een houtzaagmolen in Rotterdam in eigendom. In 1811 kocht Meindert Boogaerdt een bestaande houtzaagmolen in Krimpen aan de Lek. Gelegen aan de rivier en voorzien van een dwarshelling voor de aan- en afvoer van boomstammen, kende het bedrijf een uitstekende locatie. Toen Meindert Boogaerdt in 1834 kwam te overlijden, zette zijn weduwe het bedrijf voort. Onder haar bewind werd de oude molen afgebroken en kwam de nieuwgebouwde windmolen ‘Weltevreden’ er voor in de plaats. In 1856 opende het bedrijf op een terrein buiten het dorp een stoomzaagmolen. Later werd bij molen Weltevreden eveneens een stoomzaagmolen geplaatst.
Dat het goed ging met de houthandel mag blijken uit een aanvraag van het bedrijf in 1909 om toestemming te verlenen een aantal arbeiderswoningen aan de Lekdijk te mogen bouwen. Ook nu nog is de houthandel op de oorspronkelijke locatie in bedrijf. De windmolen en de stoomzaagmolen zijn afgebroken. Wat wel is overgebleven is een tweetal grote, houten loodsen, een oude takelinrichting en de dwarshelling waarmee bomen aangevoerd kunnen worden.
Het uitzicht op de IJsseldijk tussen Ouderkerk en IJssellaan, wordt gedomineerd door een grote silo. Onder deze silo (voor de opslag van houtzaagsel) is houtzagerij Heuvelman gevestigd. Ook deze fabriek is nog in bedrijf, reden waarom grote delen van het bedrijf bestaan uit nieuwbouw en daarom in het kader van dit hoofdstuk weinig interessant zijn. Voor een deel is het bedrijf echter typerend voor houtzagerijen in deze streek.
Ten eerste is ook dit bedrijf aan het water gevestigd, noodzakelijk, want de aan- en afvoermogelijkheden over de smalle IJsseldijk zijn bijzonder beperkt. Het bedrijfsterrein strekt zich aan weerszijden van de dijk uit. Buitendijks bevinden zich, naast de laad- en loskade, de fabrieksruimten voor de zagerij en de schaverij, binnendijks staan de opslagloodsen. Met name deze laatsten zijn te beschouwen als typisch voor de regionale houtindustrie: een complex van grote, geelgeverfde houten loodsen, via een steile dijkstoep verbonden met de fabriek.
Een laatste detail dat dit complex de moeite waard maakt, is de directeursvilla die tegenover de silo aan de dijk staat. De 19de-eeuwse villa vertoont neoklassicistische stijlkenmerken. Hoewel de woning op zich niet van een bijzonder ontwerp is, vormt ze de vervolmaking van een fabriekscomplex dat verder geïsoleerd staat van overige bebouwing.
Zoals opgemerkt kent de Krimpenerwaard een groot aantal bedrijven die actief zijn in de houtindustrie, in Bergstoep en Bergambacht staan timmerfabrieken, Opperduit, Ouderkerk en Schoonhoven beschikken over bestaande of voormalige houtzagerijen. Met de hierboven behandelde voorbeelden is getracht aan de hand van twee bedrijven met een lange historie en een kenmerkend uiterlijk de houtindustrie in de hele waard te illustreren.
| |
| |
| |
Chemische, en kunststofverwerkende industrie
Koolteer, loodwit en verf
Hoewel gelegen onder de rook van de Rotterdamse haven kent de Krimpenerwaard geen aardolie-industrie. Wel zijn er in het verleden enkele chemische bedrijven gevestigd geweest. De enig overgebleven representant van deze branche is de verffabriek HASCO te Schoonhoven.
Vanaf 1894 is er een koolteerfabriek gevestigd geweest in de Stormpolder bij Krimpen aan den IJssel. Uit steenkolen werden hier koolteer en tal van afgeleide chemische stoffen vervaardigd.
Een interessant voorbeeld van een chemisch bedrijf middenin een stedelijk gebied, was de loodwitfabriek Hondorff, Block & Braet aan de Havenstraat in Schoonhoven. Hier werd al in 1778 op het terrein van een voormalige touwbaan, een fabriekje gesticht, gericht op de produktie van de kleurstof loodwit. Na een kleinschalig begin breidde men met name in de tweede helft van de vorige eeuw het bedrijf sterk uit. Een tweede expansie volgde kort na de Tweede Wereldoorlog. Het woekeren met de beperkte ruimte op het terrein, dat ingeklemd lag tussen het oude centrum en een verdedigingswal, leidde er toe dat nieuwbouw ten koste ging van oudere gebouwen. In 1994 is het bedrijf stilgelegd om het terrein te kunnen benutten voor woningbouw.
Het enige overgebleven bedrijf in de chemische branche, staat ook in Schoonhoven. Ook dit bedrijf, verffabriek HASCO, is gelegen in een woongebied, net buiten de oude stadsgrachten. Het bedrijf, opgericht door de huisschilder H.A. Schröder (de naam HASCO is een samentrekking van H.A. Schröder & Co.), was oorspronkelijk gevestigd in zijn woonhuis aan de Voorhaven. In 1899 breidde Schröder zijn fabriek uit op de terreinen van de voormalige gasfabriek van Schoonhoven aan de Scheepmakershaven. In de eerste decennia van deze eeuw verwierf het bedrijf bekendheid door zijn moderne reclamecampagnes, en vooral door als eerste lakfabriek een verf te produceren die door particulieren zelf kon worden gemengd en aangebracht. De tussenkomst van de huisschilder was hiermee overbodig geworden. In de jaren dertig verhuisde de fabriek naar het huidige terrein; een gedwongen verhuizing buiten de wallen vanwege de stankoverlast en het brandgevaar.
Uit esthetisch oogpunt is de fabriek niet bijzonder waardevol. Het complex omvat twee hoofdmassa's van gele baksteen met stalen kozijnen die horizontale raampartijen omvatten. Bij de vormgeving lijkt functionaliteit een hoofdrol te hebben gespeeld. Het terrein wordt verder gevuld met enkele bijgebouwen en loodsen.
Een opvallende blikvanger is de hoge, bakstenen schoorsteenpijp. De schoorsteen wordt als reclamezuil gehandhaafd, hoewel hij al jaren geleden buiten gebruik is gesteld.
| |
Bouwmaterialen- en aardewerkindustrie
Steenplaatsen en plateel
In het kader van de bouwmaterialenindustrie mag de baksteenfabricage langs de IJssel niet ontbreken; een vorm van bedrijvigheid op grote schaal, waarvan vrijwel niets meer is aan te treffen. In het kader van de aardewerkindustrie is een plateelbakkerij in Schoonhoven het vermelden waard.
Al eerder is melding gemaakt van de bijzonder intensieve steenindustrie die aan de oevers van de Hollandse IJssel heeft plaatsgevonden. De vroegste vermeldingen van steenbakkerijen in de Krimpenerwaard dateren uit de 14de eeuw. Vaak waren het boeren die over stukken buitendijks gebied beschikten, die naast hun bedrijf een steenplaats begonnen. De eigenaren van buitendijks land mochten tevens gebruik maken van de klei en het slib op de rivierbodem tot op de helft van de breedte van de rivier. De klei en het slib werden handmatig opgebaggerd en opgeslagen op een zogenaamde kleibult. Nadat de klei of het slib hier drie maanden tot een jaar was blijven liggen, waren de voornaamste verontreinigingen eruit verdwenen en kon de klei worden gekneed en tot stenen gevormd. Na te zijn gedroogd werden de stenen gebakken in een zogenaamde open oven: een drietal dikke muren die een rechthoekige plattegrond vormen
| |
| |
500 De ruïne van een open oven tegen de dijk in Gouderak (Middelblok), is het enige restant van de intensieve steenfabrikage in de Krimpenerwaard. De muren van de oven staan nog overeind. Achter de oven, in het weiland is een aantal haaghutten voor het drogen van stenen te ontwaren. Naast de oven resteert een rijtje arbeiderswoningen (foto RDMZ, 1976, P. van Galen).
501 De plateelfabriek in Schoonhoven (Wal 14) uit 1929. Het gedeelte met de Art-Déco belettering is origineel, de delen links en rechts hiervan zijn rond 1950 in dezelfde stijl aangebouwd. Het rechtergedeelte met de stalen hijsbalk is voorzien van betonnen laadvloeren. De begane grond is vooral in gebruik als vitrineruimte. Op de eerste verdieping wordt het plateelwerk met de hand beschilderd. Tussen 1950 en het heden is de fabriek ter linkerzijde en op het achterliggende terrein verder uitgebreid (foto RDMZ, 1995).
met één open zijde. Na een baktijd van enige weken, werden de stenen gesorteerd en verhandeld.
De steenfabricage in de Krimpenerwaard heeft een bijzonder intensieve periode gekend. In 1790 werd er een dertigtal gesignaleerd. Van der Aa vermelde in 1847 achttien steenbakkerijen in de hele waard. Gouderak nam er hiervan alleen al acht voor zijn rekening. De neergang van deze branche kwam rond de eeuwwisseling en is toe te schrijven aan grootschaliger bouwwijzen die de kleine ijsselsteentjes te duur maakten, vervuiling van het ijsselslib en de terugdringing van kinderarbeid.
Wellicht is het de herinnering aan de slechte arbeidsomstandigheden op de steenplaatsen die ervoor heeft zorggedragen dat er van de steenindustrie vrijwel niets is terug te vinden.
Een heel andere vorm van bedrijvigheid binnen dezelfde branche, is de plateelbakkerij. In de Schoonhovense Plateelbakkerij wordt geglazuurd aardewerk beschilderd. Aangezien in deze bedrijfstak geen hoge eisen hoeven te worden gesteld aan de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van grote partijen massagoederen, is de fabriek een tamelijk onopvallend gebouw aan de Wal 14, even buiten het hart van Schoonhoven. Het bedrijf is in 1929 op deze plek gevestigd en bevat delen van een voormalige rooms katholieke kerk uit 1784.
De fabriek bestaat uit twee lagen van donkere bakstenen onder een plat dak. De strakke, functionele voorgevel verraadt door kleine details in het metselwerk invloeden van de Nieuwe Zakelijkheid. De pilasters die iets uitspringen verdelen het gebouw in zessen. Alleen het gedeelte van het gebouw tussen de derde en zesde pilaster vormen de oorspronkelijke fabriek. De overige drie delen zijn rond 1950 aangebouwd. Het meest rechtse van de delen is ingericht voor aan- en afvoer van goederen. Het wordt gekenmerkt door betonnen laadvloeren op de begane grond en de eerste verdieping en is voorzien van een uitstekende stalen hijsbalk. De overige vijf delen van het gebouw worden ingenomen door de werkruimtes. De eerste verdieping is voorzien van een vijftal stalen vensters die uit zeven ramen bestaan. De begane grond kent een tweetal soortgelijke vensters.
| |
Machine- en transportmiddelenindustrie, metaalverwerking
Scheepswerven en machinefabrieken, goud- en zilvernijverheid
De strategische ligging van het westelijk deel van de Krimpenerwaard, op de plek waar Lek en IJssel in de Nieuwe Maas stromen, heeft hier geleid tot een concentratie van scheepswerven en machinenijverheid. Maar ook meer naar het oosten, aan de oevers van de Lek en de IJssel, is scheepsbouwnijverheid aan te treffen. Een heel andere bedrijfstak binnen deze branche, de verwerking van goud en zilver, kent een opvallende concentratie in Schoonhoven.
De scheepsbouwnijverheid kent in de Krimpenerwaard een lange geschiedenis. Ingeklemd tussen vaarwater beschikt de waard al eeuwenlang over bouw- en
| |
| |
reparatiewerven. Lange tijd waren dit niet meer dan een soort timmerwerkplaatsen. Vanaf de 17de eeuw zorgden enkele bedrijven voor een schaalvergroting in de scheepsindustrie. Ook nu nog vertoont de scheepsnijverheid in de Krimpenerwaard een bonte mengeling van grote werven en kleine werfjes, zowel gericht op reparatie als op nieuwbouw, op binnen- en op zeevaart.
De Stormpolder die de uiterste westpunt van de Krimpenerwaard vormt, wordt gedomineerd door het gigantische silhouet van de scheepsbouwloods van Van der Giessen-De Noord uit 1982. Bij de bouw was W.G. Quist als esthetisch adviseur betrokken. Door zijn formaat, maar ook door de ingenieuze constructie, is dit gebouw in potentie een toekomstig industrieel monument. De bijbehorende werf kent echter een geschiedenis die teruggaat tot de 17de eeuw. In die tijd werd er al melding gemaakt van een drietal werven in de Stormpolder. In 1684 kocht scheepsbouwmeester Robbrecht de Bruin hier een boomgaard, waar hij een scheepstimmerwerf begon. In 1820 werd de werf overgenomen door Arie van der Giessen, die zich in eerste instantie toelegde op de bouw van binnenschepen, maar in de tweede helft van de 19de eeuw ook zeeschepen bouwde. In 1854 bouwde van der Giessen zijn eerste zee-zeilschip, later volgden ook stoomschepen en in 1916 liep het eerst motorzeeschip van de helling. Voor die tijd had zich in 1857 al een splitsing van het bedrijf in een scheepswerf en een werktuigenfabriek voorgedaan.
Ondanks de grote tegenslagen in de scheepsbouw in de jaren zeventig en tachtig van deze eeuw, is het bedrijf nog steeds actief. Uitbreidingen en vernieuwingen hebben de oorspronkelijke aanblik van het bedrijf geen goed gedaan. Naast een betonnen scheepshelling, enige werkplaatsen, kantoorgebouwen en de directeursvilla uit 1924, zijn er weinig historische resten van de werf overgebleven. Het tegenovergestelde geldt voor de werf Joh. van Duijvendijk, aan de IJsseldijk ten noordoosten van Krimpen. Op het terrein waar de werf nu nog actief is, zijn al sinds 1622 werven gevestigd geweest. Voordat van Duijvendijk zich er in 1940 vestigde, was ondermeer de firma Otto eigenaar van het complex.
Evenals de werf van Van der Giessen-De Noord, was ook de werf van J. & K. Smit in Krimpen aan de Lek een familiebedrijf. De familie Smit bezat vanaf de 18de eeuw een scheepswerf in Kinderdijk, aan de overzijde van de Lek. Na een gedegen vooropleiding als timmerlieden bij andere rederijen, kregen de broers Jan en Kees
502 Machinefabriek Bolnes op het Zaageiland bij Krimpen aan de Lek. De robuuste bedrijfshal torent uit boven een complex van uitbreidingen uit verschillende tijden en met verschillende stijlen op de westelijke kop van het eiland. Het gebruik van traditionele baksteen in combinatie met grote, aaneengesloten, horizontale raamstroken, is ook kenmerkend voor veel scheepswerven in deze omgeving. Omdat het bedrijf nog actief is biedt het een weinig oorspronkelijke aanblik. Desondanks maken de dynamiek die uit de verscheidenheid aan gebouwen spreekt en de geïsoleerde ligging, het complex tot een opvallend geheel (foto RDMZ, 1995).
Smit in 1847 de leiding over het bedrijf. In 1853 verwierven zij een terrein op een kleine landtong ten oosten van de dorpskern van Krimpen aan de Lek, waar zij de scheepswerf J. & K. Smit vestigden. In 1947 verhuisde het bedrijf, gedwongen door ruimtegebrek terug naar Kinderdijk.
Het werfterrein biedt, hoewel deels nog gebruikt als opslagplaats, een verlaten indruk. De dwarshelling en de terreinen zijn overwoekerd door onkruid. De grote vervallen fabriekshal dateert hoogstwaarschijnlijk van na het vertrek van J. & K. Smit. Alleen de directeursvilla in een opvallende stijl die doet denken aan de Wiener Sezession, en de insteekhaven herinneren aan de tijd dat hier een scheepswerf gevestigd was.
De Krimpenerwaard, en met name het westelijke deel, beschikt over meer scheepswerven dan hierboven behandeld. Aan de Lekdijk tussen Krimpen aan den IJssel en Krimpen aan de Lek staan tal van kleinere werfjes met houten werkplaatsen. De meesten beschikken niet over een scheepshelling. Op hetzelfde traject staat ook nog een grotere werf van redelijk recente datum. Een ander voorbeeld van een modernere werf staat in de Stormpolder. Met rondom een brede strook van matglas onder een plat dak, kunnen de twee laatste werven worden beschouwd als typische voorbeelden van de latere generatie scheepsbouwbedrijven.
Een bedrijfstak die nauw verwant is aan de scheepsbouw, is de machineindustrie. Naast de inmiddels verdwenen werktuigenfabriek Van der Giessen die hierboven is genoemd, beschikt de Krimpenerwaard met het bedrijf Bolnes over één grote machinefabriek. Deze fabriek is gevestigd op het eiland De Zaag tussen Krimpen aan den IJssel en Krimpen aan de Lek. Dit merkwaardige eiland, slechts door een smalle strook water van het vasteland gescheiden, biedt naast Bolnes onderdak aan een waterzuiveringsinstallatie, een autosloopbedrijf, een houtzagerij en enige koeien.
| |
| |
503 Drijfriemenfabriek N.V.T.H. Haagen in Krimpen aan de Lek (Onder de Waal 34-36). Door de traditionele bouwstijl valt het niet erg op binnen de bebouwde kom van Krimpen. Het gebouw ligt bij een driesprong, zodat zowel de voor- als de achtergevel op de weg uitkomen. Het linkergedeelte op de begane grond was voorheen een woning, maar is nu in gebruik als kantoor (foto RDMZ, 1995).
Het bedrijf Bolnes, met een hoofdvestiging in de gelijknamige Rotterdamse wijk aan de overkant van de Lek, vestigde zich in 1910 op het Zaageiland. De
504 Een ambachtelijke smederij aan de Oude Haven 28 te Schoonhoven. De uitzonderlijk grote ramen in vergelijking met de omliggende huizen verraden het gebruik van dit pand als goudsmidswerkplaats. De oven is binnen in het pand nog aanwezig (foto RDMZ, 1995).
oorspronkelijke naam van het bedrijf luidde ‘Stoom- en Werktuigenfabriek van Capellen’, later ‘Machinefabriek Bolnes v/h van Capellen’ en uiteindelijk kortweg ‘Bolnes’. Het terrein waarop het bedrijf zich vestigde was daarvoor in gebruik bij de slecht renderende scheepswerf ‘Rotterdam’. Om de toegang tot het eiland mogelijk te maken moest het bedrijf zelf een brugverbinding naar het vasteland aanleggen.
Begonnen met een eenvoudig fabriekspand, groeide het bedrijf in de eerste decennia van deze eeuw geleidelijk uit. Blijkens bouwvergunningen, afgegeven door de Gemeente Krimpen aan de Lek, werd het oorspronkelijke bedrijfsgebouw uitgebreid met een kantoor en een directiewoning. Uiteindelijk heeft het bedrijf de complete westelijke kop van het Zaageiland volgebouwd met een grote fabriekshal en een aantal kleinere loodsen met sheddaken. Daarnaast zijn de kades geschikt gemaakt voor het laden, lossen en afmeren van schepen.
Het laatste bedrijf in de machineindustrie is de drijfriemenfabriek ‘N.V.T.H. Haagen’, Onder de Waal 34-36 in Krimpen aan de Lek. Het moment van vestiging van de fabriek is onduidelijk, maar te oordelen aan de stijl van het gebouw dateert het bedrijf uit de eerste jaren van deze eeuw.
Het pand is in een woongebied gelegen op een splitsing van drie wegen, zodat zowel de voor- en achtergevel, als een zijgevel op de weg uitkomen. Het pand bestaat uit één geheel met een begane grond en een verdieping met zolder onder een geknikte dwarskap met wolfseinden. De voorgevel is rechthoekig opgemetseld en reikt tot aan de knik in het dak. Aan de voorzijde bevindt zich de ingang tot de woning, een ingang van het bedrijf en een laaddeur op de eerste verdieping.
De laatste bedrijfstak in deze branche is van een geheel andere orde, namelijk de goud- en zilverindustrie in Schoonhoven. Welke factoren er nu precies voor gezorgd hebben dat Schoonhoven in Nederland een centrum voor edelsmeden werd, is onduidelijk. Zeker is dat in de Middeleeuwen het stadje bijzonder welvarend was door handel en ambachtelijke bedrijvigheid. In die periode was er al sprake van een concentratie van edelsmeden, want in de 14de eeuw werd het Goud- en Zilversmidsgilde van Sint Eligius opgericht. Tot op de dag van vandaag heeft Schoonhoven de faam van zilverstad kunnen handhaven, ondermeer bekroond door de vestiging in 1895 van de Rijksvak- en Kunstnijverheidsschool voor Goud- en Zilversmeden en Horlogemakers.
Verreweg het grootste deel van de goud- en zilvernijverheid wordt ingenomen door ambachtelijke éénpersoonsbedrijfjes. Omdat het vervaardigen van sieraden en tafelzilver geen hoge eisen aan vloeroppervlak en werkruimte stelt, hebben de
| |
| |
505 Twee ambachtelijke edelsmederijen met dubbele ingang, naast elkaar aan de Oude Haven 21 en 23 in Schoonhoven. Nummer 21 uit 1904 is een mooi voorbeeld van een pand in neo-Hollandse renaissance stijl (foto RDMZ, 1995).
506 De zilverfabriek van de firma Hooykaas in Schoonhoven (Het Klooster 1) naar ontwerp van W.v.d. Laan uit Papendrecht dateert uit 1928 en vertoont bescheiden elementen van een moderne architectuur. Met name de risalerende middenpartij met een drietal verticale glas-in-lood ramen en de betonnen luifel boven de ingang verraden invloeden van de Nieuwe Zakelijkheid. Het gedeelte links op de foto, is een uitbreiding van later datum. Een tweede uitbreiding in heldergele steen ter rechterzijde hiervan is tamelijk recent (foto RDMZ, 1995).
meeste smeden een werkplaats annex winkel aan huis. Kenmerkend zijn de apart gebouwde werkplaatsjes, gelegen aan de achterzijde van woonhuizen en door een korte gang eraan verbonden. Vaak beschikken dergelijke samenstellingen van gebouwen over twee voordeuren, één deur die toegang geeft tot het woonhuis en één deur die door het pand heen naar de achtergelegen werkplaats leidt (Havenstraat 56, 68, Havenstraatse Wal 13A, Oude Haven 21, 23).
Andere ambachtelijke smederijtjes zijn herkenbaar door een vergroot raam in de voorgevel van een woonhuis. De vergrote ramen zijn bedoeld voor een betere toetreding van het licht in de werkplaats. Voorbeelden van dergelijke panden liggen aan de Havenstraat 62, 64, Koestraat 11 en Oude Haven 28.
Een aantal bedrijven is het ambachtelijke stadium ontgroeid en heeft zich, met name in de jaren twintig van deze eeuw, ontwikkeld tot fabriekjes met meerdere werknemers. Een voorbeeld van vroege industrialisatie van deze branche is de fabriek van de Gebroeders Seton aan de Korte Weistraat 12. Wat onmiddellijk opvalt aan dit pand zijn de grote raampartijen, wederom bedoeld om de toetreding van voldoende licht te waarborgen. Het bakstenen gebouw is aan de noordgevel zowel op de beganegrond als op de verdieping over vrijwel de hele breedte voorzien van grote, hoge ramen. Het gebouw uit omstreeks 1900 is voorzien van een mansardekap met aan de voor- en achterzijde tuitgevels. De gevels zijn rondom voorzien van sierankers.
Een modernere architectuur is te vinden in het fabriekspand van de firma Hooykaas. Het bedrijfspand aan Het Klooster 1, bestaat uit een beganegrond en een verdieping onder een plat dak. Het gebouw wekt de indruk volstrekt symmetrisch te zijn. De verdeling van de ramen echter, zowel op de beganegrond als op de verdieping drie ter linkerzijde en tweede ter rechterzijde van de ingang, doorbreken de symmetrie.
Eveneens uit 1928 en ook van W. van der Laan zijn twee zilverfabriekjes aan de Spoorstraat. Op nummer 6 staat de voormalige zilverfabriek C.F. Wever en op de
| |
| |
nummers 8, 10 en 12 de nog steeds in bedrijf zijnde vestiging van de Gebroeders Huisman. Het laatste pand is geïntegreerd met twee woonhuizen. De bedrijfsgedeelten van beide panden kennen alleen een beganegrond onder een plat dak en zijn beïnvloed door de Nieuwe Zakelijkheid. Een sterk horizontale geleding, geaccentueerd door uitkragende houten daklijsten bepalen het uiterlijk van de panden. Ook hier valt de grote hoeveelheid ramen op.
| |
Nutsbedrijven, transport- en opslagbedrijven
Naast de waterleidingbedrijven die de Krimpenerwaard zelf bedienen en waarvoor een viertal watertorens is gebouwd, beschikt de waard over een indrukwekkend pompstation voor de waterleiding van Den Haag. Al deze gebouwen zullen bij de bespreking van de nutsbedrijven aan de orde komen. Bij de transportbedrijven wordt de tamelijk moeizame ontsluiting van de Krimpenerwaard besproken. Tot slot zal een aantal interessante pakhuizen, vooral voor kaas en hennep, de revue
507 De ontwerptekening van de 50 meter hoge watertoren te Schoonhoven. De toren rust op een kruisvormige onderbouw van twee lagen die voorzien is van een zolder. In de onderbouw waren oorspronkelijk op de begane grond de machineruimtes en op de verdieping de machinistenwoning ondergebracht. De toren zelf bestaat, behalve uit de spits, uit drie delen, achtereenvolgens een achthoekig bakstenen gedeelte, daarna een gemetseld rond gedeelte dat het reservoir draagt. Tot slot het reservoir zelf dat aan de buitenkant uitkraagt en is voorzien van een zestienhoekige, houten ommanteling. De torenspits uiteindelijk heeft een leistenen dak, is voorzien van vier sierlijke dakkapelletjes en wordt bekroond door een rijk versierde windvaan.
passeren.
Het realiseren van drinkwatervoorzieningen begon in de Nederlandse steden in de tweede helft van de vorige eeuw langzaam maar zeker gestalte te krijgen.
Deze ontwikkeling kwam in plattelandsgebieden veel later op gang. In de Krimpenerwaard werd in 1901 in Schoonhoven de eerste watertoren gebouwd, de waterleiding in het westelijk deel van de waard volgde pas in 1910. Bergambacht en omliggende gemeenten kregen in 1937 de beschikking over een waterleidingbedrijf.
Van alle bovenstaande bedrijven zijn nog originele installaties te bewonderen. In een aantal gevallen alleen een watertoren, in sommige gevallen een volledig waterleidingcomplex.
De watertoren van Schoonhoven is de oudste en meteen de meest opvallende in de Krimpenerwaard. De chalet- en neo-renaissancestijl naar ontwerp van F.A. de Jongh waarin de toren is vormgegeven, is uniek in Nederland.
De toepassing van houten vakwerk rond het reservoir en het gedetailleerde metselwerk van baksteen met gepleisterde banden, hoekstukken en consoles geven het geheel een exotisch uiterlijk.
De op één na oudste watertoren van de Krimpenerwaard vormt een onderdeel van het waterleidingcomplex in Krimpen aan de Lek. Het waterleidingcomplex in Krimpen aan de Lek was in 1910 het tweede drinkwaterbedrijf op het platteland in Nederland. Het bedrijf in Krimpen vormt bovendien het enige historische waterleidingcomplex in de Krimpenerwaard en omvat naast de dominerende toren een pompgebouw, filtergebouwen en reinwaterkelders. Het bedrijf ‘Lek en IJssel’ bediende van af het begin de gemeenten Lekkerkerk, Krimpen aan den IJssel en Krimpen aan de Lek. In 1916 werd het verzorgingsgebied uitgebreid met Ouderkerk aan den IJssel. Het complex stond van oorsprong solitair buiten de kom van Krimpen, inmiddels ligt het aan de rand van het dorp. Moderne filtergebouwen tasten het oorspronkelijke uiterlijk van het geheel enigszins aan.
In 1916 werd de gemeente Ouderkerk bij het verzorgingsgebied van het waterleidingbedrijf getrokken. Om in deze gemeente voldoende druk in het net te kunnen ontwikkelen, werd een hulptoren gebouwd aan de gemeentegrens van Ouderkerk, op de dijk naar Krimpen aan den IJssel. De kleine toren werd geheel uit beton opgetrokken en vormt een voorbeeld van een moderne plattelandstoren (vergelijk de een jaar eerder gebouwde toren van Nieuw-Lekkerland (De Alblasserwaard, 326-327) van dezelfde architectencombinatie). Boven de ingang is een eerste steen aangebracht en het gemeentewapen van Ouderkerk.
De jongste watertoren in de Krimpenerwaard is die van Bergambacht. In 1937 werd deze geopend, tegelijkertijd met de drinkwaterleiding voor de gemeenten Bergambacht, Ammerstol, Stolwijk, Vlist en Berkenwoude. Daarmee was dit gebied één van de laatste streken in Nederland die op het waterleidingnet werd aangesloten.
De toren van Bergambacht, met dienstwoning en machinegebouw, is ontworpen door P.D. Stuurman, meet vijfenveertig meter en vertoont invloeden van de Amsterdamse School stijl.
| |
| |
508 De ronde, bakstenen watertoren in Krimpen aan de Lek, van de architecten A. Visser en J. Smit, is versterkt door banden van uitstekend metselwerk en voorzien van een uitkragend reservoir. Aan de voet is de toren verstevigd door gemetselde steunberen. Net onder het reservoir is de schacht voorzien van boogvormig siermetselwerk. Het reservoir zelf kent een twaalftal smalle, verticale ramen en is aan de bovenzijde voorzien van een hekwerk met het uiterlijk van een middeleeuwse torentrans. De bijgebouwen zijn van een functionele vormgeving, met als uitzondering siermetselwerk onder de dakrand in de kopgevels. Boven de ingang is een eerste steen ingemetseld. Zoals uit de foto blijkt, is men inmiddels begonnen met de ontmanteling van de reinwaterkelders (foto RDMZ, 1995).
509 De betonnen watertoren van Ouderkerk aan den IJssel van de architecten A. Visser en J. Smit uit Papendrecht, daterend van 1916. Het ronde reservoir rust op een zeshoekige onderbouw (foto RDMZ, 1994).
In hetzelfde Bergambacht staat nog een gebouw ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Het pompstation en snelfiltergebouw aan de Provinciale weg richting Krimpen (N210), is echter niet gebouwd voor de drinkwatervoorziening van de Krimpenerwaard, maar voor de Haagse Duinwaterleiding.
Al vanaf 1874 haalde het Haagsche waterleidingbedrijf het water uit de duinen in Scheveningen. Door de uitbreiding van de stad slonk de watervoorraad aanzienlijk, waardoor een andere bron moest worden gezocht. Het water in de
510 De watertoren aan de Dijklaan in Bergambacht uit 1937. Het gebruik van baksteen en de ronde, bolle koperen spits, zijn typerend voor watertorens van streekwaterleidingbedrijven uit de jaren twintig en dertig. De rijke decoratie zoals die bij vergelijkbare torens wel is aan te treffen, is in Bergambacht achterwege gebleven (foto RDMZ, 1995).
Lek bij Bergambacht werd goedgekeurd voor gebruik als drinkwater en men besloot aldaar een pompstation met snelfilterbedden te plaatsen. De Tweede Wereldoorlog zorgde voor vertraging van de uitvoering, maar uiteindelijk werd in 1955 het complex geopend.
Men pompte het water uit de Lek, gaf het een eerste behandeling in de snelfilterbedden en pompte het door een dertig kilometer lange leiding naar Scheveningen. Daar werd het water alsnog door de duinen gefilterd en drinkbaar gemaakt. Het water uit de Lek werd echter al snel te vervuild om als drinkwater te kunnen gebruiken. Daarom wordt momenteel gebruik gemaakt van water uit de afgedamde Maas bij Brakel dat via het station in Bergambacht naar Den Haag wordt getransporteerd.
Het ontwerp van architect M.J. Luthmann stamt uit de jaren dertig, wat de uitgesproken invloeden van de Nieuwe Zakelijkheid verklaart. Het hoofdgebouw bestaat uit drie delen: het gedeelte waar water wordt ingenomen vanuit het aanvoerkanaal, vervolgens dwars hierop de langgerekte filterhal met 24 snelfilterbedden en ten slotte afgesloten door de pompruimte waarin voorgefilterd water richting Scheveningen wordt gepompt. Alle drie de delen hebben dezelfde vormentaal: opgetrokken uit baksteen met lichtgebogen daken, gedragen door betonnen overspanningen. De ramen zijn voorzien van betonnen ontlastingsbogen. De lichtinval in de filterhal wordt verzorgd door een horizontale raampartij bestaande uit kleine vensters, in de pomphallen door grote, verticale stroken glas. De buitenzijde van het gebouw is geornamenteerd door een drietal gebeeldhouwde reliëfs, voorstellende de watervoorziening en het gebruik van water. Daarnaast is de kopgevel van het uitgaande pomphuis voorzien van het wapen van Den Haag. Voor het gebouw staat een beeld van G. Bolhuis, een allegorische voorstelling van een vrouw met waterkruik. Deze voorstelling komt terug in de windwijzer op het dak.
Het gebouw wordt gemarkeerd door een 65 meter hoge, slanke betonnen standpijp. Dit is geen watertoren in de traditionele zin van het woord, maar een reservoir om bij het onverhoopte uitvallen van de pompen het drukverlies op de leiding geleidelijk te laten afnemen om springen van de leiding te voorkomen.
De ontsluiting van de Krimpenerwaard is voor allerlei soorten van vervoer lange tijd een probleem geweest. Ook nu nog is er, de oostzijde uitgezonderd, slechts een drietal vaste oeververbindingen over de IJssel die de ontsluiting met de rest
| |
| |
512 Interieur van de filterhal van het Duinwaterleidingbedrijf in Bergambacht. De betegelde hal telt 24 filterbedden (foto RDMZ, 1995).
511 Bergambacht, Duinwaterleidingcomplex aan de Provinciale weg.
Situatie.
Schaal 1:7500
Getekend door J.J. Jehee in 1995.
De plattegrond van het pompstation van de Haagsche Duinwaterleiding in Bergambacht toont duidelijk de oorspronkelijke gang van het water. Na het inlaten en bezinken, wordt het water het gebouw ingepompt, gefilterd en vervolgens naar Scheveningen getransporteerd.
Omdat nu het water uit de afgedamde Maas wordt aangevoerd, is de functie van de inlaatkom aan de Lek vervallen.
van het land vormen. In 1857 werd de ‘N.V. Stoomboot Reederij op de Lek’ opgericht, die lijndiensten op Rotterdam en Dordrecht onderhield. In 1866 ontstond ook een dienst op Culemborg. Dit was de eerste mogelijkheid om op grotere schaal personen en goederen te vervoeren. Van de rederij, die pas in 1948 definitief door busmaatschappijen werd verdrongen, zijn weinig sporen meer terug te vinden. Enkele plaatsen aan de Lek, zoals Schoonhoven, beschikken nog over de oorspronkelijke afmeerkade van de schepen.
Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw werden plannen opgesteld om in de vorm van een tram- of treinverbinding een geregelde vorm van vervoer in de waard te ontwikkelen. De initiatieven sneuvelden lange tijd op een gebrek aan financiële middelen. Pas in het begin van deze eeuw kregen de plannen enige
| |
| |
513 Het voormalige tramstation van Schoonhoven uit 1913 met dienstwoning. Van de oorspronkelijke indeling, naast de dienstwoning een wachtruimte met loketten en een kantoortje, is sinds de verbouwing tot kantoor niets meer over. Tevens is het linkerdeel van het pand verbouwd.
Ook de voormalige locomotiefloods is door verbouwingen in originaliteit aangetast. Desondanks is de voormalige functie nog enigszins herkenbaar aan de sheddaken met in het topgeveltje van elke zaagtand een rondboogvenster, naar alle waarschijnlijkheid geplaatst om de rook van de locomotieven af te kunnen voeren (foto RDMZ, 1995).
vorm. Toen men uiteindelijk met de aanleg kon beginnen doken andere problemen op. Zo bleek bijvoorbeeld de bodem van de Krimpenerwaard zo zacht, dat de geplande hoeveelheid zand die nodig was voor een dijklichaam, ruimschoots werd overschreden.
Ondanks de problemen kon de locaaltram Gouda-Schoonhoven op 14 november 1914 haar openingsrit maken. De route liep langs het tracé van de huidige provinciale weg (N 207) van Gouda naar Bergambacht, om vervolgens af te buigen (N 210) en via een halte in Ammerstol, in Schoonhoven te eindigen. Het begin- en eindpunt van de route werd gemarkeerd met stationsgebouwen, de tussenliggende plaatsen kregen de beschikking over een abri.
De lijndienst, die werd geëxploiteerd door de Staatsspoorwegen, bleek niet onder een gelukkig gesternte geboren. Na een voorbereidingsperiode van vijfenveertig jaar, werd het volledige materieel in 1942 door de bezetter ontmanteld en naar Duitsland afgevoerd.
Het enige restant dat nu nog herinnert aan het korte leven van deze tramlijn, is het voormalige stationsgebouw aan het Stationsplein in Schoonhoven met de achterliggende locomotievenloods. Het gebouw naar ontwerp van L.A.M. Ankersmit uit 1913 is nu in gebruik als kantoor van het regionale busbedrijf, terwijl de locomotievenloods dienst doet als busremise.
De laatste gebouwen die in dit hoofdstuk worden besproken zijn de pakhuizen. Het overgrote deel van de pakhuizen in de Krimpenerwaard wordt gevormd door kleine gebouwtjes met één of hooguit twee verdiepingen, meestal geschikt voor de opslag van hennep en kaas. De thans resterende voorbeelden stammen uit het einde van de 18de, maar meestal uit de 19de eeuw. De bouwwijze is overwegend traditioneel. Bakstenen gebouwen met tuitgevels en schouderstukken overheersen. De toegang wordt gevormd door brede houten klapdeuren, in veel gevallen aan weerszijden voorzien van zijlichten. Op de verdieping vindt de toetreding van licht plaats door kleine, lichtgebogen vensters. Pakhuizen van het formaat van de landbouwcoöperatie in Stolwijk dat hierboven is besproken, zijn zeldzaam.
Het oudste pakhuis in de Krimpenerwaard, is het Stadskorenhuis aan de Koestraat in Schoonhoven. Dit gebouw uit 1566 kent een rijk gedecoreerde renaissance-trapgevel en is voorzien van gemetselde natuurstenen rondboogvensters. De houten luiken en de gereconstrueerde trapgevel maken het beeld van dit stedelijk vertoon van welvaart compleet. Naar verluidt werd het pakhuis, ondanks de naam, ook verhuurt voor de opslag van hennep.
Hoewel de traditie van het zelfkazen in de Krimpenerwaard ook impliceert dat de kaas hoofdzakelijk thuis in de boerderij werd opgeslagen, zijn er toch nog enkele kaaspakhuizen in de waard te vinden. Omdat de opslag en het rijpen van de kaas een goede ventilatie noodzakelijk maakt, worden deze pakhuizen gekenmerkt door ronde, afsluitbare vensters, in de meeste gevallen voorzien van tralies.
Een heel bijzonder voorbeeld van pakhuizen tot slot, is te vinden in Ammerstol. Helaas onzichtbaar voor het oog van de buitenstaander, bevinden zich hier onder een aantal woonhuizen nog originele ijskelders voor de opslag van zalm tijdens de warme maanden. Speciaal voor deze kelders werden 's-winters ijsblokken uitgehakt die door de constructie en de goede isolering van de kelders de zalm 's-zomers voor bederf moesten behoeden. |
|