| |
| |
| |
Kerkelijke gebouwen
Vrijwel alle kernen in de Krimpenerwaard bezitten een van oorsprong middeleeuws kerkgebouw. Alleen de dorpen Krimpen aan den IJssel, Gouderak en Vlist met Bonrepas zijn daarvan verstoken. De inwoners van Vlist en Bonrepas gingen in Polsbroek ter kerke, die van Gouderak te Moordrecht aan de overkant van de rivier en die van Krimpen aan den IJssel en Stormpolder behoorden tot de kerkelijke gemeente van Ouderkerk. Na de Reformatie kreeg Gouderak zijn eigen Hervormde kerkgebouw in 1658. Krimpen aan den IJssel volgde twee eeuwen later: in 1861 ontstond daar een zelfstandige Hervormde gemeente. Het kerkgebouw is van 1862-1866. Het dorp Vlist kreeg nooit een eigen kerk.
De geschiedenis van de middeleeuwse kerkgebouwen in dit gebied is turbulent. De Krimpenerwaard heeft veel geleden van natuurrampen zoals stormen en overstromingen, maar meer nog van oorlogshandelingen door de tijden heen. De kerken zijn daar nog al eens het slachtoffer van geworden. Na de Reformatie namen de Hervormden overal de als gevolg van de godsdienstige twisten vaak ernstig beschadigde kerkgebouwen in gebruik. In Haastrecht en Schoonhoven bleven echter katholieke gemeenschappen bestaan, die al snel hun eigen bedehuizen stichtten, aanvankelijk in kerken die in particuliere huizen werden ondergebracht, maar vanaf het eind van de 17de eeuw in het openbaar. Remonstranten hadden vanaf het midden van de 17de eeuw in Schoonhoven hun kerkgebouw. In de 19de eeuw waren het de afgescheidenen (1834) en de christelijke gereformeerden (1886) die hun kerkgebouwen neerzetten. Kleine joodse gemeenten bevonden zich vanaf de 18de eeuw in Schoonhoven en Lekkerkerk. Alleen in Schoonhoven is de synagoge (thans met een andere functie) herkenbaar bewaard gebleven.
Aan alle facetten van de kerkbouw, de geschiedenis, de kunsthistorische aspecten en de bouwtechnische invalshoeken, wordt in dit hoofdstuk aandacht geschonken. Daarbij hoort onlosmakelijk de geschiedenis, de beschrijving en
157 De kruiskerk van Ammerstol in 1733, getekend door Cornelis Pronk. Gewassen pentekening 121 × 183 mm (Coll. RPK, Amsterdam, inv. nrs. A 1661).
| |
| |
158 De westkant van de kerk in Haastrecht vóór de brand in 1964 (foto RDMZ, 1958, G.Th. Delemarre).
de analyse van de vaak rijke kerkinventarissen: het meubilair, het koper en het kerkzilver, de grafzerken, de orgels en de klokken.
| |
Archivalia
ARA, Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. nr. 773 (Ammerstol); ARA, Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. nr. 971, 1-4 (Haastrecht); ARA, Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. nr. 1079 (Krimpen aan de Lek); ARA, Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. nr. 1286 (Schoonhoven); Oud archief van Bergambacht (Streekarchief Krimpenerwaard, Schoonhoven); Oud archief van Berkenwoude en de Agterbroek (Streekarchief Krimpenerwaard, Schoonhoven); Oud archief van Haastrecht (Streekarchief Krimpenerwaard, Schoonhoven); Oud archief van Schoonhoven (Streekarchief Krimpenerwaard, Schoonhoven); Oud archief van Lekkerkerk (Streekarchief Krimpenerwaard, Schoonhoven); Oud archief van Ouderkerk aan den IJssel (Streekarchief Krimpenerwaard, Schoonhoven); Archief van de Ned. Herv. gemeente Willige Langerak (Streekarchief Krimpenerwaard, Schoonhoven); Archieven RDMZ.
| |
Literatuur
Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden I-XIII, Gorinchem 1839-1851, diverse delen; De archieven van de Nederlandse Hervormde kerk in korte overzichten, uitgegeven door de commissie voor de archieven van de Nederlandse Hervormde kerk, deel II, Leiden 1974; Balen, P. van, Uit de geschiedenis van Haastrecht, Stolwijk 1937; Berkum, H. van, Beschryving der stadt Schoonhoven, Gouda 1762; Blanken, D., De Laurentiuskerk van Bergambacht, Alphen a/d Rijn 1993; Bloemendaal, G., ‘Remonstranten in de Zilverstad’, H.E.K., 16e jrg (1991), nr. 1, 13-32; Blom, J., Ammerstol in oude ansichten, Zaltbommel 1988; Boon, L., Krimpen door de eeuwen heen, Krimpen aan de Lek, 1984; Bruyn, J.A. de, ‘De St. Bartholomeuskerk te Schoonhoven en haar toren’, in: Het Gildeboek, XIV (1931-1932), 112-124; Davidson, L., ‘De Joden van Lekkerkerk. Beeld van een gemeenschap in de mediene’, in: H.E.K., 20ste jrg (1995), 1-36; Eeghen, I.H. van, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz. (Gualtherus Jacobi Masius) prior van Stein; Amsterdam 1572-1578 en Montfoort 1578-1579, Groningen, 1959-1960, 2 dln.; Groningen, C.L. van, De Alblasserwaard, Zwolle 1992 (De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst); Groningen, C.L. van, De Vijfheerenlanden met Asperen, Heukelum en Spijk, 's-Gravenhage 1989 (De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst); Hamoen, C., ‘Geschiedenis van de Hervormde Gemeente van Ammerstol’, H.E.K. 13e jrg. (1988), nr. 3/4, 1-88; Hoed, T. den, ‘De dijkdoorbraak en overstroming van 1726 in het ambacht 's-Heeraartsberg’, H.E.K. 9e jrg (1984), nr. 4, 61-69; Hoek, C., ‘Oudheidkundig bodemonderzoek te Rotterdam en omgeving in
1968’ in Rotterdams Jaarboekje 1969, Rotterdam 1969, 100-103; Hoogenboezem, M. en L.G. van der Graaf, De kerk van het Lekker-land. De geschiedenis van de Lekkerkerkse dorpskerk, Lekkerkerk 1981; Janse, H., Houten kappen in Nederland. 1000-1940, Delft/Zeist, 1989; Joosting, J.G.C. en S. Muller Hzn., Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijk rechtspraak in het bisdom Utrecht in de Middeleeuwen, 2 dln. 's-Gravenhage 1906-1915; Kamer, J. Gereformeerde Kerk Bergambacht 100 jaar een teken van leven!?, z.p. 1992; Keijzer, B. de en C.C.J. Lans, De bouwgeschiedenis van het dorp Ouderkerk a/d IJssel. De ontwikkeling van een dijkdorp van het eind van de 15e eeuw tot het eind van de 19e eeuw, Rotterdam 1980; Kölker, A.J., Haastrecht. Hoofdstukken uit het ontstaan en de ontwikkeling van ‘die Steede ende Landen van Haestregt’ tot het begin van de 19e eeuw, Dordrecht 1974; Korte, A. de, 200 jaar parochie H. Bartholomeus-Schoonhoven, Schoonhoven 1984; Kromhout, W., ‘De restauratie der Ned. Hervormde kerk te Schoonhoven’ in Bouwkundig Weekblad Architectura, 9 juli 1932 nr. 28, 249-256; Lugard Jr., G.J., In 4 kwartier door Schoonhoven's historisch revier, Schoonhoven 1938; De monumenten van Schoonhoven, Schoonhoven 1986; Muilwijk, P., ‘De herkomst van de naam “Vrouwenbrug” over de Vlist’, H.E.K. 12de jrg. (1987), nr. 4, 117-122; Muilwijk, P., ‘Twee eeuwen Joods leven in Schoonhoven’, H.E.K., 12e jrg. (1987), nr. 1, 1-23; Ollefen, L. van en Rs Bakker, De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver, 5de deel (Schieland en Krimpenerwaard), Amsterdam 1795; Rogier, L.J., Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de
16e en 17e eeuw, 2 dln + suppl., 2e druk Amsterdam 1947; Schoute, C.R., ‘Dijken en dijkrecht van de Krimpenerwaard vóór 1430’, in H.E.K., 19e jrg. (1994), nr. 4, 85-115; Schoute, C.R., ‘De Havenkazerne te Schoonhoven’,
| |
| |
H.E.K., 3e jrg. (1978) nr. 3, 49-56; Schoute, C.R., ‘Kerken in de Krimpenerwaard’, H.E.K., 10e jrg. (1985) nr. 2, 29-52; Schoute, C.R., ‘Lekkerkerk, 1779: de kerk stort in’ in: H.E.K. 4e jrg (1979), nr. 2, 25-34; Een terugblik op Willige Langerak, Lopik 1970; Tillema, J.A.C., Schetsen uit de geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland, 's-Gravenhage 1975; Verhoofstad, P.M., Inventaris der archieven van kerken, kloosters en staties berustend in het archiefdepot van het bisdom Haarlem, Haarlem 1959, 148-149; Verslagen van de commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen tot het opsporen, het behoud en het bekend maken van de overblijfsels der vaderlandsche kunst, Amsterdam 1861-1873; Visser, J.C., Schoonhoven. De ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad, Assen 1964; Voet, H.A. en R. van Herk, Groeten uit Ouderkerk aan den IJssel, Alphen aan den Rijn 1989; Wouden, A.M.M. van der, Uit de geschiedenis van Berkenwoude, Berkenwoude 1980; Wouden, A.M.M. van der, Uit Lekkerkerks verleden, Lekkerkerk 1959.
| |
Dateringen
159 Jaartal 1650 op de bovenbouw van de toren van de Grote kerk te Schoonhoven. Tussen de krullen van het kapiteel is een steenhouwersmerk te zien (foto RDMZ, 1981).
De dateringen van de kerkelijke gebouwen en hun onderdelen kwamen langs verschillende wegen tot stand: via archief- en literatuuronderzoek, via stilistische vergelijkingen en op basis van bouwhistorisch onderzoek. Hoewel de eerste bron het zekerste lijkt is dat niet altijd het geval. Met name de oude archiefstukken blijken soms voor meer dan een interpretatie vatbaar te zijn. Ten tweede is het niet altijd zeker of men datgene wat er in een archiefstuk genoemd wordt ook daadwerkelijk nog ter plaatse aantreft. Voor het traceren van vroege handelingen aan een kerkgebouw moest mede van andere gegevens en bronnen gebruikt gemaakt worden.
Directe bewijsvoering is natuurlijk een ‘jaartalsteen’, aanwezig aan de toren van Stolwijk (1501), het schip van Bergambacht (1503?), de toren van Willige Langerak (1627), de toren van de grote kerk te Schoonhoven (1649 en 1650), de kerk van Gouderak (1658), de toren van Lekkerkerk (1780) en kerk en toren te Ammerstol (1880).
Incidentele bronnen- en literatuurgegevens over stichting, bouw, verbouw, dan wel indirecte bewijsvoering als berichten over plunderingen (door Hoeken en Kabeljauwen in de 15de eeuw, Gelderse en Spaanse troepen in de 16de eeuw), stormen en overstromingen waarbij met enige zekerheid verondersteld kan worden dat het kerkgebouw schade opgelopen had, werden gekoppeld aan het nog aanwezige authentieke bouwmateriaal en aan zichtbare sporen van vernieuwing. Het is dus steeds de combinatie van archiefgegevens en gegevens uit het werk die een uiteindelijke, vaak voorzichtige, datering tot stand bracht. Aangaande ontwikkelingen in de 18de, maar vooral de 19de en 20ste eeuw deden zich minder interpretatieproblemen voor. De verbouwingen en restauraties waren meestal redelijk tot goed in literatuur en archieven terug te vinden. De bestekken zijn vaak bewaard gebleven, hetgeen niet gezegd kan worden van de daarbij horende tekeningen. Hoewel in de 19de-eeuwse bestekken steeds verwezen wordt naar tekeningen van de te vernieuwen onderdelen, zijn zij vrijwel nergens meer gevonden.
Andere problemen kwamen voor bij het dateren op stilistische en bouwhistorische gronden. Een gebied als de Krimpenerwaard levert, vooral in de dorpen, nauwelijks stilistische hoogstandjes op. Bouw- en stijlvormen manifesteren zich soms vijftig en honderd jaar nadat zij zich voor het eerst in de grote centra
160 ‘Eerste steen’ uit 1627 aan de westkant van de toren van Willige Langerak (foto RDMZ, 1979).
| |
| |
voordeden. Het gevolg is dat men dan vaak een (onbegrepen) ontlening van die bouwvormen ziet of een regionale interpretatie. Het verklaren op stilistische en bouwhistorische gronden werd in alle gevallen bemoeilijkt door de restauraties die de gebouwen in de 19de en de 20ste eeuw ondergaan hebben. Nogal eens werd datgene aan bouwsporen verwijderd dat niet paste in de opvattingen die men had van het desbetreffende kerkgebouw zoals dat in het verleden geweest moest zijn. Bij restauraties in de 20ste eeuw werd gestreefd om te komen tot een ideaalbeeld van een kerk in de 14de of 15de en soms 16de eeuw, zonder de fase vóór de restauratie goed te documenteren. Dit heeft het naspeuren van de geschiedenis van de gebouwen aan de hand van ‘stijl’ en aan de hand van het bouwmateriaal in ernstige mate belemmerd.
| |
De Reformatie
De invloed van de Reformatie op de aanwezigheid, het uiterlijk en de aankleding van de kerkelijke gebouwen is aanmerkelijk geweest. Vóór de Reformatie was er sprake van een aantal kapellen en kloosters in de Krimpenerwaard. Daarvan is nog maar een enkel spoor traceerbaar.
De overgang naar de Reformatie en het aanstellen van predikanten vond voor de meeste steden en dorpen plaats in de jaren direct volgend op het begin van de Opstand. Vaak is het moeilijk een exacte datum aan te geven, omdat, vooral in de eerste jaren, het moment van de definitieve overgang niet altijd duidelijk was. In Haastrecht bleef bijvoorbeeld naast de hervormden een grote groep roomskatholieken aanwezig. De strijd tussen de Spanjaarden en de Geuzen golfde, vooral in de eerste jaren van de oorlog, op en neer. Daarmee gelijke tred hield de godsdienstige gezindheid van de plaatselijke bestuurders. In Lekkerkerk is bijvoorbeeld in 1574 de eerste predikant bekend. Daarna namen de katholieken weer enige tijd het heft in handen. Pas vanaf 1579 is de Reformatie daar definitief. Voor Schoonhoven is eenzelfde verhaal van toepassing. In 1566 is de eerste predikant bekend. Na de inname van de stad door de Geuzen in oktober 1572 viel de stad op 24 augustus 1575, St. Bartholomeusdag - hoe toepasselijk voor een stad wier patroonheilige Bartholomeus was - weer in Spaanse en dus katholieke handen. In 1577 werd zij opnieuw en nu definitief Staats.
Voor de steden en de dorpen in de Krimpenerwaard kreeg de Reformatie zijn beslag in de volgende jaren:
1573: Berkenwoude (eerste predikant) |
1574: Stolwijk (eerste predikant) |
1574: Lekkerkerk (eerste predikant; tot 1614 samen met Nieuw-Lekkerland) |
1577: Schoonhoven |
1578: Bergambacht en Ammerstol (eerste predikant) |
1579: Ouderkerk en Krimpen aan den IJssel (eerste predikant) |
1580: Krimpen aan de Lek, tot 1591 met Lekkerkerk gecombineerd |
1581: Haastrecht |
1633: Willige Langerak (kerk voor de Reformatorische godsdienst opengesteld; eerste eigen predikant in 1652; daarvoor werden de diensten met die van Langerak aan de andere kant van de Lek gecombineerd) |
Hieronder zal eerst de geschiedenis worden besproken van de kapellen en kloosters en daarna die van de kerken.
| |
Kapellen
Ouderkerk
In de 16de eeuw stond er te Ouderkerk een kapel aan de westkant van de Lageweg, waar die uitkomt op de IJsseldijk, precies tussen Ouderkerk en Gouderak in. Het punt waar de kapel lag heet daar nog steeds ‘Vrouwenstoep’, waaruit men zou kunnen opmaken dat zij aan Maria gewijd was. Nadere gegevens ontbreken. Het is wel voor de hand liggend dat op deze plaats een kapel lag. De dichtbijzijnde kerken waren immers die van Ouderkerk en van Moordrecht (Gouderak had geen eigen kerk). Voor de bewoners langs dit deel van de dijk betekende dat in beide gevallen een uur gaans (De Keijzer, 1980, 7, 9).
| |
| |
161 Schoonhoven, Koestraat 101.
Situatie, plattegrond van de verdieping en doorsneden van de voormalige Heilige Kruiskapel uit 1518.
Schaal 1:300. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1995.
Op de tekening staan de restanten aangegeven van de kapel en de 17de-eeuwse verbouwing tot woonhuis, waarbij een verdiepingsvloer werd ingebracht en de eerste verdieping een tussenbalklaag kreeg.
162 Schoonhoven, Koestraat 101.
Restant van de voormalige Heilige Kruiskapel. Detail van de kruising van de houten gewelfribben van het tongewelf. Gedeeltelijk gereconstrueerd.
Schaal 1:20. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1995.
163 Spitsboogspant van de voormalige kapel op de zolder van Koestraat 101 (foto RDMZ, 1995).
| |
H. Kruiskapel te Schoonhoven
Afgezien van de vermelding van een kapel op het Schoonhovense slot - de heer van Schoonhoven, Jan van Blois kreeg in 1361 toestemming van de Utrechtse bisschop aldaar een kapel in te richten - lag er omstreeks 1280 onder Bergambacht ten gebruike van de inwoners van Schoonhoven een H. Kruiskapel aan de weg tussen Schoonhoven en Bergambacht. Deze weg heette dan ook Kerkweg. De kapel was aan de buitenkant tegen de Beckevaarts- of Kruispoort aangebouwd. In archiefstukken wordt de kapel voor het eerst in 1389 genoemd. De Broederschap of Gilde van het H. Kruis hield de kapel, die tot de commanderij van de Duitse Orde behoorde, in stand. Op last van Karel V is de kapel in 1518 gesloopt en herbouwd op de hoek van de Koestraat en de Kruissteeg, thans Koestraat 101. De kapel was vijf traveeën diep en had een veelhoekige koorsluiting. Na de Reformatie werd het in 1637-1638 tot een woonhuis verbouwd. De koorsluiting werd in die tijd afgebroken, maar het houtskelet met spitsboogspanten en de aanzetten voor een tongewelf zijn vrij gaaf bewaard gebleven. In de zuidmuur van het pand aan de Kruissteeg en in de noordgevel is bovendien het (secundair gebruikte) baksteenwerk van de kapel te zien, waarin vaag sporen van een spitsboogvenster zich aftekenen. Ook de steunberen van de kapel vindt men aan het metselwerk terug (Visser, 1964, 156-157).
| |
Vlist
Even onduidelijk als bij Ouderkerk is de aanwezigheid van een kapel te Vlist. Volgens overlevering stond op een buitendijks stuk grond aan de oostkant van de West Vlisterdijk ter plaatse van de huidige nr. 30 vóór de Reformatie een ‘cappeltgen of Vrouwenhuysge’. De priester van Polsbroek zou daar enige malen per jaar gepredikt hebben. De brug ter plaatse heet nog steeds ‘Vrouwenbrug’. Hier lijkt de tegenwoordigheid van een kapel om dezelfde redenen als bij
| |
| |
Ouderkerk logisch. De inwoners van Vlist hadden geen eigen kerkgebouw. Zij gingen te Polsbroek naar de kerk (Muilwijk, 1987, 117).
| |
Kloosters
In Schoonhoven waren vier kloosters, twee mannen- en twee vrouwenkloosters. Over de geschiedenis zijn nogal wat gegevens voorhanden. Van de kloostergebouwen zelf zijn echter geen restanten meer aanwezig. Uit archiefgegevens is bekend dat bij de grote stadsbrand van 1518 drie van de vier kloosters afbrandden. Welke dat waren wordt helaas niet in de archieven genoemd (O.A. Schoonhoven, inv. nrs. 2262-2264). Buiten Schoonhoven lag het klooster van St. Michiel op de Hem en voorts is er sprake geweest van een commanderij van de Duitse orde in de stad.
| |
Carmelietenklooster
Het Carmelietenklooster of Onze Lieve Vrouwe Broederklooster, een bedelordeklooster, is omstreeks 1330 gesticht door Jan van Henegouwen, die vanaf 1310 heer van Schoonhoven was. Het kloostercomplex was gesitueerd in de zuidoosthoek van de stad in het gebied tussen de huidige Molenstraat, Het Klooster en de Carmelietenstraat. Aan de west- en zuidkant van het complex liep de Zevender, een veenriviertje dat vanuit de Lopikerwaard naar de Lek stroomde. Het klooster lag buiten de stadsparochie. Waarschijnlijk behoorde het tot de parochie van Willige Langerak. Deze veronderstelling wordt gestaafd door het feit dat er jaarlijks (tot 1670) door het klooster aan de kerk van Willige een bedrag in geld betaald werd.
In 1347 is er sprake van de wijding van de kloosterkerk aan de Maagd Maria, patrones van de orde. In 1375 werd tijdens een stadsbrand het klooster in de as gelegd, om vervolgens herbouwd te worden door Jan van Chastillon, graaf van Blois en heer van Schoonhoven. De werkzaamheden waren in 1387 voltooid. In een der gevels had men bij de herbouw een chronogram aangebracht met de
164 Schoonhoven. Overzichtskaart op huidige kadastrale ondergrond met de ligging van bestaande en verdwenen kerkelijke gebouwen, objecten en begraafplaatsen.
Schaal 1:7500. Getekend door J.J. Jehee, 1993-1994.
1. | Voormalige H. Kruiskapel |
2. | Voormalig Carmelietenklooster |
3. | Voormalig Cellebroedersklooster |
4. | Voormalig Sint Agnesklooster |
5. | Voormalig Sint Elisabethklooster |
6. | Voormalige Commanderij van de Duitse Orde |
7. | Oud-katholieke kerk aan de Wal 30 uit 1905 |
8. | Voormalige remonstrantse kerk aan de Lange Weistraat (1644-1815) |
9. | Voormalige rooms-katholieke kerk aan de Wal 14 (1784-1873) met pastorie aan de Molenstraat |
10. | Voormalig zusterklooster uit 1906 aan de Wal 40 |
11. | R.K. St. Bartholomeus aan de Wal 63 |
12. | Grote kerk |
13. | Remonstrantse kerk aan de Kruispoortstraat |
14. | Voormalige synagoge aan de Haven 13 en mikwe aan de Lange Weistraat 4 |
15. | Voormalig kerkgebouw van de remonstranten aan de Korte Dijk (1861-1881) |
16. | Voormalige Ned. Geref. kerk uit 1886 |
17. | Voormalig gasthuis met kerk, later Armhuis |
| |
I. | Voormalige begraafplaats bij de Grote kerk |
II. | Algemene begraafplaats aan de Wal uit 1828 |
III. | Joodse Begraafplaats uit 1767 |
IV. | Voormalige R.K. begraafplaats uit 1784 |
V. | R.K. begraafplaats uit 1872 |
| |
| |
tekst: ‘SChoonhoVen InsIgnIs CVM CLaVstro deVorat IgnIs’ (Een geweldig vuur verslint Schoonhoven met het klooster bemint; vertaling door Van Berkum). De hoofdletters vormen opgeteld het jaartal 1375.
Het is niet bekend of het klooster tijdens de stadsbrand van 1518 nogmaals schade opliep. Het lijkt waarschijnlijk, maar harde bewijzen ontbreken.
Over de aard en indeling der gebouwen is niets bekend. Van Deventer tekent omstreeks 1560 een kerkgebouw op de hoek van de Carmelietenstraat en de Molenstraat.
In 1579 werd het complex verlaten. De gebouwen werden gesloopt. Het vrijgekomen terrein werd verkaveld en de erven werden tussen 1594 en 1598 verkocht. Tussen 1598 en 1610 werden er woningen gebouwd (O.A. Schoonhoven, inv. nrs. 12541-4, 1255; BBH, XXXV (1913), 115-117; Van Berkum, 415; Visser, 1964, 87, 104, 123, 158).
| |
Cellebroedersklooster
In de 15de eeuw werd aan de oostzijde van de Oude Haven ter hoogte van de Provenierstraat het Cellebroedersklooster gebouwd. Dit klooster had de naam ‘Emmaus’. De Cellebroeders waren leken die zich met het verplegen en verzorgen van zieken en met name pestlijders bezig hielden. Visser vermeldt de aankoop in 1393 van een huis dat de kern van het latere complex zou zijn. Ook hier stond een kerk (pas na 1473 bekend). Omstreeks 1578 is het klooster opgeheven. Het complex werd daarna als Oude Mannenhuis in gebruik genomen (zie hiervoor de paragraaf over de gebouwen van Sociale Zorg) (Visser, 1964, 64, 161).
| |
Sint Agnesklooster
Op de hoek van de Koestraat en de noordzijde van de Schapenstraat (voorheen Bagijnestraat) lag het vrouwenklooster van Sint Agnes. In 1402 kreeg Aleid van Diest toestemming van hertog Albrecht van Beieren een klooster te stichten. Er is dan al sprake van een zusterhuis in de Koestraat. Pas in 1409 is er een kerk en kerkhof aangelegd en gewijd. De zusters volgden de derde regel van St. Franciscus. In 1578 werden de kloostergoederen geconfisceerd en de gebouwen zijn korte tijd als weeshuis in gebruik genomen (1581-1582 en 1594-1607). Daarna werd het armenhuis.
Tot in het begin van de 18de eeuw heeft de kerk aan de zuidkant van het kloostercomplex, op de hoek van Koestraat en Schapenstraat bestaan. In 1608 deed zij zelfs enige tijd dienst als bedehuis voor de remonstranten en de contraremonstranten. Wegens bouwvalligheid moest zij echter worden afgebroken (Van Berkum, 439; Visser, 1964, 158, 159).
| |
Sint Elisabethklooster
In het noorden van de stad lag het St. Elisabethklooster. Hoewel al in 1393 sprake is van een begijnengemeenschap ‘op de Haven’ werd eerst in 1412 door de bisschop van Utrecht vergunning verleend tot het stichten van een klooster met kerk en kerkhof. De kerk kwam tot stand aan de oostzijde van de Oude Haven (achter de huidige nrs. 11 en 13). Voorts waren er een zusterhuis, een boomgaard en enkele bijgebouwen. Ook deze zusters volgden aanvankelijk de derde regel van St. Franciscus, in 1464 namen zij de regel aan van St. Augustinus. Het klooster maakte deel uit van het kapittel van Sion dat viel onder het Mariënklooster te Sion bij Delft. In 1518 brandde het klooster bij de stadsbrand af en werd herbouwd. Lang zou het niet blijven bestaan want in 1572 werd Schoonhoven door de Geuzen onder leiding van Lumey belegerd. Sommige kloosterzusters vluchtten naar Utrecht maar keerden in 1575 weer terug. In 1579 werd op last van de Geuzen begonnen met de afbraak van de kerk. De kloostergebouwen kregen een andere bestemming.
Het meest zuidelijk gelegen gebouw werd als Arsenaal in gebruik genomen. In 1627 bouwde men ter plaatse een nieuw Arsenaal. De overige kloostergebouwen werden ingericht tot een Oude Vrouwenhuis. Dat werd in 1716 opgeheven. Die gebouwen werden in 1726 voor afbraak verkocht. Op het vrijgekomen terrein werd een tuin aangelegd. In 1776 kocht het Gemeene Land het aan en vestigde er een ruimte voor opslag van kogels en geschut (zie verder: Verdedigingswerken) (Van Berkum, 438; Schoute, 1978, 49-51; Visser, 1964, 159-161).
| |
| |
| |
Commanderij van de Duitse Orde
De Commanderij van de Duitse orde te Schoonhoven werd omstreeks 1390 gesticht. Sedert 1395 was de Commandeur tevens pastoor van de parochiekerk. Het huis van de Orde lag tegenover de kerk aan de westkant van de Koestraat, ten noorden van de huidige nr. 78. Na de Reformatie deed het gebouw enige tijd dienst als pastorie. Alle middeleeuwse sporen van de Commanderij zijn thans verdwenen (Visser, 1964, 157).
| |
Klooster Sint Michiel op de Hem
165 Detail uit de kaart van Jacob van Deventer van de stad Schoonhoven (omstreeks 1560) met het klooster de Hem.
Ten westen van Schoonhoven lag ook een klooster. Op 15 mei 1396 gaf Guy van Chastillon, heer van Schoonhoven aan Claes Hoec, Frederic Smit, priesters en Jan Aerntsz. van Diest verlof een klooster met kapel te stichten op een terrein waar al enige ‘timmeringe’ en een boomgaard waren. Het complex lag in de Hem tussen Schoonhoven en Bergambacht, maar viel onder het gerecht van Bergambacht, onder de kerkelijke jurisdictie van de pastoor van 's-Heeraartsberg. Naar de bij het complex liggende boomgaard werden de bewoners ook wel Broeders van den Boomgaart genoemd.
De huisjes van de gemeenschap werden tijdens de Arkelse oorlog in 1401 verwoest. In 1407 is het herbouwd. Hendrik de Luners, pastoor te Bergambacht gaf de kloosterlingen verlof om aan het klooster een kapel en kerkhof te mogen verbinden. Zij bleven echter afhankelijk van Bergambacht. Op 14 juni 1407 werd dit door Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht bevestigd. De kerk werd op 23 juli 1409 aan St. Michiel gewijd. In 1414 namen de broeders de regel van St. Franciscus aan. In 1418 gingen zij over tot de regel van St. Augustinus en sloten zich aan bij het kapittel van Sion. Sedertdien werden zij regulieren genoemd. De kerk en het klooster werden door blikseminslag in 1495 zwaar beschadigd. Met financiële steun van de gezamenlijke kloosters van Sion en met de inkomsten uit het schrijven en drukken van boeken kon de schade weer hersteld worden. In het begin van de 16de eeuw onderging het klooster een aanzienlijke uitbreiding. Omstreeks 1511 bouwde men een sacristie en een oostelijke vleugel, in 1534 een vleugel aan de zuidkant. Op de kaart die Van Deventer omstreeks 1560 vervaardigde van Schoonhoven en Nieuwpoort met omgeving staat het geheel weergegeven: aan de zuidkant van de weg naar Bergambacht liggen de gebouwen. Daarachter is de boomgaard te zien.
Op 6 juli 1572 werd onder aanvoering van Lumey het klooster St. Michiel op de Hem door de Geuzen verwoest. Het zou niet weer opgebouwd worden. De landerijen werden in 1590 verkocht. De opbrengsten werden op last van de Staten van Holland aangewend tot verbetering van de gereformeerde kerken in de omgeving en het weeshuis te Gorinchem. Enige grondwerken en vervallen muren waren in 1654 nog te zien, maar ten tijde van Van Berkum (1762) was zelfs dat niet meer het geval. Nu resteert enkel nog de naam (Van der Aa, 5de deel, (H), 411-412; Van Berkum, 441; Joosting en Muller II, 405; Van Ollefen, 270-271; Verhoofstad, 148).
| |
Kloosters in de twintigste eeuw
Pas in de 20ste eeuw kwamen er weer nieuwe kloosters in de Krimpenerwaard. In 1903 werd te Haastrecht links naast de R.K. kerk en pastorie aan de Grote Haven het Catharinagesticht met bijbehorende scholen gebouwd. Het gesticht was opgericht door de congregatie van de H. Catharina van Siena. Lang heeft het niet gestaan. In 1967 verlieten de laatste zusters Haastrecht. Direct daarna zijn de gebouwen gesloopt ter vergroting van het kruispunt Grote Haven-Provinciale weg (Van Someren, 1987, 101, 107).
In 1906 werd in Schoonhoven aan de Wal 40 een onopvallend klooster met kapel gebouwd voor de zusters van de orde van de H. Franciscus. Het uit rode baksteen opgetrokken gebouw heeft een onderhuis. De decoratie is bescheiden gehouden en bestaat voornamelijk uit segmentbogen boven de vensters en siermetselwerk onder de daklijsten. Het linkergedeelte van de voorgevel eindigt met een trapvormig uitgebouwde tuit. De functie van zusterhuis heeft het inmiddels verloren.
| |
| |
Van 1921 dateert het klooster van de Paters Passionisten aan de Provinciale weg 60-62 te Haastrecht. De kapel is van een jaar later. Het uit rode baksteen opgetrokken kloostercomplex is samengesteld uit een lange vleugel evenwijdig aan de weg en een haaks daarop staande kortere vleugel. Het gebouw bestaat uit een sousterrain, twee verdiepingen en een zolder. De daknok heeft een met lood bekleed torentje. In de lange gevel vindt men twee ingangsportieken. Via een tussenlid is het klooster met de kapel verbonden. De kruisvormige kapel heeft een toren met tentdak aan de voorzijde, aan de achterkant een rechtgesloten koor. Het muurwerk is vlak gemetseld. In de driehoekige, gekoppelde vensters is glas-in-lood aangebracht. Achter het complex liggen een boomgaard en moestuin en een kleine begraafplaats voor kloosterlingen.
| |
De ligging der kerkgebouwen
Alle van oorsprong middeleeuwse kerkgebouwen zijn (met graduele afwijkingen) georiënteerd. Bij de kerken die na de Reformatie gebouwd zijn, speelde de oriëntatie een minder belangrijke rol, hoewel de Gouderakse kerk van 1658 ook weer oost-west gelegen is. De situering wordt dan aangepast aan de beschikbare ruimte in de bebouwde kom.
In Bergambacht, Stolwijk, Lekkerkerk en Haastrecht ontwikkelde de bebouwing zich (geheel of gedeeltelijk) als een ring rondom de kerk. In Schoonhoven en Ammerstol ontstond de kerk in een reeds bestaande verkaveling die niet geheel oost-west liep. Vooral bij Schoonhoven is dat duidelijk te zien: de Grote kerk staat scheluw ten opzichte van de rooilijn.
De Berkenwoudse kerk ligt op een verhoogd terrein en is (met een geringe afwijking) georiënteerd. Aan de noordzijde is het kerkhof. Kerk en kerkhof zijn aan drie zijden met water omgeven. Via een met linden beplant laantje vanaf de openbare weg is het toegangsportaal in de toren bereikbaar. Vanaf de weg leidt eveneens een lindenlaan naar de pastorie achter de kerk.
Ook de kerk van Willige Langerak was met water omgeven. Op de kaart die Van Deventer omstreeks 1560 van Schoonhoven en omgeving maakte is dat duidelijk te zien.
Van ouds her lag de kerk van Krimpen aan de Lek als enige in de Krimpenerwaard buitendijks. Ondanks de problemen die dit opleverde, de fundamenten bleken aan het begin van de 20st eeuw ernstig verzakt te zijn, handhaafde men men bij nieuwbouw in 1939 toch de buitendijkse situering.
| |
Kerkhoven en begraafplaatsen
Tot in de eerste helft van de 19de eeuw mocht er in de kerken begraven worden, maar tegelijkertijd vonden al eeuwen begravingen plaats op het kerkhof rondom de kerk. De middeleeuwse kerken waren altijd omringd of begrensd door een kerkhof. In vrijwel alle gevallen is dat verdwenen of gereduceerd. Alleen de kerken van Ammerstol, Berkenwoude en Willige Langerak hebben aan de noordzijde een kerkhof dat nog in gebruik is. Kerkhoven en begraafplaatsen zijn over het algemeen met een ijzeren hek afgesloten. Op de hekpijlers die de toegang flankeren ziet men in de meeste gevallen vanitas- of doodssymbolen afgebeeld als gevleugelde zandlopers of een zeis, die de eindigheid van het leven verbeelden.
166 De huidige, buitendijks gelegen kerk van Krimpen aan de Lek aan de rivier (foto Hervormde kerk, Krimpen aan de Lek).
Van 1828 is de begraafplaats aan de Dijklaan bij de Bergstoep onder Bergambacht. Met de ingebruikname kwam een einde aan het begraven rond de kerk. Aan de Dijklaan 21 ligt de begraafplaats achter een achtzijdige aula onder een puntdak uit de jaren dertig van deze eeuw, die voorzien is van drie lagere uitbouwen. Een der meest sprekende en oudste monumenten op deze begraafplaats is het 19de-eeuwse graf van de burgemeestersfamilie Smits. Dit bestaat uit een gerezen hardstenen grafplaat waarop een sokkel staat met gietijzeren vaas.
Het kerkhof van Berkenwoude naast de kerk is toegankelijk via een fraai gietijzeren hek met ronde, deels gecanneleerde hekpijlers waarop gevleugelde zandlopers staan. De gebogen hekken bestaan aan de onderkant uit traliewerk en voor het overige uit spijlen met pijlpunten.
| |
| |
167 Berkenwoude, Hervormde kerk. Situatie van kerk, kerkhof en pastorie. Schaal 1:750. Tekening door J.J. Jehee, 1993.
168 Toegang tot het kerkhof naast de kerk in Berkenwoude. De hekpijlers zijn bekroond met gevleugelde zandlopers als vergankelijkheidssymbolen (foto RDMZ, 1994).
Het kerkhof van Gouderak ligt niet direct naast de kerk maar op enige afstand ten westen daarvan. Die situatie is op de kadastrale minuut van omstreeks 1830 al zo aanwezig. Voordien vonden begravingen buiten de kerk plaats aan de noordkant van de kerk (de armenbegraafplaats) en na de Franse tijd ook aan de zuidkant. Toch dateren de meeste graven op deze begraafplaats uit de 20ste eeuw. Een uitzondering daarop vormt een van de meest markante monumenten, een obelisk met vaas, van predikant H. Bron († 1863).
In Haastrecht is het kerkhof - aan het eind van de 18de eeuw nog beschreven als: ‘het kerkhof ligt aan de zyde van het choor, en is gedeeltelyk met een’ muur omvangen, en gedeeltelyk met boomen omplant’ - ook verdwenen. Tot ver in de 19de eeuw heeft het daar gelegen. Nu vindt men buiten de kerk tegen de oostmuur van de kerk nog zes zerken.
Bij de rooms-katholieke kerk te Haastrecht werd het kerkhof in 1825 achter de kerk aangelegd. Bij de ingang stond sedert 1864 een baarhuisje. In 1883 werd het kerkhof vergroot.
| |
| |
169 Toegang tot de Algemene Begraafplaats in Schoonhoven op de Wal (foto RDMZ, 1994).
170 Houten baarhuisje op de voormalige begraafplaats aan de IJsseldijk Noord t.o. 67 te Ouderkerk (foto RDMZ, 1995).
Rond de kerk van Lekkerkerk lag een kerkhof dat was beplant met iepen, linden en notebomen. Op de kerkhofmuur legde men de zalm te drogen. Het is lange tijd in gebruik geweest want er zijn posten bekend over het opruimen en effenen van het kerkhof in 1781-1782 en 1808. In 1828 gaat het naar de gemeente over, die het vervolgens met een muur omringt. In 1867 werd de begraafplaats bij Opperduit 438 in gebruik genomen, hetgeen het einde betekende van de begravingen bij de kerk. Op deze begraafplaats staat een aula uit de jaren dertig van deze eeuw. Aan dijkzijde is een gietijzeren toegangshek met de gevleugelde zandlopers op de beide hekpijpers (Hoogenboezem, 1981, 53-55, 146-147; Schoute, 1979, 27-28; Van der Wouden, 1959, 34).
Van de oude begraafplaats te Krimpen aan de Lek aan het Middelland 32 is alleen het gietijzeren hek aan de straat nog over. Aan weerskanten van het toegangshek ziet men de doodssymbolen: een gevleugelde zandloper. Aan de Molenweg in Krimpen aan de Lek ligt de grote begraafplaats. Er staan onder andere een aantal laat 19de-eeuwse markante grafmonumenten met monumentale toegangspartijen, die van geprofileerde pilasters en frontons voorzien zijn.
Van oude en niet meer in gebruik zijnde de begraafplaats in Krimpen aan den IJssel, buitendijks gelegen aan de IJsseldijk bij nr. 359, bestaan nog een grote tombe, enkele zerken en een gietijzeren hek met spijlen en granaatappels.
Aan de IJsseldijk Noord t.o. 67 in Ouderkerk ligt een uit 1825-1850 daterende begraafplaats die evenmin meer in gebruik is. Wel ligt er nog een aantal graven, een monument in de vorm van een gebroken zuil en een houten baarhuisje. Aan de weg staat een gietijzeren hek. Wel nog in gebruik is de begraafplaats aan de IJsseldijk Noord 12. De aula uit de jaren dertig is weer achtzijdig onder een tentdak, met lagere aanbouwen aan de zijkanten. Op de windvaan zijn twee zeisen en een zandloper weergegeven. Op het gesmede toegangshek staan de woorden ‘Rust in Vrede’.
171 Joodse begraafplaats aan de Nes in Schoonhoven (foto RDMZ, 1994).
De Algemene Begraafplaats in Schoonhoven dateert van 1828. Aan de Wal wordt de begraafplaats afgesloten door een met vazen bekroonde hardstenen toegangspoort en bakstenen muren tussen twee neoklassicistische paviljoens met fronton. In 1857 is een gedeelte van de gebouwen en de muur van de Algemene Begraafplaats afgebroken en weer opnieuw opgebouwd in dezelfde vorm. Er kwam een nieuw hek (Archief van de gemeente Schoonhoven 1813-1932, inv. nr. 787).
Achter de Schoonhovense H. Bartholomeuskerk ligt op het bastion een begraafplaats uit 1872 met een Lourdesgrot van tufsteen. Op de begraafplaats is onder andere een priestergraf te vinden met steen, ciborie en kruisbeeld. In de landschappelijk aangelegde tuin achter de kerk en de pastorie, die tevens als processietuin diende, staat een houten met riet gedekte constructie waarin een klok uit 1859 hangt (Petit et Fritsen me funderunt. Bartholomaeo sacr. 1859). Het bouwwerkje stond ooit als klokketoren op de pastorie (Monumenten van Schoonhoven, 325).
In 1767 is de Israëlitische of joodse begraafplaats aan de Nes te Schoonhoven aangekocht en in gebruik genomen. Zij diende niet alleen voor overleden
| |
| |
inwoners van Schoonhoven, maar ook voor overledenen uit Lekkerkerk en zelfs uit de Alblasserwaard. In 1867 werd de begraafplaats uitgebreid. Zij is nog steeds aanwezig. Er staan ongeveer vijftig zerken.
In Lekkerkerk werd in 1886 aan de Kerkweg, hoek Tiendweg West uiteindelijk een joodse begraafplaats gesticht, hoewel er vanaf 1874 al sprake was van een zelfstandige joodse gemeenschap aldaar. Door het opheffen van de joodse gemeenschap in 1922 kwam de begraafplaats buiten gebruik. In 1947 werd het lijkenhuisje gesloopt. De Nederlands Israëlitische Gemeente Rotterdam is thans eigenaresse. Er staan vijf grote en een kleine grafsteen (Davidson, 17, 22, 26, 33).
| |
De verschillende typen gebouwen
Het geven van een typologie voor de kerken in de Krimpenerwaard is in zoverre een gecompliceerde zaak omdat er vrijwel geen kerk meer is die haar oorspronkelijke type bewaard heeft. Door oorlogsgeweld, branden en aanpassing aan de eredienst veranderden eenbeukige kerken in een- of driebeukige kruiskerken, maar ook omgekeerd werden zij gereduceerd van kruiskerken tot eenbeukige gebouwen.
Bij de van oorsprong middeleeuwse kerken is het koor en een stenen, van de grond opgaande, westtoren bij het kerkgebouw een vast gegeven. Als er een koor ontbreekt is dat in de loop van de geschiedenis afgebroken (Haastrecht, Bergambacht, Lekkerkerk en waarschijnlijk Willige Langerak). In Berkenwoude zal de lage, recht gesloten aanbouw aan de oostkant, thans als consistorie in gebruik, eens het koor van de kerk geweest zijn.
In de Krimpenerwaard is voor en na de Reformatie de eenbeukige kerk bestaande uit een koor, een schip en een (west) toren of dakruiter het eenvoudigste type. De meeste oude kerken zijn hier, voor zover valt na te gaan, aanvankelijk als zaalkerk gebouwd (Ouderkerk, de oudste kerk van het gebied uit de 12de-eeuw; Bergambacht, het oudste gebouw uit de 13de- of 14de eeuw; Haastrecht, de 14de-eeuwse kerk; Willige Langerak, oorspronkelijk een 14de-eeuwse (?) kerk; Berkenwoude, 15de-eeuwse kerk; Gouderak uit 1658; Krimpen aan den IJssel uit 1862-1866).
Sommige kerkgebouwen werden in een latere fase van hun bestaan, dit was steeds na de Reformatie, tot zaalkerk gereduceerd. Grote meerbeukige of kruisvormige ruimtes had men lang niet altijd meer nodig en na rampen waarbij gedeelten van het gebouw vernietigd werden, kwam men vaak niet tot herbouw. In Lekkerkerk zijn de transeptarmen afgebroken na 1576; in Stolwijk is de kruiskerk na een brand in 1869 door een zaalkerk vervangen en nogmaals door een zaalkerk in 1948; de 14de- of 15de-eeuwse kruiskerk van Ammerstol is wegens bouwvalligheid tot zaalkerk verkleind in 1822 en geheel herbouwd in 1880.
De gereformeerde kerken uit de tweede helft van de 19de eeuw hebben meestal een rechthoekige, schuurachtige indeling, praktisch aangezien de ruimte daardoor optimaal benut kon worden. In feite is dit type niets anders dan een
172 De oostzijde van de kerk van Lekkerkerk. De triomfboog tussen schip en koor is na de afbraak van het koor gedicht. De plaats van het afgebroken koor is in het plaveisel ongeveer aangegeven (foto RDMZ, 1993).
173 De eenvoudige schuurkerk van de Gereformeerde Gemeente Nederland aan het Westeinde 26 te Berkenwoude (foto RDMZ, 1994).
| |
| |
174 Schematisch overzicht van de plattegronden van de belangrijkste kerken in de Krimpenerwaard.
Schaal 1:600. Getekend door J.J. Jehee in 1992-1993 naar gegevens in het archief RDMZ en op basis van eigen opmetingen. De in de plattegronden zwart aangegeven onderdelen behoren tot de oudste gedeelten van het gebouw. De met een kruisarcering aangegeven onderdelen dateren van na de Reformatie. Afgebroken gedeelten zijn met een stippellijn gemarkeerd.
| |
| |
bescheiden voortzetting van de zo vaak toegepaste zaalkerk. Het koor en een dakruiter ontbreken meestal bij deze kerkjes.
Om meer ruimte te verkrijgen kon het schip van de kerk worden verbreed of kon de kerk met een of twee transeptarmen worden uitgebreid. In het laatste geval ontstond er een kruiskerk. Daar waren nogal wat voorbeelden van in de Krimpenerwaard. Te vermelden zijn de kerken van Schoonhoven (later tot hallenkerk vergroot), de middeleeuwse kerk van Ammerstol, Bergambacht (in de 15de eeuw is de zuidelijke arm, in de 16de eeuw de noordelijke arm aangebouwd), Krimpen aan de Lek (de kruiskerk van na 1425 heeft tot 1939 bestaan), Lekkerkerk (kruiskerk tot 1576), Ouderkerk (transepten aangebouwd
| |
| |
175 De middeleeuwse kruiskerk van Krimpen aan de Lek voor de sloop (foto RDMZ, 1929, W. Scheepens).
176 De zuil met koolbladkapiteel van de afgebroken kooromgang aan de oostkant van de kerk te Haastrecht (foto RDMZ, 1975).
in het midden van de 16de eeuw) en Stolwijk (de laat 15de-eeuwse kruiskerk met forse transeptarmen werd in 1869 door een zaalkerk vervangen). De Haastrechtse kerk werd aan het eind van de 15de eeuw van transepten voorzien en kreeg daarmee haar kruisvorm.
Ook een vergroting in de vorm van het verbreden van het schip tot een driebeukige aanleg behoorde tot de mogelijkheden om in het kerkgebouw ruimte te winnen. In Haastrecht bijvoorbeeld leidde dat in vermoedelijk de tweede helft van de 15de eeuw tot een driebeukige, pseudobasilicale aanleg. Opmerkelijk bij deze kerk was de smalle, omlopende kooromgang in het verlengde van de zijbeuken. Na de verwoesting van de kerk in 1575 is het koor met omgang niet meer herbouwd. De twee halfzuilen met koolbladkapiteel aan de buitenkant tegen de oostwand van het dwarsschip zijn de laatste herinnering aan die omgang. In dit gedeelte van Nederland komt een dergelijke omlopende kooromgang meer voor aan kerken. In Nieuwpoort en Woerden (St. Petruskerk) kwamen de kooromgangen in het eerste kwart van de 16de eeuw tot stand (Van Groningen, 1992, 168).
Naast het voordeel van ruimtewinst had de pseudobasiliek echter een groot nadeel: de ongunstige verlichting van het interieur via betrekkelijk laag geplaatste
177 De oostzijde van de kerk te Berkenwoude met de consistorie. Dat die ruimte eens als koor in gebruik was blijkt uit sporen in de noordmuur. Daar zitten aan de binnenzijde symmetrische uithollingen die wijzen op de vroegere aanwezigheid van een sacramentshuis (foto RDMZ, 1994).
ramen in de zijbeuken. Een lichtbeuk ontbrak immers. Toch stapte men niet definitief van dit type af. Aan het eind van de 19de eeuw vindt men de pseudobasiliek nog steeds toegepast. Tussen 1872-1873 werd te Schoonhoven de R.K. kerk H. Bartholomeus als pseudobasiliek gebouwd met een hoog, vijfzijdig gesloten koor.
Om het lichtprobleem op te lossen zocht men naar oplossingen. In dit opzicht vermeldenswaard bij de Haastrechtse kerk zijn de topgevels met steekkapjes die om de andere travee in de zijbeuken zijn aangebracht ter verkrijging van een betere verlichting.
De oude kerk van Stolwijk had, hoewel niet gevonden is dat het een pseudobasiliek was, waarschijnlijk eveneens hoge ramen onder steekkappen in de zijgevels. Oude afbeeldingen en een beschrijving van direct na de brand van 1867 over de aanwezigheid van zeer brede ramen (die toch een zekere hoogte gehad moeten hebben) wijzen daarop: ‘Het schip werd verlicht met twee zeer breede vensters elk van 6 lichten, aangebragt in den oostelijken [bedoeld is zuidelijke] muur, aan den westelijken [bedoeld is noordelijke] waren die vensters digt gemetseld’ (Verslagen van de commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen over 1867, 29).
De enige driebeukige hallenkerk in de Krimpenerwaard, een type kerk waarbij zijbeuken en middenschip even hoog zijn opgetrokken, is de grote kerk in
| |
| |
Schoonhoven. In het begin van de 16de eeuw werd de kruiskerk tot hallenkerk verbreed en verhoogd. Het gevolg was dat het gebouw zowel meer ruimte als meer licht kreeg.
De eenvoudigste kerken kunnen in het begin een recht gesloten of een rond gesloten koor gehad hebben. Uit de funderingsrestanten die tijdens de restauratie van de Bergambachtse kerk in 1972-1974 gevonden zijn zou men kunnen opmaken dat er in de 13de eeuw sprake was van een smaller rond gesloten koor. Bij Berkenwoude was het smallere koor zeker recht gesloten. De detaillering van het nog aanwezige oude muurwerk duidt daarop. De oostgevel van het voormalige koor, thans consistorie, heeft een ezelsrugboog-nis. De zijkoren van de grote kerk in Schoonhoven waren vóór de uitbreiding van omstreeks 1500 eveneens recht gesloten.
Meestal hebben de kerkkoren een driezijdige (Gouderak, Krimpen aan de Lek: voor 1939 en Lekkerkerk) of een vijfzijdige sluiting. Bij Bergambacht, Haastrecht en Stolwijk zijn zij afgebroken. Alleen bij Ouderkerk aan den IJssel en het middenkoor van Schoonhoven is het vijfzijdige koor gespaard gebleven. Het uitzonderlijke koor met omloop van de Hervornmde kerk te Haastrecht kwam hierboven al ter sprake.
| |
Lotgevallen van de kerkgebouwen
De oudste parochie is naar alle waarschijnlijkheid die van Ouderkerk aan den IJssel. Misschien stond daar al in 944 een kerk (Schoute, 1994, 95). In de 12de eeuw was daar zeker een kerkgebouw. Resten van dat gebouw in de vorm van tufsteen zijn aan de noordwesthoek van het gebouw opnieuw toegepast bij herbouw in later tijd. Tijdens de restauratie van de kerk in de jaren zestig van deze eeuw bleek ook een deel van de fundering te zijn opgetrokken van tufsteenblokken. Aannemelijk is dat Ouderkerk de moederkerk was van het decanaat Infra Yselam et Leccam.
Ook Krimpen aan de Lek zou een oud, 12de-eeuws? kerkgebouw gehad hebben. Fysiek na te gaan is het niet meer, want het middeleeuwse kerkgebouw is gesloopt en in 1940 door een nieuw gebouw vervangen.
In het derde kwart van de 13de eeuw zijn er kerken in Willige Langerak, Lekkerkerk en Haastrecht bekend. Eveneens uit de 13de eeuw dateert het vermoedelijk oudste kerkgebouw van Bergambacht. Bij de laatste restauratie van 1972-1974 zijn de resten van enig muurwerk en funderingen van dit gebouw aangetroffen die op een bouwdatum in die tijd wijzen.
Van Ammerstol is een stichtingsdatum bekend: kort voor 1331 had de graaf van Holland een kapel gesticht te Ammerstol, waarvan de rechten op 22 juli 1331 zijn vastgelegd. Een van de ‘jongste’ middeleeuwse kerken is die van Schoonhoven: een parochiekerk aldaar wordt pas in 1354 vermeld. De kerken van Berkenwoude en Stolwijk worden in de 14de eeuw genoemd.
| |
Oorlogen
178 In het torenportaal van de Hervormde kerk te Stolwijk is een gevelsteen uit 1617 ingemetseld met een primitieve afbeelding van de kerk en toren. Hieruit blijkt dat de vroeg 16de-eeuwse kerk waarschijnlijk een pseudobasiliek was met hoge ramen onder steekkappen in de zijgevels en een transept aan de zuidkant (foto RDMZ, 1993).
Over de lotgevallen van die oudste kerkgebouwen zijn wij in de eerste eeuwen van hun bestaan maar incidenteel geïnformeerd. Vooral in de 15de en 16de eeuw is er herhaaldelijk sprake van (lokaal) oorlogsgeweld, waardoor kerkgebouwen geheel of gedeeltelijk in de as gelegd werden. Tussen 1425 en 1428 is de kerk van Ouderkerk aan den IJssel totaal verwoest tijdens de oorlog tussen Jacoba van Beieren en Philips van Bourgondië (Hoek, 1969, 103).
De stad Schoonhoven werd in 1425 belegerd. In Willige Langerak werd in die jaren het kerkhof als bolwerk gebruikt. Bij opgravingen tijdens de restauratie van kerk en toren in 1990 werden onder de toren zeer zware funderingsresten gevonden die op een weerbaar karakter van het oude opgaande werk kunnen wijzen. Over eventuele schade aan de beide kerkgebouwen kon niets gevonden worden. Zo die er al was, dan zijn de sporen daarvan sedertdien door verbouwingen en vernieuwingen verdwenen.
Het dorp Stolwijk werd in 1489 door troepen uit Woerden in brand gestoken. Waarschijnlijk zijn kerk en toren toen ook (partieel) verbrand. Zekerheid daarover is er niet. Het feit echter dat op de toren een jaartalsteen voorkomt van 1501 en bovendien de stijl van het bouwwerk een oudere datum uitsluit, duidt in ieder geval bij de toren sterk op een herbouw. Hoe het met het kerkgebouw zat is
| |
| |
onduidelijk. Mogelijk is dat toen gerepareerd, want in 1547 blijkt het in zo'n slechte staat te zijn dat een deel van de kerk gesloopt moest worden en daarna weer werd opgebouwd (Van der Aa, deel S, 754).
In 1511 en 1512 raasden Gelderse troepen door de Krimpenerwaard. Zij staken de huizen (en daarmee zeer waarschijnlijk ook de kerken) van Haastrecht, Lekkerkerk, Bergambacht en Berkenwoude in brand. De kerk van Krimpen aan de Lek wist de dans te ontspringen: de pastoor kocht het verbranden van dorp en kerk in 1512 af (Schoute, 1985, 40).
Een van de belangrijkste gevolgen van de Reformatie was dat de kloosters werden geconfisceerd en in de jaren daaraanvolgend werden verlaten. Hierboven werd dat uiteen gezet. Alle kerken, met uitzondering van Schoonhoven waar het fraaie midden 16de-eeuwse oxaal gespaard bleef, verloren hun oorspronkelijke aankleding en inrichting. Dit ging meestal op weinig zachtzinnige wijze. Op 25 november 1567 werden in Lekkerkerk beelden en schilderijen gebroken en verbrand (Van der Wouden, 1959, 42). De verwoesting van het kerkgebouw vond enige jaren daarna plaats.
Door broeder Wouter Jacobsz. (Gualtherus Jacobi Masius), laatste prior van het klooster te Stein bij Gouda, is tussen 1572 en 1579 een dagboek bijgehouden waarin hij verslag deed van de gebeurtenissen in den lande. Uit zijn dagboek komen het oorlogsgeweld dat de Krimpenerwaard teisterde en de gevolgen daarvan voor de kerkgebouwen duidelijk naar voren.
Omstreeks 1575 is de kerk van Haastrecht verwoest. Het zou 35 jaar duren voordat het gebouw weer opgeknapt werd. Hoe en wanneer precies de verwoesting plaats vond is niet precies te achterhalen. Op 6 augustus 1573 schrijft Wouter Jacobsz.:
‘Van Haestert werde ons vertelt, dat die guesen geplondert hadden ende soe vandaen gescheyden waren’ (Van Eeghen, 285).
Of bij die plundering de kerk inbegrepen was vermeldt hij niet. De maanden daarna blijven turbulent. Op 12 oktober 1573 schrijft Wouter Jacobsz.
‘Tot Haestrecht lach op desen tyt een vaendel geusensoudaeten, waerdeur dat bedroufde derp seer getribuleert werde, twelck nochtans tevoeren meer als te veel geleden hadde, als geplondert...’ (Van Eeghen, 324).
Toen in 1575 de Spanjaarden Oudewater belegerden, bevond zich ter verdediging van die stad onder andere bij Haastrecht een schans. De gevechten golfden in dat gebied op en neer en het laat zich aanzien dat de Haastrechtse kerk, indien niet afgebrand in 1573, dan toch zeker in 1575 het slachtoffer was van de oorlogshandelingen (Kölker, 1974, 172).
Op 6 mei 1576 werd Bergambacht door de Geuzen platgebrand. In het dagboek van broeder Wouter Jacobsz. staat dit feit als volgt vermeld:
‘Op den VIen of daeromtrent werd Berchambocht buyten Schoonhoven deerlick van den guesen geheel verbrant ende werden die clocken van die kerck aldaer binnen Schoonhoven gebrocht’ (Van Eeghen, 571).
Dat de kerk gevaar liep is duidelijk. Of er daadwerkelijk sprake was van enige schade aan de kerk staat overigens nergens vermeld.
Oorlogsgeweld trof ook de kerk van Krimpen aan de Lek. Het hele dorp werd in de jaren 1575-1576 verwoest toen er tussen de Spaanse troepen en de Prins van Oranje gevochten werd om de schans te Krimpen. Ook hier zou, evenals te Haastrecht, de kerk pas tijdens het Twaalfjarig Bestand hersteld worden. Een zelfde verhaal gaat op voor de niet ver daarvandaan gelegen kerk te Lekkerkerk. In 1575 of 1576 is de kruiskerk afgebrand door hetzij Spaanse troepen of door de Geuzen die bij de schans te Krimpen in deze jaren herhaaldelijk slag leverden. In het dagboek van Wouter Jacobsz. leest men op 30 januari 1576:
‘Op den XXXen werde geseyt, dat die goesen tegenwoerdelick seer doende waeren op Crimpen om des conincks soudaeten vandaen te verdriven. Sy hadden by hem wel XXVIII scepen, met volck ende gereeschap ten oerloge daerin, ende hadden nu Leckerkeck verbrant, soe men seyde’ (Van Eeghen, 556).
Pas in 1615 is zij ten dele weer opgebouwd.
De gevolgen van de krijgshandelingen voor de kerk van Ouderkerk waren minder ingrijpend. Hoewel ook hier sprake was van een kerk die door krijgsvolk ‘seer was gespolieert van houtwerk, loot, lijdak en gooten die geraseert waaren’, bleken de uiteindelijke herstelkosten uitsluitend het dak te betreffen (De Keijzer, 37).
| |
| |
Na de Opstand en de schade die daaruit voortkwam is er in de Krimpenerwaard geen sprake meer van grootschalige verwoestingen door oorlogsgeweld.
Bij de aanval der Franse troepen in 1672 werd Schoonhoven in staat van verdediging gebracht. Daartoe is in Willige Langerak een aantal huizen afgebroken aangezien zij in het schootsveld van de vesting lagen. Het is denkbaar dat het bovenste deel van de toren toen tijdelijk is gesloopt en daarna weer opgebouwd. De constructie van de houten spits spreekt dat niet tegen.
In 1942 ontploften bij de toren van Bergambacht twee bommen die enige schade toebrachten, echter niet zodanig dat er onmiddellijk actie voor herstel nodig was.
| |
Overstromingen
Overstromingen en stormen hebben, in combinatie met gebrekkig onderhoud, bijgedragen tot het verval der kerkgebouwen, maar ook tot vaak opmerkelijke maatregelen. Zo berichtte men na de overstroming van januari 1726 de ambachtsheer van Bergambacht:
‘De kerk staet vol koeye...’ en ‘Hocke om beesten te setten zijn opgeslagen op 't kerkhoff om de kerk’ en ‘Het dorp van de pomp off tot de kerk en rontom de selve staen alle goeder hutte opgeslagen voor de koeye. Alsmede de kerk staet vol zoo dat ruijm 500 beesten daer staen. De elende en gekerm van menschen en beesten die daer gevlugt zijn is onuytsprekelijck’ (Den Hoed, 1984, 66-67).
Ook in Ammerstol stond een schuthok voor het vee op de grond van de Hervormde gemeente. Meestal lag het kerkgebouw en de onmiddellijke omgeving wat hoger dan de rest van de bebouwing, zodat een toevluchtsoord aldaar voor de hand lag. In Willige Langerak was het niet anders tijdens de overstroming van januari 1760:
‘Daar zyn in deese Kerke veele Koeyen voor het water bewaart geworden: ook ziet men buyten aan de Zuydzyde daar tegen, nog heden twee Koestallen, in de nood van Riet en Strooi gemaakt, en nu van de Beesten weder ontruymt’ (Een terugblik etc., 3).
In Haastrecht, dat ook door de overstroming van 1726 getroffen werd, vielen in de kerk vele graven in. Tijdens het verhogen van de vloer werd er tijdelijk kerk gehouden in een pakhuis (Kölker, 1974, 199).
Vloeren werden nogal eens verhoogd in de kerken: te Lekkerkerk geschiedde dat in 1722, in 1780, in 1816 en in 1871. Aangezien het niet nodig was om de vloer van het torenportaal eveneens te verhogen, ziet men bijvoorbeeld in Ouderkerk een niveauverschil.
179 Detail van de ‘Caerte der heerlijckheijt van 's Heeraertsberge Bergambacht en der Stede Ammerstol’ uit 1683, waarop duidelijk het vervallen koor van de kerk staat weergegeven. Het schilderij hangt in het raadhuis te Bergambacht (foto RDMZ, 1994).
De kerk van Krimpen aan de Lek stond (en staat) buitendijks. Hier deden zich weer heel andere problemen voor zoals valt te lezen uit een rapport dat in 1906 door A. Mulder is opgesteld in verband met een sloopaanvraag voor de kerk:
‘Dat de kerk buitendijks ligt en soms eens in het jaar voor eenige uren dreigt overstroomt te worden is een werkelijk bezwaar; dat echter met eenige moeite het water uit de kerk is te houden heeft men het vorige jaar echter nog getoond’.
Mulder voegt daar als een van de argumenten tegen de voorgenomen afbraak van de kerk aan toe:
‘Mijns inziens is het laatste bezwaar niet van dien aard dat hiervoor eene nieuwe kerk moet gebouwd worden’ (ARA, Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen, 1875-1918, inv. nr. 1079).
| |
Stormen
Stormen leverden hun aandeel in de achteruitgang van vooral daken en torenspitsen. De orkaan van 1 augustus 1674 die met name het midden van het land teisterde en die onder andere het schip van de Utrechtse Dom heeft doen instorten, bracht zware schade toe aan de kerk van Bergambacht. Schout en gezworenen van Bergambacht dienden bij de Staten van Holland een verzoek tot geldelijke ondersteuning in voor het herstel van
‘haere kerk, die met de groote orcaan geweest op den eersten Augusti 1674 seer was gedewaliseert ende boven geheel ingestort,...’ (O.A. Bergambacht, inv. nr. 131).
Het koor was ingestort en de kapellen aan noord- en zuidzijde waren ernstig beschadigd. Men begon, waarschijnlijk wegens geldgebrek, pas in 1681 met de herstelwerkzaamheden. In 1683 was het werk gereed (Blanken, 17-19). De triomfboog tussen schip en koor is toen gedicht. De noorder- en zuiderkapel
| |
| |
zijn hersteld. Het koor is echter niet meer herbouwd. Op een schilderij van Bergambacht uit 1683 dat in het raadhuis ter plaatse bewaard wordt is de ruïneuze toestand van de kerk nog afgebeeld.
In 1717 werd de Krimpenerwaard wederom door een storm geteisterd. De bovenste geleding van de Stolwijkse toren moest het ontgelden. De spits waaide van de romp af. De toren zou daarna met een geleding ingekort zijn (ongeveer negen meter). Deze informatie wordt verstrekt in de beschrijving die Van Ollefen in 1795 van de kerk geeft:
‘... de kerk der Gereformeerdem; zy is eene dubbelde kruiskerk, waarop een toren staat die vry hoog is; hy is voorzien van twee klokken - deeze toren is in den jaare 1717 door een zwaaren storm, in de maand Augustus, omgewaaid; na dien tyd is dezelve weder bygebouwd, doch wel 30 voeten laager, dan hy weleer geweest is...’ (Van Ollefen, 251-252).
Dat de Stolwijkse toren ooit negen meter hoger was, lijkt onwaarschijnlijk. Hij zou dan letterlijk met kop en schouders boven de andere torens in de Krimpenerwaard hebben uitgestoken. De smalle torenvoet spreekt die door Van Ollefen gesuggereerde hoogte ook tegen.
| |
Branden
180 Het schip van de kerk van Haastrecht direct na de tweede brand, in 1964 (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1964).
Branden hebben door de eeuwen heen grote schade aangericht. De kerk van Schoonhoven werd tijdens de stadsbrand van 1375, waarbij vrijwel de gehele stad in vlammen opging, voor een goed deel verwoest. Zij werd als eenbeukige kruiskerk herbouwd. Waarschijnlijk is toen het muurwerk van de transeptarmen hergebruikt. Na uitbreidingen, vergrotingen en restauraties in de loop van de tijd is dit niet meer met zekerheid na te gaan.
In 1518 woedde er wederom een stadsbrand in Schoonhoven. Hierboven werd al gezegd dat er toen drie kloosters verbrand zijn. Over schade aan de grote kerk reppen de archieven niet. Toch lijkt het niet onwaarschijnlijk dat ook de kerk is getroffen, gezien de omvang van de brand. Ongeveer 320 huizen werden door het vuur dat zich van zuidwest naar noordoost heeft verplaatst in de as gelegd. Bij het bestuderen van de bouwgeschiedenis van de kerk valt een grote bouwcampagne op in het begin van de 16de eeuw. De kerk werd tot een driebeukige hallenkerk vergroot. Maar nogmaals, of dit in relatie gebracht kan worden met de stadsbrand van 1518 is vooralsnog niet zeker.
De toren van Berkenwoude was in 1732 door de bliksem getroffen en in brand geraakt. Aan de Staten van Holland werd door de kerkmeesters een bijdrage in de hoge herstelkosten gevraagd. Van de gelegenheid werd tevens gebruik gemaakt om te wijzen op de noodzaak van de aanschaf van een nieuwe luidklok:
‘...sij het ongeluk hadden gehad, dat het Hemels Weer in den jaare 1732 in haare kerketooren geslaagen en daardoor brant ontstaan zijnde, seer veel schade aan de kerke had toegebragt, zodanig dat een somma van elf honderd drie en tagtig guldens tot herstellinge van dezelve had moeten worden geëmploijeert: waarbij gekomen zijnde de nodige reparatien van tijd tot tijd tot en met den jaare 1752 incluis de gemelde kerke (...) Dat ook de klok in de kerke tooren hangende, zedert eenige jaaren geborsten zijnde, nu bijna geheel geen geluijd konde geeven, om zig soo bij den Godsdienst als in tijden van watersnood daarvan te kunnen bedienen....’ (O.A. Berkenwoude, inv. nr. 75).
Het kerkgebouw en de toren lijken evenwel blikseminslag en een brand die ‘seer veel schade toebragt’ tegen te spreken. De kap boven het schip is grotendeels vroeg 16de-eeuws en vertoont nergens sporen van een brand. Wel heeft een reparatie plaatsgevonden, waarbij het oude hout opnieuw is gebruikt. Die reparatie was aan de derde, vierde en vijfde travee van het schip. Alle sporen van de kap zijn op die plaatsen namelijk aangelengd en de haanhouten verplaatst. De schade aan de toren lijkt nog geringer te zijn: in een der spantbenen van de torenspits staan ‘C.V.H.’ en ‘1720’ ingekrast. Het hout is niet secundair gebruikt en de ingekraste initialen en het jaartal zijn origineel. Dit spreekt dus brandschade in 1732 tegen.
Op 19 maart 1867 brandde de kerk van Stolwijk af. Een der leden van de commissie der Koninklijke Academie van Wetenschappen bracht een bezoek aan het gebouw en deed hiervan verslag. Over de toren werd gemeld dat deze zeer veel geleden had van de brand. De exacte omvang kon niet meegedeeld worden: men had het inwendige niet bekeken! Aangenomen mag worden dat in ieder geval de houten spits van 1717 de brand niet doorstaan zal hebben. De toren kon,
| |
| |
181 De kerk en toren van Bergambacht na de brand van 1891 (foto RDMZ, 1891, A. Mulder).
182 De toren van Bergambacht met de neogotische spits (foto RDMZ, 1954, G.Th. Delemarre).
aldus het verslag, nog wel hersteld worden. Voor de kerk lag dat anders: alleen een deel van de muren stond nog overeind. In 1868 was de toren gerepareerd. Met de sloop en de nieuwbouw van de kerk begon men pas in de loop van 1869 (Verslagen van de commissie etc. over 1867, 28-29).
Kerk en toren van Bergambacht brandden in 1891 geheel uit. De brand was op 26 april ontstaan in een boerderij en sloeg via de met riet gedekte woningen over naar kerk en consistorie. Verloren gingen het kerkelijke archief, de wapenborden van de ambachtsheer, de preekstoel en de herenbanken. De toren kreeg daarna een nieuwe spits in neogotische vormen en de constructie werd in ijzer uitgevoerd ter vermindering van het brandgevaar. De kerk bouwde men ‘op de oude voet’ weer op, dat wil zeggen men maakte voor een deel gebruik van de fundamenten en het nog overeind staande muurwerk.
De kerk van Haastrecht brandde in de laatste honderd jaar zelfs tweemaal af: in 1896 en 1964.
De brand van december 1896 was ontstaan doordat men de rookleidingen van de nieuwe kachels verkeerd geïnstalleerd had. Het dak werd daardoor oververhit en vatte vlam. Kerk en toren zijn direct daarna herbouwd.
Op 12 juni 1964 werden de kerk en toren wederom, maar nu tijdens loodgieterswerkzaamheden,
183 De in 1896 uitgebrande kerk van Haastrecht (foto RDMZ, 1896, A. Mulder).
| |
| |
door brand verwoest. Alleen de muren stonden nog overeind. De toren en de kerk werden vervolgens gerestaureerd naar de toestand van vóór 1896. De bovenbouw van de toren is daarentegen een kopie van de laat 19de-eeuwse.
| |
Verval
De geschiedenis van de kerkbouw in de Krimpenerwaard is de geschiedenis van de onophoudelijke strijd tegen het verval. Alle kerken zijn na de Reformatie bij voortduring hersteld en in het uiterste geval voor een deel afgebroken. Geen van de kerken is na de Reformatie aan een uitbreiding toegekomen. De archieven en de literatuur maken regelmatig melding van onhoudbare en vaak levensgevaarlijke situaties in de kerkgebouwen. De kerkelijke en locale overheden waren maar zelden in staat de niet geringe kosten voor het onderhoud van de (te) grote kerkgebouwen zelf op te brengen. Men was afhankelijk van subsidies die niet altijd even snel afkwamen. Het komt dan ook maar weinig voor dat er over de technische staat van een kerk in positieve zin bericht wordt.
Over de kerk van Haastrecht wordt in 1795 bekend gemaakt:
‘De kerk is zeer net, en wordt bij uitneemendheid wèl onderhouden;’ (Van Ollefen, 236).
Dit blijkt ook uit de bewaard gebleven archieven uit de 18de eeuw (GAH, 378, 379). Ieder jaar zijn er hoge posten voor het onderhoud aan de kerk, waar met name de reparaties aan muurwerk, verfwerk en het met leien bedekte kerkdak eruit springen. Rond 1780 is zelfs het hele kerkdak vernieuwd, evenals de torenbekroning. Het is waarschijnlijk dat het ontwerp daarvan van de hand van Jan T. Blanken is.
Ook omtrent de technischer staat van de kerk te Ouderkerk wordt in het midden van de 18de eeuw positief geschreven:
‘Het Gebouw der Kerk, 't welk een Kruiskerk is, ziet 'er, niettegenstaande zynen hoogen Ouderdom, vry deftig uit; waar aan het zindelyk onderhoud veel toebrengt’ (Tegenwoordige Staat, 463).
Dit zijn echter momentopnamen, want aan het eind van de eeuw is de technische staat van deze laatste kerk zo slecht dat er serieus aan afbraak werd gedacht. Bovendien stond de toren dermate scheef dat de klok niet meer geluid mocht worden.
Betreffende de toestand van de kerk van Berkenwoude meldde Van Ollefen:
‘... deeze was tot zo verre vervallen, dat er zonder gevaar den Godsdienst niet in geoefend konde worden; ....’ (Van Ollefen, 307).
In Gouderak stortte in 1849 tijdens een kerkdienst een der dwarsbalken naar beneden, hetgeen uiteindelijk de start zou betekenen van een uitvoerige reparatie van het interieur.
Het onderhoud van de kerk van Stolwijk was vlak voor de brand van 1867 al niet best geweest. De gebrandschilderde ramen waren reeds verdwenen. Over de staat van de kerk voor de brand zegt het verslag van de commissie van de Koninklijke Academie van Wetenschappen:
‘... was in de laatste weken het schoollokaal als kerk gebezigd, waar men beter beschut was tegen koude en ongemak, dan in de togtige, slecht onderhouden kerk met hare vele gebroken glazen...’ (Verslagen van de commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen over 1867, 29).
Toch moet men de verslaggeving over ‘ernstig verval’ in perpectief zien. Zo schreef de pastoor van het schuurkerkje in Haastrecht in 1819 een larmoyante brief over de deplorabele staat van het kerkgebouw. De toestand was zodanig dat er naar zijn mening niets anders opzat dan een nieuw gebouw neer te zetten. Twee architecten hadden een rapport uitgebracht waaruit bleek dat muren, balken en houten vloeren verrot waren en bovendien de vloeren waren aangetast door zwam. Het was zelfs zo erg, aldus de pastoor, dat er gelovigen ‘uit hoofde van de bedomptheid’ onwel werden en uit het gebouw gedragen moesten worden. Een jaar later al blijkt deze betreurenswaardige staat van het gebouw mee te vallen. Het gemeentebestuur schreef zulks desgevraagd aan het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De kerk vereiste weliswaar reparatie, maar verkeerde niet in zo'n toestand dat er gevaar te duchten viel. ‘Het was in genen dele noodzakelijk’, aldus het gemeentebestuur, ‘om een nieuwe kerk te bouwen’ (Kölker, 201; Van Someren, 1987, 39-40).
Zeer ernstige, tot gevaar opleverende verwaarlozingen zijn niet aan de 18de en
| |
| |
184 Het nieuwe westwerk van de kerk van Lekkerkerk uit 1781 (foto RDMZ, 1982).
de 19de eeuw voorbehouden. In 1946 bijvoorbeeld meldde de kerkvoogdij van Willige Langerak dat het dak slecht was:
‘.. bij iedere regenbui [is] het gehele interieur doorweekt. Het houtwerk (er is mooi snijwerk bij) lijdt daar zeer onder. Bovendien is het dit voorjaar al voorgekomen dat een hele zondag het gebouw niet gebruikt kon worden, daar het van binnen even hard regende als buiten’.
Naast de verwaarloosde, lekkende en soms levensgevaarlijke kerkgebouwen bleken de torens een voortdurende bron van zorg te zijn. Op de slappe bodem en door veranderingen in het waterpeil verzakten zij met alle desastreuze gevolgen van dien.
De oorzaak van de verzakking van de Schoonhovens toren lag niet aan het waterpeil, maar waarschijnlijk aan het feit dat de fundamenten van ieder pijler afzonderlijk op een houten raamwerk rustten, waardoor zij apart van elkaar konden verzakken. Bovendien waren er tegen de oostkant van het torenlichaam geen steunberen gezet. Men was ervan uitgegaan dat het schip voldoende tegendruk zou bieden. Al in de 16de eeuw moesten er maatregelen genomen worden. De vroedschap had in 1560 moeten besluiten tot het zo goed mogelijk rechtzetten van de toren. Om de kosten te dekken verkocht men het zilveren Bartholomeusbeeld (Lugard, 1938, 6-7). In de 19de eeuw verslechterde de situatie van toren en kerk in een snel tempo. Wij komen hier later uitvoerig op terug.
Op zondag 29 augustus 1779 stortte de toren van Lekkerkerk in. Kennelijk was hij al wankel, want er waren al steunberen tegen de westgevel gebouwd. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek vond de aanzetten daarvan terug bij graafwerkzaamheden tijdens de restauratie in 1980-1982. Een en ander blijkt ook uit het verslag van de in 1779 ijlings bijeengeroepen vergadering van schout, heemraden en kerkeraad:
‘Nadien door 't instorten van den tooren deezen morgen circa vier uuren op eene onverwagte wijze, deeze plaets in uyterste consternatie is gebragt, te meer nadien denzelve op de wester pilaren hangen blijft en dus niet alleen een akelig schouwspel vertoond, maer de vrees voor nog grotere onheylen doed dugten ...’ (Hoogenboezem, 1981, 30).
Ook in 1779 bleek de toren van Ammerstol drie voet en negen duim uit het lood te staan. Er wordt een bestek gemaakt, waarbij de toren wordt rechtgezet en de scheuren gepleisterd (Hamoen, 1988, 56).
De scheefstand van de torenspits van Ouderkerk was het gevolg van inrotting van de neuten waarop de constructie steunde (Memorie van januari 1794, O.A. Ouderkerk, inv. nr. 252). Over de restauratieperikelen van deze kerk zal hierna worden bericht.
In Haastrecht, Schoonhoven, Berkenwoude, Bergambacht en Stolwijk waren het de fundamenten die de scheefstand van de torens veroorzaakten. Had men aanvankelijk geprobeerd dit met correctie van de stand van de bekroningen (Haastrecht en Schoonhoven), funderingsverbeteringen en het aanbrengen van steunberen op te vangen (Haastrecht en Schoonhoven), in de 20ste eeuw bleken rigoureuzere maatregelen noodzakelijk.
| |
Restauraties van kerkgebouwen en torens
Zoals uit het voorgaande duidelijk moge zijn ondergingen alle kerkgebouwen na de Reformatie meer dan één verbouwing of restauratie. Vanaf het eind van de 18de eeuw zijn wij hierover over het algemeen goed geïnformeerd. De meest markante voorbeelden volgen in chronologische volgorde hieronder.
| |
De achttiende eeuw
In 1780 was de kerk van Ouderkerk aan den IJssel dermate bouwvallig dat men het niet meer met normaal onderhoud aan kon. De kerkmeesters van Ouderkerk voelden wel voor restauratie, maar die van Krimpen aan den IJssel en Stormpolder, die ook tot de kerkelijke gemeente behoorden, wensten daar niet aan mee te betalen. Men stond daar op het standpunt dat de slechte technische staat zulks niet meer rechtvaardigde. De controverse werd uitgevochten via rapporten van deskundigen als onder anderen Phillipus Verhagen uit Capelle aan den IJssel (in 1780), G. van der Linden, opzichter en ‘controlleur’ van H. Edele Mogende
| |
| |
185 Het onderste deel van de toren van Ouderkerk waartegen men in 1795 een klamplaag zette en een nieuw westportaal aanbracht (foto RDMZ, 1994).
werken (in 1785), A.T. Blanken Fz. te Gouda, Jasper Bleuland, mr. metselaar te Gouda en Bastiaan de Baas, mr. timmerman te Den Haag (op 19 oktober 1785). In de gedetailleerde rapporten werden zowel voor restauratie als voor afbraak en nieuwbouw lansen gebroken, een en ander afhankelijk van de opdrachtgevers. In 1785 werd de kerk in opdracht van de Staten van Holland gesloten. Met het gebouw gebeurde verder niets want het geharrewar duurde voort. De Staten bepaalden op 3 mei 1787 uiteindelijk de kerk te laten opknappen omdat de fundamenten nog goed waren. Op 27 mei 1787 werd het gebouw tijdelijk weer geopend maar werd pas in 1795 gerestaureerd. (De onenigheid tussen Ouderkerk en Krimpen en de politieke ontwikkelingen tussen 1787 en 1795 belemmerden een vluggere gang van zaken).
Men ging in principe uit van het bestaande gebouw, met dien verstande dat er een nieuwe consistorie gebouwd werd en een andere westingang tot stand kwam. Tijdens een vergadering van schout en heemraden op 6 augustus 1793 was daaromtrent besloten:
- | het cousijn in den toorn staande te verplaatsen in het zuijderuitstek en inden Toorn een Nieuw Steene cousijn te stellen. |
- | de consistorie te maken langs het Choor ende gevel in het oost te stellen. De consistorie te maeken in Lengte ruim twintig voeten ende de wijtte vijftien voeten (O.A. Ouderkerk, inv. nr. 251). |
De bestekken van de herstellingen zijn bewaard gebleven in het oud archief van de gemeente Ouderkerk (inv. nr. 252). De reparaties blijken aanzienlijk geweest te zijn. Vooral de constructie van de toren, waarvan de spits rechtgezet moest worden en men nogal wat houtwerk had te vervangen, werd stevig onder handen genomen. Het muurwerk werd aan buiten- en binnenzijde voor een deel beklampt. Voorts dichtte men de scheuren in het metselwerk en vernieuwde de balustrade. Zuinig was men wel: van het afkomende hout moesten formeels voor de metselaar gemaakt worden voor herstel van het torengewelf. Alle stenen die nog bruikbaar waren paste men opnieuw toe.
Zo moeizaam als het geval Ouderkerk verliep is gelukkig een uitzondering. In Lekkerkerk stortte, zoals gezegd, op 29 augustus 1779 de toren in. Direct daarna werd de kerk geïnspecteerd door Reinier (van) Hondhorst, meester timmerman te Schoonhoven, die de voorgevel onmiddellijk liet stutten. Voorlopig werd de kerk bij de ‘pilaren’ tot in de nok afgetimmerd, opdat de kerkdiensten doorgang konden vinden. Hondhorst maakte twee plannen: één waarbij de ingestorte toren door een dakruiter werd vervangen en één plan voor herbouw van de toren. Bij inspectie van de kerk kwam hij tot de (voor de hand liggende) conclusie dat de kap zeer slecht was evenals de oostgevel, zodat het beter zou zijn de hele kerk te herbouwen. Op verzoek van de ambachtsvrouwe volgde er een contra-expertise door Cornelis van Twisk, meester metselaar uit Amsterdam, G. van der Linden architect te Den Haag (dezelfde als de bovengenoemde Van der Linden in Ouderkerk?) en de al eerder genoemde Hondhorst. De conclusie van dit driemanschap luidde dat het gebouw toch kon worden gerepareerd. Van der Linden moest het bestek en de tekeningen maken. Op 20 mei 1780 is het werk aanbesteed, een jaar later was het klaar. Er kwamen nieuwe glazen in de kerk en een nieuw portiek aan de zuidkant. Bij de laatste restauratie is dit gesloopt, omdat het geen deel zou uitmaken van het oorspronkelijke gebouw, alsdus de argumentatie voor afbraak. In het interieur kwamen bovendien nieuwe banken, een bank voor de predikantsvrouwe en nieuwe Leerdamse stoelen. De consistorie werd betegeld. Het ingestorte beenderhuis werd weer opgebouwd.
Het grootste werk was de toren. De romp en het westwerk werden herbouwd. Het uurwerk werd gerepareerd en er kwam een nieuwe klokkestoel. Het houten bovendeel van de toren werd met lood bekleed en beschilderd in ‘Bentheimer couleur’. Het houtsnijwerk werd uitgevoerd door een beeldhouwer Berk uit Den Haag (Hoogenboezem, 1981, 30-36; Schoute, 1979, 30-33).
| |
De negentiende eeuw
In 1830 zou het bovenste gedeelte van de Lekkerkerkse toren dat was uitgevoerd ‘in eenen Zeer eenvoudige bouwtrant’ door een geheel nieuwe grenehouten constructie vervangen worden. De wijzerborden werden weliswaar opnieuw gebruikt, maar verfraaid met een rondlopende architraaf, consoles en gedraaide vazen die met lood werden bekleed. Ook ditmaal schrijft het bestek de kleur verf
| |
| |
voor: ‘eene zeer ligte bentheimer steen couleur’. De wijzerborden werden verguld.
In de eerste helft van de 19de eeuw werd van de kerken te Berkenwoude (1833) en Willige Langerak (1836) het schip vernieuwd. In Lekkerkerk vond in 1838 uitvoerig constructief herstel aan fundamenten, metselwerk, kap, dak en interieur van de kerk plaats.
Bij dit soort werk werden nog bruikbare gedeelten en onderdelen hergebruikt, zoals de kap en een deel van het muurwerk in Berkenwoude en muurwerk in Willige Langerak. In Berkenwoude werd het direct in het zicht zijnde gedeelte van de kerk, de zuidgevel, met nieuwe steen beklampt. Voor de noordgevel, aan de kerkhofzijde, gebruikte men de oude steen opnieuw. Het werk werd door plaatselijke timmerlieden en loodgieters uitgevoerd, De bestekken werden in eigen beheer geschreven.
Het toezicht op het werk in Lekkerkerk geschiedde wel door iemand van buitenaf, J.A. Scholten Hz. uit Rotterdam, landmeter van Schieland.
In 1851 werden de interieurs van de kerken te Haastrecht en Gouderak gemoderniseerd naar de smaak van de tijd met gestucte plafonds en dito lijsten. De werkzaamheden aan de kerk in Haastrecht behelsden meer dan alleen de modernisering van het interieur waar een stucplafond tegen het 17de-eeuwse kapgebint werd aangebracht. Interessant is de vermelding in het bestek der werkzaamheden dat ‘de Kapiteelen met Gothische figuren versierd worden’. De bestaande ramen werden door ijzeren glasramen vervangen. Het zuidertransept werd voor een deel afgebroken en opnieuw opgemetseld en er verrees een nieuwe consistorie. De oude consistorie werd als knekelhuis in gebruik genomen.
In Gouderak moest men in 1851 wel grote reparaties aan het gebouw verrichten omdat de kerk zeer bouwvallig geworden was. De 17de-eeuwse inventaris werd verkocht om de kosten voor het herstel te kunnen opbrengen. Preekstoel en doophek gingen naar de kerk van de Afgescheiden gemeente in Gouda, de koperen kronen werden naar Nieuwerkerk aan den IJssel verkocht en de gebrandschilderde ramen kwamen in handen van een particulier in Haarlem. Alleen het kerkzilver behield men.
Nieuwbouw van de kerk te Stolwijk in 1869 was noodzakelijk geworden na
186 Stolwijk, het kerkgebouw uit 1869 tegen de vroeg 16de-eeuwse toren (foto RDMZ, A. Mulder, 1904).
een brand waarbij weinig meer dan de muren van de kerk waren overgebleven. Hierboven kwam het al ter sprake. Het geld voor een ongetwijfeld dure restauratie ontbrak. Men besloot tot de bouw van een kleine zaalkerk tegen de toren die wel gerepareerd werd. Tijdens de afbraak van de oude kerk werd een middeleeuwse muurschildering ontdekt, die een heilige voorstelde in een veelkleurig gewaad met een gesloten boek in de rechter- en een palmtak in de linkerhand. De schildering is afgenomen en nagetekend. Het Stedelijk Museum te Gouda bewaart de tekening in zijn collectie (inv. nr. 51.543). De muurschildering zelf is vernietigd.
Over de onvermijdelijkheid van de afbraak van de kerk te Ammerstol verschilde men in 1878 niet van mening:
‘Het sloopen van het kerkje te Ammerstol is eene noodzakelijkheid wegens den bouwvalligen staat van het gebouwtje, dat alom gescheurd is en het regenwater binnen laat, terwijl uit een oogpunt van Kunst en Geschiedenis het verdwijnen er van niet te betreuren is, bevattende het noch in- noch uitwendig iets van eenige Kunstwaarde (ARA, tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen, 1875-1918, nr. 773).
Interessant in dit geval is het (voor het eerst in deze context aangevoerde) motief van de ‘kunstwaarde’. Tot dan toe was steeds het geld (of het ontbreken daarvan) een doorslaggevend argument geweest om een kerkgebouw te laten staan dan wel af te breken en door nieuwbouw te vervangen. Victor de Stuers had in 1873 zijn aanklacht ‘Holland op z'n smalst’ in de Gids gepubliceerd om de natie wakker te schudden en te wijzen op het belang van een goede monumentenzorg. Sedertdien wordt bij waardebepalingen schoorvoetend de ‘kunstwaarde’ betrokken, maar nog niet bij het ‘kleine’ monument.
In dit licht bezien is er in twintig jaar een enorme stap voorwaarts gemaakt. Als in 1896 de kerk te Haastrecht is afgebrand schrijft de rijksarchitect A. Mulder in zijn rapport:
| |
| |
‘Wenschelijk is het, nu de kerk verbrand is, dat de assurantie penningen besteed zullen worden voor eene degelijke restauratie, in den bouwstijl van het begin der 17de eeuw, hetgeen verstandiger handelen zou zijn dan het bouwen eener nieuwe kerk, daar tevens de nog bestaande en nog bruikbare kerkmuren benut kunnen worden.
Bij eventuele restauratie is het wenschelijk de teekening van de tegenwoordige kerk te volgen. De ijzeren ramen in de vensters dienen echter plaats te maken voor eenvoudige baksteene traceringen met ijzere roeden en glas in lood, terwijl de kap van het transept meer in harmonie met de oude kap van het schip dient gebracht te worden.
Eene restauratie op deze wijze, zal de Ned. Herv. gemeente te Haastrecht eene schooner kerk bezorgen dan eene nieuwe; zij zal duurzamer zijn, met minder of met hetzelfde geld kunnen geschieden terwijl de gemeente dan tevens zal medegewerkt hebben tot het behoud van een der oude kerkgebouwen die helaas langzaam doch zeker verdwijnen’ (ARA, Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. nr. 971, 1-4).
| |
De twintigste eeuw
De belangrijkste kerkrestauratie in de 20ste eeuw was die van de grote kerk te Schoonhoven. Door het verzakken van de toren - al in de 16de eeuw geconstateerd - ontstonden er vanaf het midden van de 19de eeuw ernstige problemen. Het zakken van de toren is vanaf die tijd regelmatig gevolgd: in 1815 was de afwijking 0,85 m., in 1864 0,98 m, in 1875 0,99 m, in 1900 1,24 m., in 1902 1,29 m., in 1903 1,33 m. en 1925 1,38 m. (De Bruyn, 1931, 121). Om dit proces te doen stoppen had men in de 19de eeuw in de kerk al een dikke pilaar aangebracht (Van der Aa, deel S, 261). Het zakken ging echter door, hetgeen tot gevaarlijke situaties leidde: in 1864 knapte tijdens het klokluiden een der ankers tussen de kolommen af. De enige maatregelen die men nam, was het regelmatig loden van de toren. In 1907 knapte weer een der verbindingsankers naar de toren en brak een nabijstaande zuil. Naar aanleiding van die gebeurtenissen maakte Rijksarchitect Ad. Mulder een rapport. Hieruit bleek dat de toren niet op een doorgaande fundering stond, maar dat iedere pijler afzonderlijk op een vlotfundering rustte (ARA, Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken. Kunsten en Wetenschappen 1875-1918. Inv. nr. 1286). Het voorstel om steunberen ter versteviging aan te brengen ketste af op de feit dat daardoor veel zitplaatsen verloren zouden gaan, hetgeen niet wenselijk werd geacht. Na uitputtende discussies, die zich bewogen tussen afbraak en nieuwbouw dan wel herstel, alles uitvoerig verwoord door Tillema (136-140), werd de toestand zo gevaarlijk - alle
187 De noordgalerij in de Grote kerk van Schoonhoven direct na de restauratie (foto RDMZ, 1932, Antonietti).
zuilen in het schip waren in oostwaartse richting ontzet - dat in 1925 de kerk op bevel van de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg gesloten werd. De herstellingen en vernieuwingen werden uiteindelijk onder leiding van architect W. Kromhout en onder toezicht van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg uitgevoerd in de jaren 1928-1935.
Kromhout begon met het werk in juli 1928. Als eerste moest de toren gefixeerd worden. Hiertoe werd er onder de twee in het kerkgebouw gelegen torenpijlers een fundering van gewapend beton aangebracht die bestond uit zestig betonnen cilinders die door middel van lieren in de grond gewonden werden. Heien was wegens de onstabiele toestand onmogelijk. Op de cilinders kwam een blok als steun voor twee negentien meter hoge steunberen. Daarmee werd de eerste schiptravee dicht gezet.
Na het fixeren van de toren begon men met het herstel van het kerkgebouw. Om de door de ingreep in de eerste schiptravee verloren gegane ruimte weer terug te winnen werd langs de zuid- en de noordgevel een galerij gebouwd versierd met beeldhouwwerk van Theo Vos met negen aan het Oude testament (noord) en negen aan de Nieuwe testament (zuid) ontleende voorstellingen. Het beeldhouwwerk aan de noordelijke buitentranseptgevel met de vier evangelisten en hun symbolen is van de hand van Theo van Reijn (Kromhout, 256). Ter verlichting van de zitplaatsen onder de galerij maakte men lage lichtopeningen in de muren met dubbellichtsvensters. Het transept, met tot dat moment het oudste muurwerk van de kerk, werd zes meter verhoogd en naar het westen toe verbreed. De inwendige ruimte werd door het westwaarts verplaatsen van twee vieringpijlers en het laten vervallen van vier Toscaanse zuilen totaal veranderd.
| |
| |
188 Het schip van de Schoonhovense kerk naar het westen bij de aanvang van de restauratie (repro van een foto uit 1928).
Opmerkelijk genoeg werd het koor niet bij de kerk getrokken. Het ruimteprobleem had op die manier eenvoudig opgelost kunnen worden. Er werd een gemetselde afscheiding gemaakt tussen het transept en de beide zijkoren (voorheen stond er een houten schotwerk uit omstreeks 1650). De restauratiecommissie gaf de voorkeur aan een kerkruimte ‘met eene natuurlijke oostelijke beëindiging’, zijnde het oxaal op de scheiding van transept en middenkoor. Bij alle plannen die gemaakt zijn is dat steeds een uitgangspunt geweest.
De vormgeving van de restauratie en de aankleding van de ‘nieuwe’ preekkerk was geheel eigentijds en paste in de opvattingen die in de begin van de jaren '20 opgang deden in monumentenzorgkringen. Alleen wanneer er voldoende aanwijzingen bestonden kon er gereconstrueerd worden. Indien behoud noch reconstructie tot de mogelijkheden behoorde, stond het de restaurator vrij een eigen oplossing te vinden in een eigentijdse vormgeving. Zo beschouwd deed het probleem zich dan meteen voor tussen noodzakelijke vernieuwingen - | |
| |
189 De zuidoostkant van de kerk vóór de restauratie (foto RDMZ, 1913, A. Mulder).
190 De zuidoostkant van de kerk na de restauratie met het hoge transept (foto RDMZ, 1979).
terwille van het voortbestaan - en het bewaren van de ‘huid’ - terwille van de geschiedenis. Dit probleem probeerde men te overbruggen door het gebruik van dezelfde grondstoffen bij de restauratie aan te wenden als waaruit het oude gebouw is samengesteld. Vervangend beeldhouwwerk zou van een moderne kunstenaar moeten zijn. De kunstenaar van de eigen tijd maakte bij het restaureren zijn entree, staande naast en gelijkwaardig aan allen die in de loop der eeuwen de monumenten ‘gemanipuleerd’ hebben (Tillema, 123, 126-127). In Schoonhoven zijn twee restauraties volgens deze principes toegepast: die van het stadhuis en van de kerk.
191 Het nog niet gerestaureerde koor van de kerk te Schoonhoven met de ontwrichte zuilen en de ijzeren ramen uit 1861 (foto RDMZ, 1932, Antonietti).
| |
| |
192 De indeling van het schip, gezien naar het westen, direct na de restauratie (foto RDMZ, 1932, Antonietti).
193 Detail van een der 17de-eeuwse pijlers in het schip van de Grote kerk te Schoonhoven (foto RDMZ, 1993).
Kromhout toonde zich na afloop van de restauratie in een artikel in het Bouwkundig Weekblad Architectura bijzonder tevreden over het resultaat. De ‘Renaissanceomwerking’ van de 17de eeuw duidde hij weliswaar niet als een verminking van het kerkgebouw aan, integendeel, maar de wijzigingen uit de 18de eeuw (de klokverdieping) en de 19de eeuw (de verandering der vensters) konden in zijn visie niet door de beugel. Niet alleen technische overwegingen hadden tot zijn ruimte-oplossing geleid, maar ook esthetische, namelijk het scheppen van een warm-omsloten ruimte, mooi afstekend tegen het wit-grijs gesausde baksteenwerk. De verlichting met de Art Déco-achtige, doorschijnende witte kubussen paste volkomen in zijn visie. Naar zijn mening lag zijn werk, ondanks de moderne vormgeving, volledig in het verlengde van de traditie van het Nederlands protestants kerkinterieur.
Het algemene gevoelen over deze restauratie was een postieve in die tijd: J.A. de Bruyn prijst in haar artikel uit 1931 de prachtige kleur van de handvormsteen die tevoorschijn kwam na het afbikken van de vele lagen witkalk. Zij prijst het fraaie raam met glas van Bogtman in het torenraam. Zij prijst het ontwerp van de elektrische lichtkronen van Kromhout. Zij prijst de nieuwe details die onvermijdelijk waren, maar die de architect dusdanig heeft weten aan te passen aan het oude dat er een eenheid is ontstaan, waarvan ongetwijfeld ieder zal zeggen: Wat is dat mooi! Wat doet die kerk warm, verheven en evenwichtig aan! (De Bruyn, 123).
De laatste middeleeuwse kerk die werd afgebroken in de 20ste eeuw was die van Krimpen aan de Lek. Dit vond plaats in 1939, na een slepende discussie tussen overheid en kerkvoogdij die meer dan dertig jaar in beslag genomen had. De rijksarchitect Ad. Mulder pleitte in 1906 (zoals gebruikelijk) voor behoud, inspelend op de financiële problemen en de verantwoordelijkheden van de kerkvoogdij met de woorden:
‘Wil men een nieuw bedehuis stichten met dezelfde zware muren als deze kerk bezit, dan zal dit zware geldelijke offers aan de kerkelijke gemeente kosten, en wanneer een Godshuis gebouwd wordt met beperkte middelen dan zal deze den tand des tijds niet lang kunnen weerstaan.
Daarom verdient het alle aanbeveling gebruik te maken van het bestaande bedehuis en dit gebouw zoodanig te herstellen dat het aan de gestelde eischen voldoet hetgeen de middelen der kerkelijke gemeente ten goede zal komen. Dat dit niet mogelijk zou zijn wordt door mij ten stelligsten ontkent.
De muren zijn nog bruikbaar, veel hout van de kap kan gebruikt worden, en een doelmatiger indeeling der zitplaatsen met aantrekking van het koor is mogelijk (...) Een goed en voordeelig beheer der kerkelijke fondsen is eene eerste vereischte van een kerkbestuur’.
| |
| |
194 De noordzijde van de middeleeuwse kerk van Krimpen aan de Lek (foto RDMZ, 1929, W. Scheepens).
Aanvankelijk was men van goede wil. In 1907 werd het gammele houten torentje opgeknapt. Begin jaren '30 worden er nog restauratieplannen gemaakt, zelfs subsidie voor restauratie wordt van rijkswege toegezegd. Gebaat heeft het niet. In september 1939 is de (14de- en 15de-eeuwse) kerk afgebroken en ter plaatse door een nieuw gebouw vervangen naar ontwerp van ir. M.C.A. Meischke en ir. W. Vermeer uit Rotterdam. De fraaie inventaris keerde wel terug.
De afbraak en nieuwbouw van het 19de-eeuwse kerkgebouw te Stolwijk in 1947-1948 had twee oorzaken. Ten eerste was er in 1869 niet al te degelijk gebouwd. Voorts lag daar het probleem dat door verlaging van het polderpeil het gebouw ernstig verzakt was. Een probleem dat ook gold voor de toren. Deze was twee jaar daarvoor onderheid met 28 palen en had een betonnen korset gekregen. Bovendien waren er aan de zuid- en oostkant tegen de toren zware steunberen gezet, waardoor de ruimte in de kerk was verminderd. Men had de keus tussen een aanbouw om voldoende ruimte te krijgen of nieuwbouw. Men koos voor de tweede mogelijkheid. Om zoveel mogelijk aansluiting te krijgen bij het metselwerk van de 16de-eeuwse toren gebruikte de architect voor de nieuwbouw baksteen die was vrijgekomen na het bombardement van het Bezuidenhout in Den Haag. Ook in de gotiserende uitwendige vormgeving van het kerkgebouw volgde men de traditie van het regionale bouwen. Het inwendige met een breed houten tongewelf op forse bakstenen spitsbogen weerspiegelt wel de architectuuropvattingen van die tijd.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn alle kerken en torens gerestaureerd met de nadruk op vaak zeer ingrijpende reconstructies. De restauraties waren eerder noodzakelijk door de constructieve problemen die zich voordeden dan door achterstallig onderhoud. Veel torens en kerkgebouwen hadden namelijk te lijden van de verandering in waterstand in de polder waardoor de paalkoppen van de funderingen werden aangetast met verzakkingen van de gebouwen als gevolg. Dat dit geen probleem van de 20ste eeuw was blijkt al uit maatregelen die men vroeger had getroffen als steunberen tegen de toren (Haastrecht en Lekkerkerk) of rechtzetting van de torenspits (Berkenwoude). Bij de torens bestonden de maatregelen doorgaans uit het aanbrengen van een betonnen korset of betonnen vloeren in het torenlichaam en het verbeteren van de funderingen door middel van ondergrondse betonconstructies. Tevens werd de gelegenheid aangegrepen om het uiterlijk van de toren meer in overeenstemming te brengen met de stijl uit
| |
| |
196 Het interieur van de Stolwijkse kerk (foto RDMZ, 1981).
195 Het kerkgebouw van Stolwijk uit 1948. De zware steunberen van de toren zijn in het kerkgebouw weggewerkt (foto RDMZ, 1981).
de tijd waarin hij tot stand was gekomen. Aangezien in geen enkel geval toren en kerk gelijktijdig onder handen genomen werden, verband houdende met de verschillende eigenaars, had de verbetering van de funderingen van de toren meestal een versnelde verslechtering van het kerkgebouw tot gevolg door de ongelijke zettingen die daarna optraden.
De toren van Stolwijk was de eerste die na de Tweede Wereldoorlog werd aangepakt, hoewel daar al in 1904 sprake was van verzakkingen. In 1945 stond de toren in zuidelijke richting 0,92 m. en in oostelijk richting 1,11 m. uit het lood. Afgezien van de hierboven genoemde maatregelen, nam men de gelegenheid te baat om de 19de-eeuwse torentrans af te breken die het gotische karakter van de toren zou verstoren.
Hetzelfde verhaal is van toepassing op de toren van Berkenwoude. In 1931 bleek uit een onderzoek dat hij sterk naar het zuidwesten overhelde. Tevens werd geconstateerd dat de stand van de spits al enigszins gecorrigeerd was door het aanbrengen van spieën tussen muurplaat en spantbenen aan de lage kant.
197 De matige staat van de torenvoet van Haastrecht vóór de restauratie. De laatgotische toegang werd bij de restauratie door een ‘romaanse’ variant vervangen (foto RDMZ, 1958, G.Th. Delemarre).
Kennelijk had het probleem zich dus al eerder voorgedaan, en had men door dit ‘lapmiddel’ gehoopt de verzakking te kunnen opheffen. Tussen 1949-1950 werden de funderingen, metselwerk en vloeren verbeterd. Het kerkgebouw kwam later aan de beurt.
De eveneens naar het zuidwesten zakkende toren van Haastrecht was in een vroeger stadium (waarschijnlijk in de 17de eeuw) al eens gestut met een grote gemetselde steunbeer tegen de westkant. De toren zelf was in 1771 onderheid en de fundamenten waren toen verbeterd onder leiding van Jan T. Blanken (GAH, inv. nr. 379). Uiteindelijk had het metselwerk echter het meest te lijden gehad van de na de brand van 1896 ingebrachte vloeren die bestonden uit ijzeren profielbalken aangestort met beton. De roestende uiteinden deden de muren scheuren. Door de later aangebrachte grote ramen aan de westkant ging het scheuren nog gemakkelijker. Bij de restauratie van 1960-1962 werden die ramen verwijderd en vervangen door getraceerde blindnissen. Bovendien kwam er een romaanse ingang in plaats van de bestaande gotische met de gedrukte boog. Tijdens loodgieterswerkzaamheden aan het kerkdak in 1964 brandden kerk en toren wederom geheel uit. De opdracht aan de restauratiearchitect T. van Hoogevest luidde: restauratie naar de toestand van vóór 1896, hetgeen geschiedde. Alleen de torenbekroning was een kopie naar die van 1896.
De restauratie van de kerk te Gouderak tussen 1949 en 1952 was constructief van aard: ook hier werden de fundamenten verbeterd. Tevens werd het 19de-eeuwse pleisterwerk verwijderd en tegen de voorgevel kwam een portaaltje in ‘bijpassende’ stijl.
| |
| |
198 De kerk van Bergambacht in 1811. Op de toren staat een kleine spits met tentdak die uit het eind van de 17de eeuw dagtekent (potloodtek, tekst in inkt, 162 × 192 mm; coll. RKD, afd. Topografie).
Tussen de restauratie van de toren en de kerk in Bergambacht zaten bijna tien jaar. De toren werd gerestaureerd van 1960 tot 1965 en de kerk tussen 1972 en 1974. Afgezien van de verbetering van de fundamenten bij de toren is het meest opmerkelijke feit dat de in 1891 aangebrachte neogotische spits plaats moest maken voor een tentdakje dat een reconstructie zou zijn naar de situatie van vóór de brand. Bij het herstel na de brand had men niet alle pinakels, casementen en traceringen weer teruggebracht. Dit werd in de jaren '60 hersteld. Bij de restauratie van het kerkgebouw werden alle ingrepen van 1891 teniet gedaan. Op basis van vondsten in het werk (door het bouwhistorisch onderzoek bleek dat de kerk veel ouder was dan men aanvankelijk had aangenomen) volgde een reconstructie van de gotische kerk. In het metselwerk zijn zoveel mogelijk de sporen van oudere bouwfases aangegeven.
In Berkenwoude was de toestand van het kerkgebouw na het herstel van de toren er niet beter op geworden. De funderingen waren verzakt, de muren dientengevolge gescheurd en er zat zwam in de kap. Tussen 1972 en 1974 vond de restauratie van het kerkgebouw plaats waarvan de fundamenten werden verstevigd. Bij de consistorie aan de oostkant liet men dat na om financiële redenen, met het gevolg dat het muurwerk thans grote scheuren vertoont.
199 Het exterieur van de kerk te Lekkerkerk aan de zuidkant voor de restauratie met een van de portalen uit 1780 en de honingraatramen van 1851 (foto Den Oudsten, Lekkerkerk).
200 Dezelfde gevel van de kerk te Lekkerkerk na de reconstructie in de jaren '80, waarbij het portaal is verdwenen en de ramen zijn veranderd (foto RDMZ, 1982).
| |
| |
Het interieur van de kerk te Lekkerkerk was in 1954 ingrijpend verbouwd en gemoderniseerd. Het hele gebouw is toen door binnenhuisarchitect H.G. Reitsma van ‘zinloze’ ornamenten ontdaan. Zo werd het snijwerk van het orgel verwijderd en de grote koperen kroon uit het eind van de 16de eeuw opgeslagen. De bij de vroeg 17de-eeuwse preekstoel horende omtimmering en het doophek verdwenen. Het laatste vond in de kort daarvoor uitgebrande Hervormde kerk van Ameide een nieuwe bestemming. Banken maakten plaats voor stoeltjes naar ontwerp van Rietveld. Het interieur kreeg een strakke witte uitmonstering en een ‘prachtige onverslijtbare vloer’. De contemporaine reacties waren zeer enthousiast. Voor sommigen ging de modernisering van het interieur zelfs nog niet ver genoeg. In een kranteartikel prijst een schrijver het feit dat met uitzondering van de preekstoel en het orgel alles is weggebroken. In dat licht bezien is zijn verzuchting begrijpelijk: ‘Wanneer men evenwel ziet dat de rare ramen in de vensters behouden zijn en dat het gebouw uitwendig nog alle sporen van de vergleden eeuwen vertoont, dan vraagt men zich of of volgens het restauratiesysteem [sic!] niet een meer omvattend resultaat bereikt had kunnen worden’ (Hoogenboezem, 1981, 58 ev.). Het tij keerde al snel. Toen tussen 1980 en 1982 reparaties aan fundamenten en kappen moesten plaatsvinden besloot men tevens tot reconstructie en herinrichting van het gebouw. Alle sporen van de revolutionaire inrichting uit 1954 zijn thans verdwenen.
| |
Nieuwe kerkgebouwen na de Reformatie
Het eerste kerkgebouw dat na de Reformatie voor de hervormde eredienst is gebouwd op een plaats waar voordien geen kerk stond, is dat van Gouderak. Voordien gingen de inwoners van dat dorp in Moordrecht ter kerke. Op volkomen traditionele wijze bouwde men in 1658 achter de dijk een georiënteerde zaalkerk met een driezijdig gesloten koor.
201 De rooms-katholieke schuurkerk uit 1682 te Haastrecht, vlak voor de afbraak. Aquarel uit 1853 door A. Brouwer (coll. R.K. kerk te Haastrecht).
De meeste nieuwe kerkgebouwen van na de Reformatie kwamen echter in de 19de eeuw tot stand. Een uitzondering vormt de eerste rooms-katholieke kerk te Haastrecht. Die werd in 1682 als schuurkerk gebouwd op de plaats waar de huidige 19de-eeuwse kerk staat.
Voor de hervormden in Krimpen aan den IJssel, die altijd in Ouderkerk ter kerke hadden moeten gaan, kon pas in 1862-1866 een eigen kerkgebouw met pastorie neergezet worden in een voor die tijd gangbare eclectische stijl. Deze kerk was niet georiënteerd, maar met de voorgevel naar de dijk gericht.
Na de Reformatie bleven, zoals al eerder opgemerkt, in Schoonhoven, maar vooral Haastrecht grote katholieke gemeenschappen bestaan. In Haastrecht maakten de rooms-katholieken bijna de helft (48,95%) van de bevolking uit. In 1637 kreeg Haastrecht een Jezuïtenstatie. Na 1647 werd zij als bedevaartplaats steeds meer van belang, wegens het wonderdoende beeld van de Onze Lieve Vrouwe van Foy, dat vanaf dat jaar vereerd werd. Kerkdiensten hield men aanvankelijk in het geheim in particuliere huizen. Tot 1682 was dat in een huis aan de noordoostkant van de Hoogstraat dat thans het nummer 98 draagt. In 1682 stichtte men het eerste openbare kerkgebouw aan de ‘Oosthavenstraat’, op de plaats van het huidige
202 G. van Vogelpoel ontwierp de H. Barnabas te Haastrecht in neoklassicistische stijl. De kerk kwam in de jaren 1853-1854 tot stand. Aquarel uit 1854 door A. Brouwer (coll. R.K. kerk te Haastrecht).
kerkgebouw. De 17de-eeuwse schuurkerk was een simpel rechthoekig gebouw, noord-zuid gericht, onder een met riet gedekt zadeldak. Aan de noordzijde stond een lage woning met schoorsteen. De oude huiskerk aan de Hoogstraat werd verbouwd tot kapel en aan de H. Barnabas gewijd. De pastorie daarnaast bleef in gebruik.
Een nieuw kerkgebouw, ontworpen door G. van Vogelpoel in neoklassicistische stijl, kwam in de jaren 1853-1854 tot stand. Op 10 juli 1855 werd het ingewijd. De brede voorgevel met een door een driehoekig fronton gedekt middenstuk is uit rode baksteen opgetrokken en met gestucte pilasters, lijsten en een beeldnis verlevendigd. De achterste travee bevat een sacristie, een ‘biechthuis’ en de onderkelderde kosterswoning. In de vijfzijdig gesloten absis zitten gebrandschilderde glazen. Uit het schip zijn zij verwijderd. De inventaris van de kerk, met uitzondering van het rijke 17de- en 18de-eeuwse kerkzilver, is deels van elders afkomstig. Zo komt de preekstoel uit de Martelaren van Gorcum en O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen te Gorinchem en het altaar uit de voormalige St. Bonifatiuskerk te Dordrecht. De grote koperen kroon die in de kerk hangt
| |
| |
203 Het interieur van de H. Barnabas. Het altaar is afkomstig van de H. Bonifatiuskerk te Dordrecht na sluiting in 1979. Het werd in 1868 vervaardigd door L. Veneman uit 's-Hertogenbosch. De drie delen worden onderling door zuilen gescheiden. Bovenaan staat een aedicula met segmentvormig fronton waarin de H. Bonifatius is afgebeeld die een heiden doopt. De grote koperen kroon, afkomstig uit de Grote of St. Bavokerk te Haarlem, dateert van de 17de eeuw. De rijk gesneden preekstoel stond oorspronkelijk in de kerk, gewijd aan de Martelaren van Gorcum en O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen te Gorinchem (foto RDMZ, 1993).
dateert van omstreeks 1700 en hing ooit in de Grote of St. Bavokerk te Haarlem.
In Schoonhoven, waar het percentage katholieken veel lager lag (omstreeks 1700 bedroeg dat bijna 20%) was vanaf 1629 een seculier werkzaam. Ook hier vonden de kerkdiensten in het begin in het geheim plaats. Tussen Wal en Nes bezat de rooms-katholieke gemeente een kerk, die vanaf de Lopikerstraat (ter plaatse van nr. 55) toegankelijk was. De parochie was zo groot dat zij in 1680 werd gesplitst: voor parochianen buiten Schoonhoven (Langerak, Jaarsveld, Lopik, Cabauw, Zevender en Bonrepas) werd een kerk in Cabauw gesticht. In 1708 sloten de Schoonhovense pastoor en een deel van de gemeente zich aan bij de partij die later zou worden aangeduid als de Oud-Bisschoppelijke Cleresie (thans meestal aangeduid als Oud Katholieken). Zij hielden het kerkgebouw aan de Wal 30 in gebruik. De rooms-katholieken moesten voorlopig in Cabauw ter kerke. Daar dit niet praktisch was, kochten zij in december 1783 aan de Molenstraat een pand waarin hun kerkdiensten gehouden werden. In september 1784 werd er aan de Wal 14 een kerk gebouwd. Het huis aan de Molenstraat ging dienst doen als pastorie.
In 1871 kocht de R.K. gemeente het Keizersbolwerk aan voor de aanleg van een nieuwe begraafplaats en voor het bouwen van een kerk met pastorie. De kerk is een ontwerp van E.J. Margry. Op 15 oktober 1871 werd het werk aanbesteed.
De eerste steen werd in april 1872 gelegd. Het werk was in 1873 voltooid. De aan de H. Bartholomeus toegewijde kerk is een driebeukige pseudobasiliek van acht traveeën lang onder een groot zadeldak. Het koor is vijfzijdig uitgebouwd en heeft kleine luchtboogjes. Tegen de lange gevel staat de toren van drie geledingen, die met een ingesnoerde naaldspits wordt bekroond. De huidige toegang is een latere aanbouw. De kerk is niet georiënteerd. Het driebeukige interieur heeft een schijntriforium met ronde bogen in de middenbeuk. In 1909 werd het interieur beschilderd door Jan Dunselman, kunstschilder te Amsterdam. De versiering bestond uit taferelen ontleend aan de schilderijen van de catacomben en mozaïeken uit Ravenna. In de jaren '70 van deze eeuw zijn al die beschilderingen verdwenen onder de witkalk. De kerk heeft een Mitterreitherorgel uit 1784.
De oude kerk en pastorie werden in 1877 verkocht. Ter plaatse werd een beschuitbakkerij gevestigd. Sedert 1920 bevindt zich daar de plateelfabriek. In de fabriek is het kerkgebouw van 1784 vrijwel integraal terug te vinden. Het was een driebeukig gebouw van vijf traveeën diep en voorzien van een galerij in de zijbeuken. Op de verdieping heeft men de tien houten Toscaanse zuilen op hoge basementen laten staan. De vorm van het plafond is echter niet meer na te gaan. De kerk was op de galerij vanaf de Wal via een brug toegankelijk (De Korte, 6-7, 10, 16, 20-21).
204 Haastrecht, H. Barnabas.
Plattegrond.
Schaal 1:300. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee in 1993.
De uitgebouwde biechtstoelen aan de zuidkant en de doopkapel tegen de westgevel zijn in 1927 toegevoegd. Opmerkelijk is het koor dat omsloten wordt door een sacristie, biechtkamer en een voormalige kosterswoning met een kelder, twee bouwlagen en een zolder. De koorvensters krijgen hun licht via lichtkokers.
| |
| |
205 Het interieur van de oud-katholieke kerk te Schoonhoven vóór de vernieuwing. Het altaar dagtekent van direct na 1690 (foto RDMZ, 1904).
206 De oud-katholieke kerk met pastorie uit 1905 aan de Wal 30 te Schoonhoven (foto RDMZ, 1994).
207 De rooms-katholieke kerk H. Bartholomeus (1871-1873) aan de Wal 25 te Schoonhoven (foto RDMZ, 1993).
Het kerkgebouw van de oud katholieken aan de Wal 30 was tegen het eind van de 19de eeuw in slechte staat. In 1903 kwam een nieuwbouwplan op tafel van de architect J.G. Copper dat een jaar later, in vereenvoudigde vorm zou worden uitgevoerd met als aannemer G.H. Kuylenburg. De ligging van kerk en pastorie is zo ontworpen dat de hoofdgevels van beide aan de Wal liggen. De kerk werd op 16 mei 1905 gewijd. Deze eveneens aan de H. Bartholomeus gewijde kerk is opgetrokken uit rode waalsteen en versierd met hardstenen elementen in bescheiden Jugendstilvormen. Rechts is een traptoren aangebouwd met een zeszijdige spits en daar weer naast staat de pastorie. Aan de andere zijde bouwde men de kosterswoning. Links op de hoek van het kerkgebouw prijkt een beeld van Bartholomeus in een nis. Het interieur met driezijdig gesloten koor heeft een fraaie inventaris waarvan onder andere de 17de-eeuwse koperen kroon, de drie 18de-eeuwse lindehouten beelden van Bartholomeus, Maria en het Kind en Anna en de jonge Maria alsmede het kerkzilver uit de vorige kerk afkomstig zijn (Monumenten van Schoonhoven, 327).
Door de Dordtse synode van 1618-1619 waren de ‘remonstrantse gevoelens’ veroordeeld. Dit was aanleiding voor geestverwanten om een eigen weg te gaan en de stichting van remonstrantse broederschappen was het gevolg. In Schoonhoven was al direct na 1619 sprake van een actieve remonstrantse gemeente die toen reeds een vaste vergaderplaats had. Men kwam samen in een oliemolen bij de Lopikerpoort. In 1644 kocht de gemeente een pand aan de Korte Weistraat ter
208 Het kerkgebouw uit 1881 van de Remonstrants Gereformeerde gemeente aan de Kruispoortstraat 6 te Schoonhoven (foto RDMZ, 1994).
hoogte van nr. 19 dat tot 1815 in haar bezit zou blijven. Als inventaris worden in de 18de eeuw een bewerkt doophek en kerkeraadsbanken te weerszijden van een kansel genoemd. In 1787 namen Pruisische soldaten het gebouw als fouragemagazijn in gebruik. In 1815 was het weer raak: de kerk werd gevorderd als militair hospitaal en van het grootste deel van het daklood beroofd. De remonstrantse gemeente was inmiddels sterk teruggelopen en werd in 1815 dan ook opgeheven. Het gebouw werd verkocht, de stoelen en bijbels gingen naar de remonstrantse gemeente te Nieuwpoort. De Schoonhovense remonstranten gingen voortaan in Nieuwpoort ter kerke. Toen in 1860 in Nieuwpoort de diensten gestopt werden en het gebouw aan de Binnenhaven verkocht en vervolgens gesloopt werd keerden de remonstranten weer terug naar Schoonhoven. Hier vonden zij aan de Korte Dijk een nieuw onderkomen. De gemeente groeide een weinig en in 1881 werd hun huidige kerkgebouw aan de Kruispoortstraat 6 gezet. Het gebouw met zijn tuitgevel die versierd is met lisenen en een klimmend boogfries behoort tot het bescheiden type van de schuurkerken (Bloemendaal, 16-17, 19, 21-22, 23; Van Groningen, 1992, 164-165).
De kerkgebouwen der gereformeerden zijn in de 19de eeuw alle van hetzelfde eenvoudige type: een rechthoekige ruimte van vier of meer vakken diep, ingegeven door een zo efficiënt mogelijke indeling van de plaatsruimte. De
| |
| |
209 De voormalige synagoge aan Haven 13 te Schoonhoven (foto RDMZ, 1994).
uitwendige decoratie is over het algemeen strak en eenvoudig. Het muurwerk is met vlakke lisenen geleed. Onder de dakrand kan een muizetandversiering voorkomen. Voorbeelden van deze kerkgebouwen vindt men in Ouderkerk, Bergambacht, Berkenwoude en Krimpen aan de Lek. Zij zijn niet alle meer in gebruik.
De Dolerenden te Ouderkerk gingen aanvankelijk in Nieuwerkerk aan den IJssel ter kerke. In 1905 bouwden zij een kerkje aan de IJsseldijk Noord nr. 79, dat enige jaren later door een groter gebouw vervangen werd. De voormalige Gereformeerde kerk - het gebouw is thans als kantoor in gebruik - is vrij rijk van uitvoering met de vijf traveeën diepe zaal en driezijdige koorsluiting. De muren zijn van helder rode baksteen en natuursteenblokken zijn aangebracht op de aanzetten van de vensterbogen. Tussen de vensters is het muurwerk met lisenen geleed. Door de ligging tegen de dijk werd deze kerk met een ‘onderhuis’ uitgerust. Hier was plaats voor een kosterswoning, kerkeraadskamer, vergaderlokaal en stalling. De kerk kwam in 1910 tot stand en was van een toren met spits voorzien. Het gebouw was een ontwerp van de architect Kruithof uit Charlois. De toren is nu afgebroken (Voet, 39, 40).
In Bergambacht onttrokken zich omstreeks 1860 ongeveer 48 personen aan de Hervormde kerk en vormden een gemeenschap onder de naam ‘Christelijk Gereformeerde Kerk van de Afscheiding’. Later heette zij ‘Gemeente onder het Kruis’. Rond 1885 ging deze groep over naar de Christelijk Gereformeerde kerk van Schoonhoven. Hun kerkgebouw uit 1868 kwam leeg te staan. Op 13 augustus 1891 werd de Gereformeerde kerk te Bergambacht gevormd. De gemeente sloot zich aan bij het landelijk verband van de Gereformeerde kerken in Nederland en ging op zoek naar een gebouw. Aan de Hoofdstraat stond nog het gebouw van de Christelijk Gereformeerde gemeente. In juni 1893 werd de Gereformeerde Gemeente eigenares. Daarvoor hield men zijn diensten in een verbouwde varkensschuur ook aan de Hoofdstraat.
Het kerkgebouw is van het eenvoudige schuurtype met een geknikte kap. Vlakke lisenen zitten op het muurwerk tussen de spitsboogvensters in de zijgevels. Het interieur is in de jaren '60 geheel vernieuwd. Aan de kerk kwam in 1988 een aanbouw. Het kerkorgel is in 1992 vervangen (Kamer, 7, 9-10, 22).
De kerk van de Gereformeerde Gemeente Nederland aan het Westeinde te Berkenwoude uit 1912 is eveneens een heel duidelijk voorbeeld van dit type. Het rechthoekige gebouw ligt onder een zadeldak. In het boogzwik boven de ingang is het jaartal van de bouw aangebracht. De voorgevel is met gegoten ankers en lisenen verlevendigd. De zijgevels hebben lisenen tussen de vensters.
In 1889 vond de eerste vergadering plaats van Dolerenden in Krimpen aan de Lek. Een kerkgebouw had men nog niet, de diensten werden in de eerste jaren gehouden in het voorhuis van een boerderij aan de Noord 50. Vanaf 1894 maakte men gebruik van een loods aan de Molendijk. Pas in 1926 werd een nieuw kerkgebouw
210 Het rituele bad achter de synagoge in het pand Lange Weistraat 4 (foto RDMZ, 1995).
in gebruik genomen aan de Molendijk. Tot 1968 ging men hier ter kerke. Het aan de voet van de dijk liggende kerkgebouw vertoont in zijn opbouw de invloed van de Art-Déco (Boon, 173-174).
Omstreeks 1800 zou bij de Hoogstraat te Haastrecht ongeveer ter plaatse van het gebouw van de Protestantenbond een Lutherse kerk gestaan hebben (Van Balen, 1937, 32). De schrijver geeft echter geen bronvermelding. Bij Van der Aa, die doorgaans in dit opzicht goed geïnformeerd is, is over Lutheranen in Haastrecht niets te vinden. Van der Aa vermeldt wel twee Evangelisch-Luthersen in Schoonhoven. Deze gingen in Gouda ter kerke en hadden dus niet de beschikking over een eigen kerkgebouw (Van der Aa, deel S. 1847, 257).
In Schoonhoven vestigden zich de eerste joden in het midden van de 18de eeuw. De bouw van een synagoge liet echter nog op zich wachten. De gemeente kwam aanvankelijk bijeen in een particulier huis. Vanaf 1817 huurde men een huis aan de Kerkstraat 3, waarin een van de vertrekken geschikt gemaakt werd als kerk met vrouwenbalcon.
Hoewel op 1 november 1823 namens de joodse gemeenschap het 17de-eeuwse huis ‘Brandenburg’ aan de oostzijde van de Haven (het huidige nr. 13) werd
| |
| |
gekocht teneinde dit tot een synagoge te verbouwen, kon dit pas in 1838 plaatsvinden. De synagoge kreeg in 1868 een nieuwe voorgevel. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de synagoge in particuliere handen. Het gebouw is nu als expositieruimte in gebruik. Het uitwendige vertoont met zijn gepleisterde gevel en de rondboogvensters en deur neoklassicistische stijlvormen. Op de plint ziet men de jaartallen 5598 (1838) en 5628 (1868). In het inwendige is, ondanks de functiewijziging, de plaats van het vrouwenbalcon nog aanwezig.
In 1875 werd in een pand achter de synagoge aan de Lange Weistraat 4 het rituele bad of mikwe gebouwd (Muilwijk, 1987, 5, 11)
In Lekkerkerk was ook een joodse gemeenschap. Vanaf 1759 is het bekend dat er joden in het dorp woonden. Pas na de tweede helft van de 19de eeuw kreeg Lekkerkerk een eigen synagoge; voordien werden de godsdienstbijeenkomsten in particuliere huizen gehouden en ressorteerde de gemeente formeel onder Schoonhoven. In 1862 stelden de bewoners van Voorstraat 148-150 de bovenste verdieping van hun huis ter beschikking, die tot synagoge werd verbouwd. Over de inrichting is slechts bekend dat er aan het plafond een gebogen houten betimmering was aangebracht (die onlangs is gesloopt). Aan de rechterkant van het pand kwam een speciale ingang voor de synagoge. Hoewel het huis zelf nog bestaat, zijn de zichtbare sporen van de synagoge verdwenen, nadat bij gebrek aan ingezetenen de joodse gemeente in 1922 werd opgeheven. De inventaris werd verkocht (onbekend waarheen). De enig overgebleven herinnering aan deze periode in de Lekkerkerkse geschiedenis is de naam voor de zuidelijke zijstraat van de Korte Achterweg die thans ‘Joden Breeplaats’ heet. Hier stonden tot in de jaren zeventig van deze eeuw negen kleine huisjes, die inmiddels voor een parkeerterrein geweken zijn (Davidson, 11, 13, 32).
| |
Constructie
Door de vele verbouwingen en reparaties die de kerken en torens in de loop van hun geschiedenis hebben moeten ondergaan zijn de meeste originele materialen en daarmee de constructiemethoden verloren gegaan. Vervolgens zijn bij 20ste-eeuwse restauraties de 18de- en 19de-eeuwse reparaties en veranderingen vaak weer teniet gedaan, aangezien zij als ‘onhistorisch’ en dus niet bij het kerkgebouw passend werden ervaren. Om de oude constructies te stabiliseren zijn in deze eeuw nogal eens moderne materialen en methoden toegepast. Daardoor hebben in vele gevallen de historische constructies het veld moeten ruimen. Aan het muurwerk werden bij reparaties in het minste geval de voegen en het pleisterwerk vernieuwd. Vaak werden ook hele oppervlakten met ‘nieuwe’ (van elders afkomstige oude) bakstenen opnieuw ingeboet. Een goed voorbeeld in dit opzicht vormt de zuidmuur van de kerk te Bergambacht. Het muurwerk was tot aan de waterlijst gepleisterd. Na de brand van 1891 heeft men de pleisterlaag niet weer aangebracht. Het muurwerk werd met rode waalsteen gerepareerd. Tijdens een reconstruerende restauratie in de jaren 1972-1974 werd de waalsteen vervangen door ‘beter bij het historische gebouw passende’ oude baksteen. Dergelijke handelingen aan de kerkgebouwen bemoeilijkten het onderzoek ter plekke.
| |
Gewelven en kapconstructies
Geen van de kerkgebouwen in de Krimpenerwaard is uitgevoerd met een stenen gewelf. Voor Zuidhollandse kerken is dit geen uitzondering. Een dergelijke betrekkelijk zware constructie was in verband met de slappe grond waarop gebouwd moest worden over het algemeen ongewenst. Bij de torenportalen treffen we wel stenen gewelven aan.
De oudste in de Krimpenerwaard nog aanwezige houten kerkkappen zijn die van Berkenwoude (schip, na 1512) en Ouderkerk aan den IJssel (schip, transept en koor). In beide gevallen gaat het om restanten. Van complete constructies is nergens meer sprake. De kerkkappen van zowel Berkenwoude als Ouderkerk hebben eiken sporenparen met haanhouten ter plaatse van de traveeën. Kenmerkend bij deze kappen is de afwezigheid van een nokgording.
De schipkap van Berkenwoude (getuige dendrochronologisch onderzoek dateert zij van direct na 1512) heeft vijf (ongelijke) traveeën. De oostelijke
| |
| |
211 Berkenwoude, Hervormde kerk. Kapconstructie van het schip.
Schaal 1:150. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
De gewelfconstructie met de gemerkte schenkels uit 1512 (d) is in 1833 opnieuw opgehangen. Het dekbalkjuk is gepend en getoogd. De verbindingen van de sporenparen zijn, op de nokverbinding na, gespijkerd.
travee is de breedste en de meest westelijke de smalste. Vier spanten vormen de kapconstructie. Zij zijn als volgt samengesteld: op een korbeelconstructie, waarvan de stijlen, sleutelstukken en neuten vernieuwd zijn, staat een eiken gepend en getoogd dekbalkjuk, met daarop een spant met twee haanhouten. Het onderste is geschoord. Daarvan bestaan de verbindingen uit een gespijkerde halfhoutse liplas met zwaluwstaartverbinding. Ter plaatse van de nok zijn de sporen halfhouts aan elkaar bevestigd met een toognagel. De sporen en spanten zijn ongemerkt behalve de sporen in de derde travee vanaf de toren. Die zijn gemerkt van 1-7,
212 Berkenwoude, Hervormde kerk. Isometrische schets van de half gedemonteerde situatie van de kapconstructie uit 1512 (d).
Schaal ca 1:50. Tekening J.J. Jehee, 1993. Tegen het doorlopende spoor zijn de onderdelen halfhouts gespijkerd. De sporen komen bij de nok bij elkaar via een halfhoutse toognagelverbinding.
gegutst en met halve maantjes. Dit zal in de 18de eeuw gebeurd zijn: de oude kaponderdelen zijn op de grond gerepareerd en bij die gelegenheid gemerkt. Enkele kaponderdelen en de schenkels zijn met getrokken merken gemerkt.
De vroeg 16de-eeuwse eikehouten kap van Ouderkerk is bij restauraties in de late 18de eeuw en in de 20ste eeuw ingrijpend gewijzigd. Oude onderdelen zijn opnieuw gebruikt. De sporen met haanhouten zijn gedeeltelijk oud. De kappen van het schip en het koor zijn wat ouder dan die van de transeptarmen. De beide transeptarmen hebben boven het tongewelf een eikehouten juk zonder nokgording met gehakte merken. De spantbenen lopen niet door tot aan de nok, in het schip en koor wel. De jukken zijn oud, de rest is nieuw werk.
De vroeg 17de-eeuwse kerkkap van Lekkerkerk vertegenwoordigt een latere ontwikkeling. De vier middentraveeën worden verdeeld door vier jukspanten. Het dakschild aan de oostkant wordt gevangen door een halfspant (1780). Elk spant bestaat uit een gebintconstructie (met stijlen, korbelen en sleutelstukken met een ojief met neusje. Tussen korbeel en stijl is een extra schoor aangebracht), een dekbalkjuk (waaruit de gewelfrib gesneden is) met daarop een tweede dekbalkjuk met daar weer op een geschoord nokstijlspantje.
Na het begin van de 17de eeuw wordt het eikehout vervangen door grenen. Een voorbeeld hiervan biedt de kerkkap van Gouderak (1658). Constructief gezien is de kap gelijk aan die van Lekkerkerk.
In het gebied zijn tijdens het onderzoek van de kerken geen 18de-eeuwse kappen gevonden. De hervormde kerken van Krimpen aan den IJssel, Ammerstol en de R.K. kerken te Haastrecht en te Schoonhoven dateren uit de 19de eeuw. Bij de eerst genoemde kerk is in verband met de minder steile dakhelling gekozen voor een meervoudig hangwerk, waarbij de trekbalk is gelamineerd. De kerkkappen
| |
| |
213 Lekkerkerk, Hervormde kerk.
Kapconstructie van het schip.
Schaal 1:150. Tekening door J.J. Jehee uit 1993 naar gegevens van architectenbureau ir. R. Visser uit 1979. De grenehouten onderdelen zijn weggelaten.
Kenmerkend voor deze vroeg 17de-eeuwse eiken kap is het gebruik van de nokgording en de tussenribben bij het tongewelf.
van Willige Langerak, Krimpen aan de Lek en Stolwijk dagtekenen uit de 20ste eeuw.
| |
Houten tongewelven
In de Krimpenerwaard is in de oude kerken sprake van twee soorten tongewelven, namelijk gewelven die constructief gezien een geheel vormen met de kapconstructie en houten gewelven die aan de kap zijn opgehangen.
Van het eerste type is het tongewelf van het schip en transept van de kerk te Ouderkerk aan den IJssel, zij het sterk vernieuwd, het oudste in het gebied (1589) (Schoute, 1985, 46). Kenmerkend bij dit type is dat er slechts sprake is van één middennaald in de nok van het gewelf. Om het doorzakken van het gewelf te voorkomen zijn door middel van zogenaamde kalfjes verbindingen gemaakt tussen de gewelfribben en de kapconstructie.
Een latere ontwikkeling op dit gebied zien we bij de overwelving van het schip van de kerk te Lekkerkerk (vroeg 17de eeuw). Het doorzakken is hier tegengegaan door het gebruik van geprofileerde gordingen.
In Gouderak is sprake van een betrekkelijk zeldzaam verschijnsel. Uit nader onderzoek boven het huidige 19de-eeuwse gewelf is gebleken dat de constructie van het tongewelf uit 1658 gelijk was aan die van de kerk te Lekkerkerk. Alleen in Gouderak was het uitgevoerd in grenehout, een houtsoort die voor deze constructiewijze ongebruikelijk is voor die tijd.
Tot het eerste type gewelf behoort ook het veel latere tongewelf van de kerk te Krimpen aan den IJssel daterend uit 1864-1866. De lichte boog in het gewelf is
| |
| |
214 Gouderak, Hervormde kerk. Plattegronden en doorsnede van de dakruiter.
Schaal 1:150. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
Het niet opgemeten spant en tongewelf zijn met een stippellijn aangegeven.
hier verkregen door de trekbalk samen te stellen uit vier op elkaar gelijmde, kromgebogen planken.
Het tweede type gewelf is het zogenaamde hanggewelf. De tongewelfconstructie, bestaande uit schenkels met daar tegenaan de houten beschieting, is door middel van kalfjes opgehangen aan de kap. Restanten van de kerkkap te Berkenwoude duiden erop dat hier reeds in de late middeleeuwen een hanggewelf is toegepast. De eikehouten schenkels waren opgehangen aan de trekbalken en de sporen van de kap. Voor zover bekend komt deze constructie in die tijd alleen veelvuldig voor
| |
| |
215 Ter plaatse van de steunberen en midden tussen de traveeën van de kerk te Gouderak zijn aan de buitenzijde half onder het maaiveld ankers zichtbaar waarvan de staaf een lengte heeft van ongeveer anderhalve meter met een doorsnede van acht bij acht centimeter. Deze dienen ter verankering van de trekconstructie onder de vloer (foto RDMZ, 1993).
in Friesland (Janse, 224-225). Deze opgehangen tongewelven vindt men wel op grote schaal in de 19de eeuw, zowel als vervanging van een ouder gewelf, zoals te Berkenwoude (1833) en Gouderak (1851), als als nieuw gemaakte constructie. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in Willige Langerak, Ammerstol en in de R.K. kerken te Schoonhoven en Haastrecht.
| |
Verankering van de constructie
Steunberen en trekbalken dienen om de kapconstructies te ondersteunen en de muren te verankeren. De trekbalken vangen bovendien de zijdelingse druk op van de kapconstructie. Ook de steunberen moeten voor voldoende tegendruk zorgen. De soort kapconstructie is uiteraard afhankelijk van de breedte die overspannen moet worden. Bij kleinere overspanningen, bijvoorbeeld in een koor, werden in sommige gevallen geen trekbalken gebruikt. Een voorbeeld hiervan is het, zij het tijdens de laatste restauratie gedeeltelijk gereconstrueerde, koor van de kerk te Ouderkerk aan den IJssel (eerste helft 15de eeuw). Om de krachten naar de fundering over te brengen gaan de gewelfribben ter plaatse van de steunberen gelijkmatig over in de stijlen langs de muren. Ter hoogte van de onderkant van de ramen worden de stijlen vervolgens ondersteund door een console met peerkraalprofiel. Vergelijkbaar zijn het koor van de Hervormde kerken te Heukelum (ook eerste helft 15de eeuw) en te Hei- en Boeicop (16de eeuw) (Van Groningen, 1989, 71-73). Bij de grotere overspanningen in het schip wordt wel gebruik gemaakt van een trekbalkconstructie, bestaande uit een horizontale balk op stijlen met sleutelstukken en korbelen. Vanaf de 19de eeuw ziet men dat de houten trekbalkconstructie door een ijzeren vervangen wordt (Hervormde kerk te Ammerstol en in Haastrecht H. Barnabas).
Om afschuiven van het muurwerk te voorkomen heeft de kerk te Gouderak als enige in de Krimpenerwaard onder de vloer waarschijnlijk eveneens een trekconstructie.
| |
Materiaal
Natuursteen
216 Zandsteen en Ledesteen in combinatie met rode baksteen aan het torenportaal van de kerk van Stolwijk uit 1501 (foto RDMZ, 1993).
Bij geen van de kerken is natuursteen niet langer meer het hoofdconstructiemateriaal. Alleen in het geval van de kerk te Ouderkerk aan den IJssel wijst de secundair gebruikte tufsteen aan de noordwestmuur en in de fundering uit, dat de kerk eens geheel uit tufsteen bestaan moet hebben. Natuursteen aan en in kerkgebouwen werd wel gebruikt maar meestal voor sierende onderdelen als plinten, lijsten en traceringen. In de kerk te Schoonhoven vormen de hoge spitsboog toegang aan de westkant, de kolommen van het koor (Gobertange) en de 17de-eeuwse torenbekroning (Bentheimer zandsteen) hierop een uitzondering. De toegang bestond in 1934 nog uit Drachenfelstrachiet aan de onderzijde en Gobertange en Ledesteen voor het bovenste stuk. De trachiet is in dat jaar door tufsteen vervangen.
De meeste natuursteen aan de kerkgebouwen is echter toegepast om de baksteenconstructies te verduurzamen. Dit geschiedde in de vorm van hoekblokken zoals onder meer bij de torens van Stolwijk, Bergambacht en Schoonhoven (Ledesteen). Om dezelfde reden zijn waterlijsten, plinten, steunberen, gootlijsten, hogels en kruisbloemen in natuursteen uitgevoerd. Tijdens de laatste restauraties zijn deze op enkele uitzonderingen na echter bij alle kerken vervangen. Originele traceringen van zandsteen heeft alleen nog de kerktoren van Stolwijk. Baksteen muurwerk wordt in de 16de eeuw nogal eens afgewisseld door natuurstenen speklagen, zoals ondermeer te zien is bij de steunberen van het koor van de kerk te Ouderkerk (tufsteen) en de steunberen van de kerk te Lekkerkerk, de torens van Schoonhoven, Bergambacht en Stolwijk (Ledesteen). In de 17de eeuw maakte het gebruik van Gobertange en de Ledesteen plaats voor dat van Bentheimer zandsteen. Dit ziet men dan aan de kerkportalen (Schoonhoven bij toren en koor (1650) en te Ouderkerk bij zuider- (1671) en noordertransept (1661). Ook in de interieurs wordt natuursteen gebruikt. De kolommen in de Schoonhovense kerk getuigen daarvan. Grafzerken en vloertegels zijn in de regel van hardsteen. Het grafmonument in het koor van de kerk van Ouderkerk is gemaakt van hardsteen en wit marmer.
| |
| |
217 Berkenwoude, Hervormde kerk. Isometrische schets van het baksteenverband van de toren.
Schaal 1:20, getekend door J.J. Jehee. De toren is in het begin van de 16de eeuw gebouwd. De toepassing van drieklezoren op de hoeken is derhalve zeer vroeg te noemen. Bovendien lopen de koppen en de strekken om de hoek in dezelfde laag door.
Gebruikelijk is dat om de hoek deze lagen verspringen.
| |
Baksteen
Voor het opgaande werk is altijd baksteen toegepast. Dit geldt zowel voor het muurwerk als voor de kolommen. De uitzonderingen kwamen hierboven al ter sprake. Het metselverband is in de regel kruis- of staand verband. Bij de oudere kerken is bij de hoekoplossingen het gebruik van klezoren in de koppenlagen het meest gangbare. Bij het latere werk, wat ongeveer in de 17de eeuw begint, komt de drieklezoor op de hoeken in zwang. Uitzondering hierop vormt het metselwerk van de toren van Berkenwoude. Deze dateert van de eerste helft van de 16de eeuw en is opgetrokken van een geel-rode baksteen, formaat 18,5-18,7 × 8,3-8,7 × 4,2-4,7; 10 lagen = 55 cm. Het toegepaste metselverband, staand verband met een drieklezoor in de koppenlaag op de hoeken, is voor de tijd van ontstaan vrij zeldzaam.
Het oudste muurwerk, dat wil zeggen uit de 13de of 14de eeuw, onderscheidt zich door de volgende kenmerken: een diep rood-oranje kleur en een groot formaat (Bergambacht noordzijde van het schip 29-28,5 × 12,2-12 × 5,4-5,1 cm. en de toren van Haastrecht 26,5-28-29,7 × 12,2-12,4 × 6,5-6,6 cm., 10 lagen = 78,5 cm.). De muurrestanten van het koor te Lekkerkerk (formaat 24,8-27 × 12-14 × 5,5-7 cm.) wijzen ook op een ontstaansdatum in de 14de eeuw. Dit komt overeen met archivalische gegevens die het bestaan van een kerkgebouw in de 14de eeuw aldaar bevestigen. Bij later muurwerk worden de baksteenformaten kleiner. Aan het na 1375 herbouwde koor van de kerk te Schoonhoven vindt men een baksteenformaat van 24,4-24,8 × 11-11,8 × 4,8-5,8 cm; 10 lagen = 67,5 cm.
Vanaf de 17de eeuw wordt de baksteen door het gebruik van kalkhoudende klei uit de Hollandsche IJssel gelig van kleur. De kerk van Gouderak is in 1658 in gele baksteen opgetrokken.
In de 18de en 19de eeuw wordt een strakkere rode of gele steen toegepast. Een mooi voorbeeld is te vinden aan het westwerk van de kerk van Lekkerkerk (rood).
| |
Exterieur
In de loop van de 19de eeuw zijn veel kerken geheel of gedeeltelijk van een uitwendige afwerklaag voorzien in de vorm van een pleisterlaag, al dat niet met getrokken voegen. Een dergelijke laag diende in eerste instantie om vochtdoorslag van het muurwerk tegen te gaan. Het feit dat een witte pleisterlaag bovendien appelleerde aan de smaak van die tijd mag men hierbij niet uit het oog verliezen. Met de 20ste-eeuwse restauraties zijn bijna alle afwerklagen weer verdwenen, aangezien zij als niet passend geacht werden bij de opvattingen die men koesterde aangaande oorspronkelijk materiaalgebruik. Slechts in een enkel geval (Willige Langerak) handhaafde en repareerde men bij restauratie de later aangebrachte pleisterlaag.
Bij een aantal kerken is het muurwerk op een of andere manier versierd. Metseltekens in de vorm van Andreaskruisen en ruitvormen treft men aan te Bergambacht aan de noordmuur van het schip. Aan deze gevel kwamen bij de
| |
| |
218 Stervormige gaten in het metselwerk van de kerk te Bergambacht (foto RDMZ, 1993).
laatste restauratie op ongelijke hoogte wonderlijke stervormige gaten binnen een cirkel tevoorschijn. Op de muurvlakken en steunberen van de toren van Berkenwoude zitten metseltekens in de vorm van Andreaskruisen.
De westzijde van de toren te Gouderak is opgesierd met twee sterren van rode baksteen met daar boven het jaartal 1658 dat eveneens in rode baksteen is aangegeven. De sterren komen voor in het wapen van Gouderak.
Bij de 18de- en 19de-eeuwse nieuwbouw en herstellingen van de kerken maakte men duidelijk onderscheid tussen gevels die wel of niet in het zicht kwamen. De zichtbare gevels kregen een andere, een betere behandeling. Bij het herstel van de kerk te Berkenwoude in 1833 vernieuwde men de vanaf de straat zichtbare zuidgevel met een klamp van helder gele ijsselsteen. Aan de noordgevel maakte men ook een klamplaag maar hier van secundair gebruikte, roodachtige baksteen.
Bij de vanaf de tweede helft van de 19de eeuw tot stand gekomen kerkgebouwen is de uitwendige afwerking gevarieerder door bijvoorbeeld het toepassen van meer sierende motieven als boogfriezen (kerkgebouwen van de H. Bartholomeus en van de Remonstrantse gemeente aan de Kruispoortstraat te Schoonhoven) of de afwisseling van baksteen met pleisterwerk of natuursteen (H. Barnabas te Haastrecht; Oud-Katholieke kerk aan de Wal te Schoonhoven).
Een andere modieuze verandering in de 19de eeuw was het aanbrengen van gietijzeren ramen in plaats van de houten die de meeste kerken in de 18de eeuw hadden gekregen. Lekkerkerk heeft in de meest westelijke travee ijzeren ramen met honingraattracering uit 1850. De andere zijn bij de laatste restauratie vervangen door vensters met een middenmontant, die een reconstructie beogen te zijn van de situatie uit het begin van de 17de eeuw. De ijzeren ramen met spitsboogroeden in de Gouderakse kerk dateren van een verbouwing van 1851. De vulling van de rondboogvensters te Ammerstol dagtekent van de bouw van de kerk: 1880.
De daken zijn door de tijd heen de meest kwetsbare onderdelen gebleken van de kerkgebouwen. In de verschillende archieven blijken de meeste en hoogste posten van reparatie te slaan op herstel of vervanging van het kerkdak. De dakvlakken van de meeste kerken en torens zijn afgedekt met leien, waarbij de Maasdekking het meest is gebruikt. Deze dekking met rechthoekige leien die elkaar in dubbele dekking als halfsteensverband overlappen blijkt in alle gevallen een restauratieprodukt te zijn. In de 17de en 18de eeuw werd voornamelijk de Rijnse dekking toegepast, waarbij de schubvormige leien in schuin oplopende lijnen elkaar overlappen. Zo is er in 1750 te Ouderkerk in de jaarrekening van
219 Westaanzicht van de toren van Gouderak met de sterren en het jaartal 1658 (foto RDMZ, 1993).
het onderhoud van het kerkgebouw sprake van ‘...nieuwe Schalkomse off Rijnse leijen...’ (Oud archief Ouderkerk, inv. nr. 249). Bij de grote restauratie van die kerk aan het eind van de 18de eeuw staat echter te lezen in de condities voor het leien dak dat men de oude leien moet afnemen en ‘...Den Aannemer zal het spits na dat het door den timmerman in order zal zijn gebragt in de Eerste order moeten dekken zullende het zelve tot een Maas of Couvedak gedekt moeten worden, waartoe hij zal leveren en tijds genoeg besorgen, beste Rijnsche Leijje ...’ (Oud archief Ouderkerk, inv. nr. 252).
Bij een reparatie van het kerkdak in 1722 te Lekkerkerk moet de aannemer ook ‘Salkomse’ leien leveren (Oud Archief Lekkerkerk, inv. nr. 129).
In 1779 krijgt de kerk te Haastrecht een nieuw dak. Aan Jan T. Blanken wordt 1195:7 betaald voor de reparatie en ‘het dekken van het oostdak op de kerk met beste rijnsche leijen’ (GAH inv. nr. 378).
In 1838 te Lekkerkerk schrijft men in het bestek: ‘De zuidzijde van het dak zal van af het wolvendak aan de oostzijde tot dat hetzelve tegen het nieuwe leijendak aan de zijde van den Toren aanschiet, over deszelfs geheel oppervlakte met nieuwe dakleijen worden gedekt, hiertoe te gebruiken Rijnsche dakleijen van bekwame grootte en vorm (...)’ (Kerkelijk archief Lekkerkerk, bestek 1838).
Zoals gezegd hebben bijna alle kerkgebouwen en torens thans een Maasdekking. Wanneer men foto's van kerken van voor de restauratie bekijkt, is de oude dakbedekking nog te zien. Bergambacht voor de brand van 1981, Haastrecht voor de brand van 1896 en Schoonhoven voor de restauratie van 1928 hadden leien daken met Rijndekking. Alleen op de torens van Berkenwoude en Bergambacht ziet men nu nog een Rijnse dekking. Ook de drie koren van de kerk te Schoonhoven zijn voorzien van leien in Rijnse dekking.
| |
| |
Het buitendakse torengedeelte en de spits van de kerk te Gouderak tenslotte zijn in 1938 met koperen schaliën beslagen.
| |
Interieur
Het muurwerk en de kolommen van het interieur van de middeleeuwse kerkgebouwen waren gepleisterd. In de kerkrekeningen vindt men jaarlijkse de posten voor het onderhoud daarvan terug. Hier en daar zullen er schilderingen gezeten hebben. Geen is er bewaard gebleven. De schildering in de kerk van Stolwijk die een heilige voorstelde in een veelkleurig gewaad met een gesloten boek in de rechter- en een palmtak in de linkerhand, is bij de afbraak van het kerkgebouw in 1869 afgenomen maar wel nagetekend. De potloodtekening is in het bezit van het museum te Gouda. De schildering zelf is verdwenen. Met de 20ste-eeuwse restauraties verdwenen ook de oude pleisterlagen. Steeds werden de muren geheel afgehakt en opnieuw gewit. Alleen bij de restauratie van het interieur van de kerk te Schoonhoven in 1928 en bij de nieuwbouw van de kerk in Stolwijk in 1947 paste men voor de wanden (voor een deel) schoon metselwerk toe.
Na de Reformatie werden de kerkruimtes anders gebruikt. Altaren, beelden, sacramentshuizen en piscinae verdwenen. De verkondiging van het Woord stond nu letterlijk centraal. Dat betekende dat de preekstoel met de dooptuin een centrale plaats in het kerkgebouw kreeg. De zitplaatsen werden zo opgesteld dat een ieder de predikant en de voorlezer goed kon horen en zien en bovendien de gelegenheid had te volgen wat zich op de kansel en aan de voet daarvan afspeelde. Ruimtes voor altaren waren nu overbodig geworden. De middeleeuwse kerkgebouwen waren voor de protestantse eredienst dan ook meestal te groot. Met schotten en banken werd in dat geval de plaats van samenkomst afgeperkt. De ruimtes die door een of meer schotten van de kerkruimte waren afgeschoten hadden doorgaans een opslagfunctie of deden dienst als consistorie.
220 Het interieur van de kerk van Schoonhoven vóór de ingrijpende restauratie van Kromhout. Achter het orgel was in 1649 een schot aangebracht als scheiding tussen schip en koor, dat met een doek beschilderd was. De preekstoel met dooptuin staat opgesteld tegen één van de in 1649 gerealiseerde Toscaanse zuilen (repro naar foto uit het begin van de 20ste eeuw).
| |
| |
221 Lichtkroon naar ontwerp van W. Kromhout in de Grote kerk van Schoonhoven (foto RDMZ, 1993).
Voor het koor van de Schoonhovense kerk, dat tussen 1932 en 1934 zo ingrijpend was gerestaureerd, had men nadien geen duidelijke functie. Het maakte, door de afscheiding, immers in geen enkel opzicht deel uit van de kerkruimte waar diensten gehouden werden. Wel waren er na restauratie alle grafzerken bijeen gelegd. In 1955 bleek het koor tijdens de kerkdiensten als fietsen- en bromfietsenstalling in gebruik te zijn, iets waarover de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg zijn grote verontrustheid liet blijken en wat hij zelfs in bedekte termen, verbood.
Opmerkelijk is de vernieuwing die de interieurs van de kerken van Schoonhoven en Lekkerkerk in de 20ste eeuw hebben ondergaan. Die van Schoonhoven kwam voort uit constructief herstel: door het aanbrengen van twee steunberen tegen de pijlers van de toren in de kerk verviel een travee, waardoor de ruimte anders ingedeeld moest worden. Aangezien men de beslotenheid van een protestantse preekkerk rond de preekstoel niet prijs wilde geven, moest er aan de zuid- en de noordkant worden overgegaan tot de bouw van galerijen om aan het aantal gewenste zitplaatsen te komen. De galerijen naar ontwerp van W. Kromhout zijn uitgevoerd in een bescheiden Art Déco vormgeving met bijpassend beeldhouwwerk van de hand van de Amsterdamse beeldhouwer Theo Vos: Oud testamentische voorstellingen aan de noordkant en Nieuw testamentische aan de zuidkant. De lichtarmaturen, samengesteld uit kubussen, sluiten daar in stijl bij aan. Zij hangen er nog steeds, hoewel er aan het eind van de jaren '50 het voornemen bestond ze te doen vervangen door kronen.
In Lekkerkerk was de modernisering van het interieur een kwestie van smaak en mode. Hetzelfde gevoel voor smaak en mode leidde er toe dat het hele interieur in de jaren '80 terug gerestaureerd werd naar de vroeg 17de-eeuwse situatie.
| |
Torens
Bij de van oorsprong middeleeuwse kerken is een stenen, van de grond opgaande, westtoren bij het kerkgebouw een vast gegeven. Dakruiters ziet men pas na de Reformatie aan de kerkgebouwen toegepast, zoals bij de Hervormde kerk van Gouderak in 1658, de R.K. kerk te Haastrecht (1852-1854) en de Hervormde kerk van Krimpen aan den IJssel (1862-1866). Een tussenvorm tussen de stenen torens en de dakruiters zijn de ingebouwde torens waarvan de houtconstructie op de begane grond begint. Lekkerkerk is daar een voorbeeld van.
Na de Franse revolutie zijn de torens der kerkgebouwen overgegaan in overheidshanden. Dit had gevolgen voor het gebruik (bijvoorbeeld als bergplaats voor de brandspuit) en voor het onderhoud (restauraties aan kerk en toren vonden niet altijd gelijktijdig plaats).
| |
Type en verschijningsvorm
De zeven torens in de Krimpenerwaard die van voor de Reformatie dateren zijn grofweg in twee typen te verdelen, een rechtopgaand, zich weinig of niet verjongend type, dat betrekkelijk sober is van decoratie en doorgaans geen steunberen bezit, en de Kempische torens, een type toren dat zich naar boven toe in een vloeiende lijn verjongt en bovendien rijk versierd is met steunberen, nissen, natuursteenblokken en lijsten, banden en traceringen. De ‘rechte’ torens zijn in oorsprong de oudste, zij het dat zij in de loop van de tijd aangevuld en verbouwd kunnen zijn. De beide Kempische torens (Bergambacht en Stolwijk) kwamen in het eerste kwart van de 16de eeuw tot stand. Van Stolwijk is zelfs de datum van de ‘eerste steenlegging’ bekend: 1501. De Schoonhovense toren is Brabants van karakter, een gegeven dat men bij veel gotische Hollandse stadstorens vindt.
Het type van de weelderige Kempische toren, weelderig in vormentaal en materiaalgebruik in de afwisseling van baksteen en natuursteen, is ontstaan in de Brabantse Kempen. Vandaar zijn zij uitgewaaierd over een deel van Gelderland en Zuid-Holland. In Gelderland vindt men Kempische torens in Beesd en Acquoy, in Zuid-Holland in het zuidelijk deel van de Vijfheerenlanden, te weten in Asperen. Dan valt de lijn door te trekken van Gorinchem naar Groot-Ammers in de Alblasserwaard. De Krimpenerwaardse torens zijn de meest noordelijke representanten van dit type.
| |
| |
De oudste toren is die van Haastrecht. Het onderste gedeelte van deze ‘rechte’ toren dagtekent uit het eind van de 13de en het begin van de 14de eeuw, het deel daarboven is van een eeuw later. Het is een uitzonderlijke toren voor de Krimpenerwaard met zijn spaarvelden met boogfries op de eerste geleding en vroeg-gotische detaillering in het muurwerk van de verdieping, die een Brabantse invloed verraden.
Het torentje van Willige Langerak telt drie geheel onversierde geledingen. Alleen aan het baksteenformaat (thans achter een pleisterlaag verborgen) kan men opmaken dat de onderbouw uit het begin van de 14de eeuw moet dateren. Na de Reformatie werd de toren van Willige Langerak in dezelfde trant verbouwd. Een in de toren ingemetselde steen vermeldt dit feit: ‘ian iacops uveren wilt / dit aen hooren heeft / geleyt den eersten / steen van desen toren hi / was met goet verstant / schepen van dit lant 1627’. Om in dit geval van ‘de eerste steen’ te spreken is naar huidige maatstaven onjuist. Men gebruikte een deel van het oude muurwerk om de twee bovenste geledingen op te zetten.
| |
| |
De huidige toren van Ouderkerk aan den IJssel telt drie geledingen en een spits en stamt uit het eind van de 15de eeuw. Deze rechtopgaande, zich niet verjongende toren is weer eenvoudig van decoratie. De tweede geleding heeft een spaarveld met boogfries, de derde spitsbogige galmgaten en blindnissen. De onderste geleding is in 1795 van een onversierde klamplaag en steunberen voorzien. Of dat voordien ook zo was valt niet meer na te gaan.
De toren van Berkenwoude is waarschijnlijk van na 1513, toen het dorp door de Geldersen in brand gestoken is. Dit is de meest decoratieve onder de rechte torens. Hij bestaat uit drie geledingen die onderling door geprofileerde waterlijsten worden gescheiden. Een rondlopend boogfries op kraagsteentjes sluit het torenlichaam af. Bovendien heeft hij steunberen tegen de eerste geleding. Met zijn van laat-gotische versieringen voorziene nissen in het gevelvlak en het boogfries voegt hij zich tussen de sobere rechte en de rijke Kempische torens.
De ranke Kempische toren van Stolwijk is opgetrokken van rode baksteen die in lagen wordt afgewisseld met Ledesteen. De traceringen en lijsten zijn van zandsteen. De toren bestaat uit twee geledingen waarvan de onderste zeer hoog is. Over de hoogte van die eerste geleding lopen haakse, meermalen versneden steunberen. Na de tweede versnijding worden zij driehoekig van vorm en zijn zij verlevendigd met driepascasementen en met pinakels met hogels en kruisbloemen. Het torenlichaam heeft aan beide geledingen diep ingesneden nissen
| |
| |
222 Westaanzicht der voornaamste torens in de Krimpenerwaard.
Schaal 1:300. Tekeningen door J.J. Jehee, 1993.
Van links naar rechts:
Schoonhoven, Hervormde kerk, getekend naar een opmeting van ir. R. Visser uit 1980.
Haastrecht, Hervormde kerk, tekening naar gegevens van architectenbureau T. van Hoogevest uit Amersfoort.
Bergambacht, Hervormde kerk, tekening naar gegevens van P. van der Sterre, 1958.
Stolwijk, Hervormde kerk, naar een opmeting van architectenbureau G. en ir. T. van Hoogevest te Amersfoort (1946).
De scheefstand van de toren in zuidoostelijke richting is tijdens een restauratie in 1946-'47 door middel van twee betonnen steunberen aan de zuidkant en de oostkant ondervangen. De steunberen zijn opgenomen in de kerk uit 1948. In de tekening is een der steunberen gestippeld weergegeven.
Ouderkerk aan den IJssel, Hervormde kerk. Opgemeten door J.J. Jehee.
Lekkerkerk, Hervormde kerk. Getekend naar gegevens van architectenbureau R. Visser te Schoonhoven.
Berkenwoude, Hervormde kerk, getekend naar gegevens van P. van der Sterre, 1968.
Willige Langerak, Hervormde kerk, tekening naar een opmeting van R. Visser uit 1984.
223 De toren van Haastrecht (foto RDMZ, 1994).
| |
| |
224 De rechte toren van de kerk van Berkenwoude uit het begin van de 16de eeuw (foto RDMZ, 1977).
225 De ranke Kempische toren uit 1501 van Stolwijk (foto RDMZ, 1993).
226 Van na 1513 dateert de Kempische toren van Bergambacht. De vierkante spits is het resultaat van een reconstructie (foto RDMZ, 1993).
met aan de westkant een van traceerwerk voorziene balustrade. In de tweede geleding zijn de diepe nissen met traceerwerk versierd. In dat opzicht en in het
227 Het onderste gedeelte van de toren van Schoonhoven. Het Toscaanse toegangsportaal is in de 17de eeuw aangebracht (foto RDMZ, 1995).
materiaalgebruik doet de Stolwijkse toren sterk denken aan die van Gorinchem, die tussen 1450-1517 is gebouwd. Een (slecht leesbare) inscriptie op het toegangsportaal vermeldt 1501.
De toren van Bergambacht, opgetrokken van baksteen en versierd met Ledestenen banden, dateert van na 1513. In vorm en detaillering is hij een aardig voorbeeld van de Zuidhollandse variant op het Kempische torentype. Uitwendig bestaat de toren uit drie geledingen en een spitsje. Hij staat op een lage plint van Ledesteen. De geledingen zijn onderling door waterlijsten gescheiden. Over de volle hoogte van het torenlichaam staan haakse steunberen. Over twee geledingen zijn zij vierkant, over de hoge derde geleding zijn zij, zoals bij Stolwijk, een kwartslag gedraaid en eindigen met een pinakel met hogels en een kruisbloem. Op de steunberen zijn versieringen aangebracht van halfronde nissen en ronde en ezelsrugbogige casementen. Op de overgang van vierkant naar driehoek staan rond gemetselde pijlertjes (die aan westzijde zijn restauratiewerk). De beide steunberen aan de oostzijde worden op een grote console opgevangen. Dit in verband met het kerkdak dat daar tegenaan staat.
Als laatste is de toren van Schoonhoven te vermelden. Met de constructie werd, aan de stijl te zien, omstreeks 1450 begonnen. Om niet nader aangeduide redenen - waarschijnlijk ging de toren verzakken - werd de bouw in het begin van de 16de eeuw gestaakt. Er stond toen een forse onderbouw en een half
| |
| |
228 De klassicistische bovenbouw uit 1649-1650 in Bentheimer zandsteen van de toren van Schoonhoven (foto RDMZ, 1993).
229 Schoonhoven, Hervormde kerk. Aanzicht en gedeeltelijk horizontale doorsnede van de 17de-eeuwse geleding van de toren.
Schaal 1:100. Getekend door J.J. Jehee in 1993 naar opmeting van R. Visser uit 1981. Bij dit in 1650 uitgevoerde werk is waarschijnlijk de Amsterdamse voet als maateenheid gebruikt. De module (breedte pilaster) meet 72 cm = 2 voet en 6 duim. Een Amsterdamse voet = 0,283 meter = 11 duim.
afgemaakte tweede geleding. Tussen 1648 en 1650 voltooide men de toren. De toren bestaat uit drie geledingen. Het onderste deel is opgetrokken uit baksteen met speklagen in Ledesteen. De natuursteen aan de derde geleding is Bentheimer steen. In de zeer hoge onderverdieping met een plint van Ledesteen is het (17de-eeuwse) ingangssportaal met bovenlicht geheel gevat in een nis met een rijk geprofileerde Gobertange omlijsting en een spitsboogvormige beëindiging bekroond met een kruisbloem. Een dergelijke grootse omlijsting van een ingangsportaal vindt men regelmatig toegepast in de Brabantse gotiek. De tweede geleding heeft diepe (rondboog) nissen met daarvoor een gotische balustrade. Onder de balustrade loopt een gotisch fries. De nissen hebben traceerwerk. In dat opzicht doet de toren ook aan die van Stolwijk denken. De derde geleding is in de 17de eeuw in klassicistische vormen opgetrokken. Aan de westkant heeft de toren tot op 7/8 van de hoogte van de tweede geleding haakse steunberen op de hoeken. Bij de tweede geleding eindigt iedere steunbeer met een zandstenen casement. Daarboven staat tegen de steunbeer een overhoeks geplaatste pinakel met bol. De steunbeer wordt afgesloten met een 17de-eeuwse cartouche (aan de westkant is dat restauratiewerk).
| |
| |
230 De kerk van Haastrecht in 1786. De toren heeft de koepelvormige bekroning van Jan T. Blanken. Aan de achterzijde is de kleine uitbouw nog waar te nemen, evenals de twee zuilen die tot de kooromgang behoorden. Het beloop van het voormalige koor is door een gemetselde muur aangegeven. Gewassen pentekening door H. Tavenier (coll. Bisdom van Vliet, Haastrecht).
| |
Bekroningen
Van de torenbekroningen is de in klassicistische vormen opgetrokken bovenbouw van de Schoonhovense toren de meest markante. Men begon hiermee op de laat-gotische onderbouw in 1648. In 1650 was het werk gereed. Een jaartal ‘1649’ op een van de galmgaten aan de binnenzijde en ‘1650’ boven de Ionische kapitelen aan de buitenzijde getuigen van die activiteit. De derde geleding van de Schoonhovense toren heeft aan iedere kant twee rondbooggalmgaten met middenmontant en een voluutvormige sluitsteen. Tussen de nissen staat een pilaster, op de hoeken halfzuilen, alle met Ionische kapitelen met als afsluitng een natuurstenen lijst met bakstenen fries waarop in het midden wapencartouches en op de hoeken plaquettes zijn aangebracht. Dan volgt een bakstenen opzetstuk (18de-eeuws) met zandstenen hoekblokken. De wijzerborden zijn hier aangebracht. De spits heeft een tentdak en een bekroning bestaande uit een opengewerkte peer met windwijzer.
In de late 18de eeuw kreeg de toren van Haastrecht een nieuwe bekroning. Voordien had de torenromp een klein tentdakje. Naar ontwerp van Jan T. Blanken verrees in 1779 een achtzijdige koepel met open lantaarn. Aangezien de toren in
231 Kerk en toren van Bergambacht direct na de brand van 1891, waarbij de kerkkap en de torenbekroning teloor gingen (foto RDMZ, A. Mulder, 1891).
232 De kerk en toren van Bergambacht in 1954. De toren heeft nog de imposante neogotische constructie (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1954).
233 Kerk en toren van Bergambacht na de jongste restauratie. De meest opvallende veranderingen zijn de wijziging van de torenspits in een tentdakje (foto RDMZ, 1977).
| |
| |
234 Haastrecht, Hervormde kerk. Aanzicht en doorsnede van de torenspits. Schaal 1:150. Getekend door J.J. Jehee in 1993.
De houten torenbekroning was een ontwerp uit 1897 van de architecten F.v.d. Straaten en H.J. Nederhorst. Na de brand van 1964 is deze, met uitzondering van het fries onder de balustrade, in dezelfde vormen gereconstrueerd.
235 Lekkerkerk, Hervormde kerk. Dwarsdoorsnede van de toren naar het zuiden.
Schaal 1:300. Tekening door J.J. Jehee uit 1993 naar een opmeting van architectenbureau ir. R. Visser uit 1979. De in 1976 aangebrachte constructieve onderdelen zijn weggelaten.
1896 was uitgebrand, moest er een nieuwe bekroning komen. Men koos voor een geheel andere oplossing, namelijk voor op de renaissance geïnspireerde vormen. De ingebouwde, vroeg 17de-eeuwse toren van Lekkerkerk had een balustrade en een slanke naaldspits zoals die van Berkenwoude en Ouderkerk. Na de instorting van 1779 kreeg het westwerk een bekroning ‘in eenen Zeer eenvoudigen bouwtrant’. Uit het bestek valt op te maken dat dit een achtzijdig opzetstuk met koepel was (Oud archief Lekkerkkerk, inv. nr. 136)). In 1830 werd het bovendeel door een rijker exemplaar in de toenmalige in zwang zijnde neoklassicistische stijl vervangen.
Opmerkelijk in deze serie is de torenspits die op de toren van Bergambacht werd aangebracht na de brand van 1891. In de 17de eeuw had de toren een, hoogstwaarschijnlijk houten, bekroning gekregen bestaande uit een opzetstuk met tentdakje. In 1891 vond men dat de nieuwe bekroning moest aansluiten bij de gotische torenromp. Het ontwerp voorzag in een achtzijdig opzetstuk met spitse dakjes boven de wijzerplaten en vier torentjes op de hoeken, waaruit een achtkante naaldspits oprees. Vernieuwend was de inwendige ijzerconstructie. Waarom men bij de torenrestauratie van 1960-1965 deze neogotische spits door een ‘reconstructie’ van de 17de-eeuwse situatie vervangen heeft? Waarschijnlijk omdat men de neogotiek niet passend vond bij de architectuur van de Kempische toren. Het besluit om de spits te reconstrueren kwam in een laat stadium van de restauratie. Aanvankelijk was de gietijzeren spits in de plannen gehandhaafd.
| |
| |
236 Ouderkerk aan den IJssel, Hervormde kerk.
Plattegronden en doorsnede van de toren. Schaal 1:300. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
De toren is in 1795 aan buiten- en binnenzijde gedeeltelijk van een klamplaag voorzien.
237 De toren van de Hervormde kerk te Ouderkerk aan den IJssel (foto RDMZ, 1995).
| |
Constructie
De meeste houten torenspitsen zijn een vervanging van oudere voorgangers. De oudst overgeblevene zijn die van Ouderkerk en Berkenwoude. Beide zijn zij van eikehout, maar van beide spitsen is de voet niet meer origineel. Het zijn beide ingesnoerde achtzijdige naaldspitsen. Het is bijna onmogelijk een datering te geven. Op een van de spantbenen van Berkenwoude staat het jaartal 1720 gesneden. De constructie van de Ouderkerkse spits is op de sporen gemerkt met de initialen IVH en een andere met AVZ 1779. Nu kan dit in beide gevallen op een reparatie slaan.
De opbouw van de beide spitsen bestaat uit gestapelde spanten en halfspanten horizontaal afgescheiden door tafelmenten, die een doorlopende koningstijl omklemmen. Ouderkerk heeft drie tafelmenten en Berkenwoude heeft er een, alsmede acht hoekkeperspanten. De onderste spantbenen van Ouderkerk zijn voorzien van voetschoren ondersteund door sloffen. Bij dezelfde spits zijn de spanten in de dakvlakken met elkaar verbonden door middel van Andreaskruisen. Gehakte merken zijn alleen waargenomen bij de spits van Ouderkerk. Op die van Berkenwoude is, afgezien van het jaartal 1720, geen telmerk aangetroffen.
In de loop van de tijd is dit type spits niet uit het gezichtsveld verdwenen. De vorm bleef gelijk, materiaal en constructiewijze veranderden. Het eikehout maakte plaats voor grenen. Bij de constructie vervielen de gestapelde spanten en de tafelmenten. De middennaald of koningstijl, sporen en geschoorde hoekspanten lopen ononderbroken door vanaf de muurplaat tot aan de top van de
| |
| |
238 Ouderkerk aan den IJssel, Hervormde kerk.
Plattegronden en doorsnede van de torenspits.
Schaal 1:150. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
De balustrade dateert van 1795. De vloer van gewapend beton is bij de restauratie van 1947 ingebracht.
| |
| |
239 Schoonhoven, Hervormde kerk. Plattegronden en doorsnede van de torenspits vóór de restauratie van 1981.
Schaal 1:150. Getekend door J.J. Jehee in 1993 naar opmetingen van architectenbureau ir. R. Visser te Schoonhoven uit 1981.
De spits is in 1650 gemaakt met gebruikmaking van 16de-eeuws hout dat afkomstig was van de gewelven uit het schip die in 1649 integraal zijn vernieuwd. In 1747 werd de spits bij een storm beschadigd. Nadien is de stenen opstand tot stand gekomen. De houtconstructie werd toen gerepareerd.
| |
| |
240 Willige Langerak, Hervormde kerk. Plattegrond, doorsneden en aanzicht van de houtconstructie van de torenspits uit 1627.
Schaal 1:150. Tekening door J.J. Jehee, 1993, naar een opmeting van R. Visser uit 1984.
De grenehouten spits met aan vier zijden doorlopende spantbenen met gordingen is in zijn geheel langs de dakvlakken geconstrueerd.
torenspits. Dit is gevonden in Gouderak (constructie uit 1718), Stolwijk (1868) en Ammerstol (1880).
De torenspits van Willige Langerak heeft een tentdak. De laat-17de-eeuwse (?) constructie ziet er als volgt uit: vier grenen spantbenen, die tevens fungeren als hoekkepers, ontmoeten elkaar in de top. In de dakvlakken bevinden zich, op twee niveaus, aan de spantbenen geschoorde gordingen.
De Schoonhovense torenspits is in 1650 tot stand gekomen als afsluiting van de Bentheimer zandstenen torenbekroning en in 1747, na stormschade, iets gewijzigd. De spits heeft een bakstenen opstand waarvan de hoekblokken bestaan uit secundair gebruikte zandsteen. De houtconstructie daarboven telt drie geledingen. Elke geleding is opgebouwd uit twee hele spanten en vier halfspanten. De onderste spantbenen zijn krommers die staan op een muurplaat die het torenlichaam afsluit. De ruimte tussen de onderste spantbenen en het opgaande muurwerk is opgevuld met baksteen. De sporen rusten op een balk die aan de blokkeels is bevestigd. De aanloopsporen rusten op de eigenlijke muurplaat van de stenen opstand. In de sporenconstructie zijn de ruimten voor de wijzerplaten en dakkapellen uigespaard. De koningstijl begint ter plaatse van de derde geleding waar hij op een slof staat. De houtconstructie bestaat overwegend uit eikehout. Voor de bovenste twee geledingen is dat secundair gebruikt hout, dat vrijwel zeker afkomstig is van de voormalige houten tongewelven van de kerk die in 1649 door nieuwe werden vervangen. Het zijn rechte en kromme geprofileerde ribben waarvan sommige versierd zijn met gesneden roosjes. De gehele constructie is van gehakte merken voorzien. De koningstijl, muurplaten en blokkeels zijn in later tijd vervangen door grenehout. Dit geld eveneens voor de wijzerplaten en de dakkapellen.
De huidige stenen opstand is na stormschade in 1747 gebouwd. De secundair gebruikte zandstenen hoekblokken en de 18de-eeuwse lichtvensters met de doorgang naar de omgang vormen het bewijs.
| |
Inwendig
De benedenverdiepingen van de torens zijn hetzij in steen overwelfd of met een op balken rustende houten vloer afgedekt.
Ouderkerk heeft een torenportaal met een kruisgewelf met ribben. Het portaal van de toren te Berkenwoude is overwelfd met een gemetseld kruisribgewelf. De gewelfribben worden door bakstenen colonnetten met kapitelen opgevangen. Het torenportaal van Bergambacht laat de aanzetten zien van een kruisribgewelf: gemetselde bakstenen pijlers met natuurstenen basementen in de vier hoeken. Of er ooit daadwerkelijk een stenen gewelf gezeten heeft, kan men na de brand van 1891 en de daarop volgende restauraties niet meer nagaan. Een kruisribgewelf is aangebracht na de brand van 1867 in het torenportaal te Stolwijk. Of dit een vervanging was van een ouder soortgelijk gewelf was niet meer te achterhalen. In de kerk van Lekkerkerk wordt het torenportaal overdekt met een gestuct tongewelf uit 1830.
De toren van Schoonhoven is in zoverre afwijkend van de andere dat hij niet alleen van west naar oost, maar ook van noord naar zuid een doorgang heeft. Deze is waarschijnlijk gemaakt toen de zijbeuken in de eerste helft van de 16de eeuw langs de toren naar het westen verlengd zijn. De benedenverdieping werd
| |
| |
241 De gevangenis in de toren van Bergambacht. In een van de nissen ziet men de gevangenijzers (foto RDMZ, 1993).
oorspronkelijk met een gewelf op kraagsteentjes afgesloten. Bij de wijzigingen van kerk en toren in het midden van de 17de eeuw veranderde men het torengewelf in een ribloos kruisgewelf. De oude kraagsteentjes bleven gehandhaafd. In de kruin van het nieuwe gewelf werd een door een houten ring omsloten opening gemaakt voor de klokkentouwen.
De torenverdiepingen worden in de regel van elkaar gescheiden door middel van elkaar kruisende balken. De balken van de zolderverdiepingen worden ondersteund door stijlen en korbelen. In tegenstelling tot de oudere bakstenen torens, is bij de latere torens veel meer hout toegepast als hoofdconstructiemateriaal. De toren van Lekkerkerk heeft een stenen opbouw en tot aan de kroonlijst een stenen westgevel. Het inwendige van de toren is per verdieping opgebouwd uit grenehouten stijlen en schoren.
De dakruiter van de kerk te Gouderak (1718) is uitgevoerd in eikehout. Deze constructie begint ter hoogte van de zolder van de kerk.
In de torens werden niet alleen de uurwerken en de klokken ondergebracht. Zij werden bij uitstek geschikt geacht voor het huisvesten van de gevangenis. Heel mooi is dat te zien op de eerste zolder van de toren te Bergambacht. Het muurwerk heeft in totaal negen nissen met banken (dubbele nissen aan iedere kant, behalve aan de noordkant waar er drie zitten) die als gevangenis gediend hebben. De gevangenijzers zijn nog te zien. In Lekkerkerk zit het gevangenhok met de zware met ijzer beslagen deur boven de consistorie in de torentravee. Het ‘gevangenhuis’ in de toren werd in 1868 gemaakt op last van burgemeester en wethouders (Archief gemeente Lekkerkerk, inv. nr. 377).
Ook de brandspuit vond doorgaans een plaats in het torenportaal. De hoge torens waren immers zeer geschikt om de slangen in te drogen te hangen. Indien er een apart huisje voor de brandspuit gebouwd moest worden, kwam dat, zoals bij Haastrecht te zien is, dicht tegen de kerk aan. Bij de bouw van de nieuwe
242 Brandspuithuisje naast de Hervormde kerk van Haastrecht (foto RDMZ, 1975).
kerk in Ammerstol in 1880 kon de ranke toren geen plaats meer bieden aan gevangenis en/of berging voor de brandspuit. De laatste stond overigens voor de vernieuwing van het kerkgebouw in de ‘capel’ gestald. Dicht bij de kerk werd een eenvoudig gebouw neergezet waarin zowel de gevangenis als de brandspuit onderdak vonden. Een historische combinatie in een nieuwe omgeving! (Blom, 1988, 18).
| |
Klokken en klokkestoelen
De oudste klok was die van de kerk te Krimpen aan de Lek uit 1388. Het was een Mariaklok (randschrift: Maria*Vocor*anno* domini M*IIILXXXVIII, gieter onbekend). In 1948 blijkt de klok gescheurd te zijn. Zij wordt gelast, maar scheurt in 1958 opnieuw. Sinds 1960 staat de klok in de tuin van het Goudse museum het Catharinagasthuis.
Klokken hangen in klokkestoelen in de torens. Dit onderdeel is altijd een apart bouwlichaam in de toren. Een paar kerken zijn nog in het bezit van oude eikehouten klokkestoelen. Het jaartal van de klok kan een indicatie zijn voor de ouderdom van de stoel. Klokkestoelen zijn door de tijden heen veranderd, verbouwd en vervangen. De enkelvoudige klokkestoel van Ammerstol met schuine stijlen is bijvoorbeeld opnieuw gebruikt in de 19de-eeuwse kerk. Hierin hangt een klok uit 1564 met de inscriptie ‘Antonius de borch me fecit M D L X IIII. Antonius is min name. min geluit is voer Godt bequaeme’.
Op de tweede verdieping van de toren staat in Willige Langerak een enkelvoudige klokkestoel met korbelen en Andreaskruisen van eikehout, met gehakte telmerken en een huismerk I.A. De verbindingen zijn gepend en getoogd of genageld. Hierin hangt een klok uit 1628, gegoten door W. van Trier.
De eikehouten, enkelvoudige klokkestoel van Gouderak heeft rechte stijlen en is in 1971 verhoogd voor een tweede klok. De oude luidklok met een diameter van 87,3 cm is in 1661 gegoten. Het opschrift luidt: ‘Benedicite Angeli Domini DÑO, Benedicite Caeli Domino F: Hemony me fecit Amstelodami Ao 1661*’. De stoel kan uit de 17de eeuw zijn.
Op de dubbele eikehouten klokkestoel in Berkenwoude staan de initialen J.N. Er zijn geen merken gevonden. Hoewel er in 1572 al sprake was van een torenklok is de huidige klok er een uit 1755 van de hand van de Hoornse kanon- en klokkengieter Johan Nicolaus Derck. Deze vervaardigde in 1770 de koperen preekstoellezenaar
| |
| |
243 Ammerstol, Hervormde kerk. Isometrische projectie van de klokkestoel. Gedeeltelijk gereconstrueerd.
Schaal 1:50. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
Bij de bouw van de toren in 1880 is de oude eikehouten klokkestoel met de klok uit 1564 weer aangebracht.
244 Detail van klokkestoel en de klok in de kerk van Willige Langerak (foto RDMZ, 1993).
in de kerk van Giessen-Oudekerk (Van Groningen, 1992, 228). Op de klok staat ‘Ioan Nicolaus Derck me fecit Hornae Berkenwoude Ao 1755’. Voorts staan op de klok het wapen van de ambachtsheer met echtgenote (Frederik Robert Evert, baron van der Capellen en Anna Margaretha Elizabeth, barones van Lynden d'Aspremont) en de namen en wapens van de predikant Johannes Hazeu en echtgenote Geertruyd Muylman. Aan de andere kant de namen en wapens van schout Pieter Smits en echtgenote Lena Kok.
In Ouderkerk werd in 1795 een nieuwe eikehouten klokkestoel gemaakt. De 17de-eeuwse stoel was ‘geheel defect; en op de vergaaringen der pennen en gaaten dusdaanig vergaan dat den zelven geheel vernieuwt dient te worden; dog moet in een andere, en betere constructie gemaakt werden’ (Oud archief Ouderkerk, inv. nr. 252). In de toren hing een luidklok uit 1601, die aan Maria was gewijd en gegoten was door Willem van Wou (Van der Aa, 682), een opmerkelijk gegeven, aangezien in 1601 Ouderkerk al enige tijd de Reformatorische godsdienst aanhing. Mogelijk was die klok niet voor de kerk gegoten. Dit alles is nu verdwenen. In een ijzeren klokkestoel uit 1949 hangt een na-oorlogse klok.
De moderne ijzeren stoel in Lekkerkerk draagt drie klokken waarvan er een uit 1779 dagtekent, het jaar waarin het westwerk met de toren vernieuwd werd. Op die klok staat ‘fecit bakker rotterdam ao 1779’.
De meest imposante klokkestoel staat in de toren van Schoonhoven. De eikehouten klokkenstoel staat op een roosterwerk van balken met een afmeting van 45 × 52 cm voor iedere balk. Deze balken zijn halfhouts in elkaar verwerkt. Op de uiteinden en op de kruisingen staan zestien eikehouten stijlen zodat de gehele constructie uit negen vakken bestaat. Aan de bovenkant worden de stijlen met elkaar verbonden door middel van balken die op de kruispunten halfhouts met elkaar gekoppeld zijn. Alle hoekverbindingen tussen stijlen en horizontale balken bestaan uit korbelen en Andreaskruisen. De klokkenstoel is later van een opzetstuk voorzien en is in oostelijke richting uitgebreid. Op het ogenblik hangen er zes klokken in waaronder twee oude. De zwaarste klok (uit 1416 met een gewicht van 1150 kg) heeft men aan de westkant gehangen wegens het overhellen van de toren. Dit is tevens de oudste klok. Hij draagt het opschrift ‘maria mater domini me fecit magister georgius anno domini nostri mcccc.xvi’. In 1960 is de klok gebarsten en het jaar daarop gelast. De kleine klok draagt het opschrift ‘soli.deo.gloria.thomas.both.me.fecit. 1586’. Deze klok is niet oorspronkelijk voor de Schoonhovense toren gegoten. Hij is waarschijnlijk midden vorige eeuw aangebracht. Een derde oude klok uit 1510 was gebarsten en in 1757 hergoten. In de 19de eeuw is hij wederom gebarsten en in 1881 uit de toren gehaald.
Van Berkum meldt over de Schoonhovense klokken:
De Groote Klok had den Naam van Bartholomaeus, in welkers Ronde deze Woorden te Leezen stonden, St. bartholomaeus is mynen Naam, Tot Geluy van Gode ben ik bequaam, Wille, Moer, en Jasper zyn Broer hebben my gemaakt, in het Jaar 1510. Op de zelve is het Wapen van Henegouwen en ook dat van Schoonhoven: deze Groote Klok, is in het Jaar 1756 geborsten; dog door wat middel is onbekent; datze geborsten was, is men het eerst gewaar geworden, op den 18 February deszelven Jaars, ten tyde, wanneer die Aardbeving door
| |
| |
geheel Holland is gevoelt, zoo ook in Schoonhoven, als wanneer de klokluyders de klok van agt uuren, wegens de op dien Dag te houdende Bededag luydden, ende de Aardbeving te gelyk met het Luyden van de Klok gevoelt wierd: dog het is niet denkelijk, datze daar door geborsten is; maar door onvoorzigtigheit der Luyders, [de klok wordt hergoten in 1757 door Alexius Petit in Someren] (...). Op de klok, onder den Naam van de kleyne Klok, staat Maria, Mariae, en het Jaartal 1410, zynde de overige Letters onleesbaar. Op het Wachtklokje vind men, St. Salvator is mynen Naam, Myn geluy zy Gode bequaam Anno 1540 (Van Berkum, 405-406).
| |
Korte bouwgeschiedenis van de kerken
Van de belangrijkste kerkgebouwen volgt nu een korte bouwgeschiedenis. Een en ander is een samenvatting van hetgeen in de voorgaande paragrafen uitvoerig aan de orde is gekomen.
| |
Ammerstol
Het bouwjaar van een kapel te Ammerstol ligt vlak voor 1331. De graaf van Holland, Willem III, was de stichter: ‘onse lieve Here, Haren Willem, Grave van Henegouwe, enz. binnen der vrihede van siere poirte toit Ammers heeft doen maken ene Capelle, omme te doen wyen, ende te ordineren ene Prochikercke toter poirte behoif van Ammers voirscreven’. De rechten zijn op 22 juli 1331 vastgelegd. De kerk bleef afhankelijk van de ‘Moederkerkcke van 's Heren Arnoudsberghe’ (Bergambacht). De verheffing tot parochiekerk waarover in het charter gesproken wordt, heeft niet onmiddellijk en misschien wel helemaal geen doorgang gevonden, want in 1348 is er nog steeds sprake van een ‘Cappellaen tot Ammers’ die door de tollenaar de kost gegeven moet worden, ‘alsoo lange als hy in 't besitte van der voorseyde cappelle is’ (Van Mieris II, 520, 751).
Cornelis Pronk tekent in 1733 dit kerkgebouw als kruiskerk met een westtoren. Zoals bij de meeste kerken in de Krimpenerwaard was ook hier de technische staat een voortdurende bron van zorg. Reparaties en verbouwingen vonden regelmatig plaats: in 1700 kreeg de kerk een nieuw dak, in 1779 is de toren, die drie voet en negen duim uit het lood hing, rechtgezet, in 1822 (of 1827) is zelfs het hele schip vervangen. Desondanks bleef de technische staat onbevredigend en men besloot in 1878 dan ook om het gebouw af te breken.
Architect L.J. Redeker uit Schoonhoven was de ontwerper van het nieuwe gebouw, een niet georiënteerde, eenbeukige kerk met toren. Ten opzichte van het oude gebouw was deze kerk 180 o gedraaid. Stichtingsstenen uit 1880 in het muurwerk van kerk en toren vermelden de namen van de bij de nieuwbouw betrokken
245 De kerk van Ammerstol uit 1880 (foto RDMZ, 1981).
246 Opmeting van de kerk van Ammerstol door Ad. Mulder vlak voor de afbraak in 1878 (coll. RDMZ).
| |
| |
247 Bergambacht, Hervormde kerk.
Poging tot reconstructie van de verschillende bouwperioden.
Plattegronden, doorsneden en gevels vanaf het zuiden.
Schaal 1:600. Getekend door J.J. Jehee, 1993.
In de plattegronden is de huidige omvang van de kerk met een stippellijn aangegeven.
Fig 1. Restanten van de oudste kerk in de 13de en 14de eeuw.
Fig 2. Het oude koor wordt afgebroken, een nieuw koor wordt gebouwd, tegelijk met de zuiderkapel en sacristie. Het oude schip wordt tijdelijk afgesloten tijdens de bouw van het nieuwe koor. Daarna wordt het schip verlengd tot aan het nieuwe koor.
Fig 3. Het schip wordt verhoogd en krijgt steunberen (1503?).
Fig 4. Het schip wordt tot het huidige niveau verhoogd en de toren wordt opgetrokken (direct na 1512). Vlak daarna volgt de bouw van de noorderkapel.
Fig 5. De restanten van het in 1674 ingestorte koor zijn opgeruimd. De zuiderkapel is naar het westen uitgebreid.
| |
| |
kerkelijke en gemeentelijke hoogwaardigheidsbekleders. Het luidklokje uit 1564 werd in de nieuwe toren in de oude klokkestoel opgehangen. De fraaie, voornamelijk laat 17de-eeuwse, inventaris is grotendeels behouden en in het nieuwe gebouw weer opgesteld.
| |
Bergambacht
Het oudste kerkgebouw op deze plaats kwam aan het eind van de 13de, begin 14de eeuw tot stand. De kerk was vermoedelijk aan de H. Laurentius gewijd. Het was een eenbeukige kerk met een smaller koor. Hier van resteert aan de noordzijde onder de waterlijst nog enige muurwerk. In de 15de eeuw werd de kerk vergroot en uitgebreid met een vijfzijdig gesloten koor, een sacristie en een kapel aan de zuidzijde. In vermoedelijk 1503 (dit jaartal was in 1915 nog vaag leesbaar) werd het schip verhoogd en kreeg het steunberen. Door Gelderse troepen werd in 1512 bijna het hele dorp alsmede de kerk verwoest. De herbouw werd al snel ter hand genomen. Het schip werd nogmaals verhoogd en de toren kwam tot stand in de trant van de Kempische gotiek. Waarschijnlijk ook in deze tijd, in het begin van de 16de eeuw, bouwde men aan de noordkant een kapel die in 1616 tot grafkapel voor de ambachtsheer werd vergroot. Op 6 mei 1576 is het dorp wederom, ditmaal door de Geuzen geplunderd en verwoest. Of de kerk daarbij enige schade opliep is niet duidelijk. Ten gevolge van de orkaan van 1 augustus 1674 werd de kerk wel ernstig beschadigd. Het koor stortte onder andere in. Het zou niet meer opgebouwd worden. De triomfboog tussen schip en koor werd daarom dichtgezet. De ruïnes bleven meer dan een eeuw liggen: pas in 1783 werden de laatste resten geruimd.
In 1860 werd tegen de gedichte oostwand van de kerk een consistorie gebouwd door timmerman Teunis Blanken naar ontwerp van dijkmeester Nout (Blanken, 21).
248 Bergambacht, Hervormde kerk. Torenspitsen van 1891 en 1965.
Schaal 1:150. Tekening door J.J. Jehee, 1993. Links is afgebeeld de spits van 1891 die een staalconstructie bezat. De ontwerper is M. Brandtma, Ing. arch. te Kralingen. Rechts is de huidige spits getekend, die na de restauratie van 1965 is gereconstrueerd aan de hand van 18de-eeuwse afbeeldingen. Het is niet onwaarschijnlijk dat de oude bekroning van hout geweest is.
| |
| |
249 Bergambacht, Hervormde kerk. Aanzichten en doorsneden van de toren.
Schaal 1:300. Tekening door J.J. Jehee uit 1993 naar gegevens van P. van der Sterre, 1958.
De neogotische, uit ijzer geconstrueerde, spits uit 1891 (links) is tijdens de restauratie van de toren (1960-1963) door een stenen vierkante spits vervangen. Deze spits heet een reconstructie te zijn van de (houten?) bekroning van vóór de brand van 1891. Bij de restauratie is bovendien de westgevel hersteld en gedeeltelijk gereconstrueerd. Pinakels werden bijgemaakt, een boogfries werd verwijderd, galmgaten zijn gedicht en het westraam is veranderd.
250 De kerk en toren van Bergambacht na de restauratie (foto RDMZ, 1977).
| |
| |
Op 26 april 1891 brandden kerk en toren geheel uit. Voor de herbouw van de kerk is de aanbesteding gehouden op 15 juli 1891. Het werk werd gegund aan Willem T. van der Wal, timmerman en aannemer te Bergambacht. Het ontwerp voor de toren was van de hand van M. Brandtma, Ing. arch. te Kralingen. De toren kreeg een nieuwe spits in neogotische vormen met een inwendige ijzerconstructie. De kerk zelf werd met gebruikmaking van het oude muurwerk herbouwd.
Tussen 1960 en 1965 verving men de torenbekroning door een opzetstuk met piramidale spits, een reconstructie gebaseerd op oude afbeeldingen van de toren van voor de brand van 1891. Restauratie van de kerk volgde in de jaren 1972-1975. Muurwerk en vensters werden van reparaties uit 1891 ontdaan en in gotische trant gereconstrueerd aan de hand van vondsten in het werk. Ook het inwendige werd in die trant aangepakt. De 19de-eeuwse consistorie aan de oostkant werd afgebroken en herbouwd.
Van de oorspronkelijke inventaris resteert weinig meer door de brand van 1891. Naast het 17de- en 19de-eeuwse avondmaalszilver konden de preekstoellezenaar en de doopbekkenhouder, beide uit de tweede helft van de 17de eeuw, gered worden.
| |
Berkenwoude
Het huidige kerkgebouw werd in het begin van de 16de eeuw (na 1512 (d)) gebouwd. Daarvoor stond er zeker al een kerkgebouw - tijdens het episcopaat van Frederik van Blankenheim (1393-1423) werd er toestemming gegeven voor de afbraak van de oude kerk en de bouw van een nieuwe - maar over het uiterlijk daarvan zijn wij niet geïnformeerd. Het vroeg 16de-eeuwse kerkje bestond uit een zaalkerk met een smaller recht gesloten koor en een toren. Van dit gebouw resteren de schipkap met de restanten van een opgehangen tongewelf, de (in 1833 beklampte) zuid- en noordmuur en de noord- en oostgevel van het koor (thans consistorie). Waarschijnlijk werd het vorige kerkgebouw beschadigd door de Gelderse troepen die in 1512 ook hier het dorp in brand staken. Van het begin van de 16de eeuw dateert de toren van drie geledingen hoog. Of ook de bouw van deze toren het directe gevolg is van de verwoestingen der Geldersen is niet duidelijk maar lijkt waarschijnlijk, gezien de bouwstijl en het gebruikte materiaal. In 1732 of 1735 hebben er reparaties aan de kap van kerk en toren plaats gehad. In 1833 vond een ingrijpende vernieuwing van het schip plaats. Muren van schip en consistorie werden beklampt of vernieuwd en de oorspronkelijke spitsboogvensters werden in rondbogen veranderd. In het interieur kwam een nieuw houten tongewelf dat weer aan de oude spanten en sporen werd opgehangen.
251 Het interieur van de kerk van Berkenwoude met de laat 17de-eeuwse preekstoel en dooptuin (foto RDMZ, 1977).
| |
| |
252 De kerk van Gouderak uit 1658 (foto RDMZ, 1981).
Aangezien de toren nogal sterk naar het zuidwesten overhelde, besloot de burgerlijke gemeente als eigenaresse in 1939 tot restauratie over te gaan. Door het uitbreken van de oorlog moest het werk uitgesteld worden. Tussen 1949 en 1950 vond uiteindelijk de restauratie plaats waarbij de funderingen werden versterkt en de houten vloeren van klokkenzolder en onder de kapvoet door beton vervangen zijn. De voet van de torenspits is verbreed en de balustrade afgebroken.
In 1972 volgde, na een lange aanloopperiode, de restauratie van de kerk. Ook hier werden de funderingen verbeterd. De kerkvloer is opnieuw gelegd. De kerk van Berkenwoude bezit een aantal interessante inventarisstukken uit het einde van de 17de eeuw, een luidklok uit 1755 en avondmaalszilver uit 1800, 1852 en 1874.
| |
Gouderak
Gouderak heeft nooit een middeleeuwse kerk bezeten. De ambachten van Moordrecht en Gouderak hoorden bijeen. Er werd in Moordrecht gekerkt door de inwoners van het dorp Gouderak. In 1658 werden de beide kerkelijk gemeenten gescheiden, Op instigatie van de Gouderakse schout Jan Brouc werd vervolgens een zaalkerk gebouwd met een driezijdig gesloten koor en een dakruiter. Het bouwjaar en het wapen van Gouderak, twee sterren, staan in rode baksteen weergegeven in de westgevel. De eerste steen van dit gebouw werd door de drie kinderen van de schout gelegd, een feit dat gememoreerd was in een van de gebrandschilderde glazen van de kerk. De dakruiter werd hoogstwaarschijnlijk in 1718 geheel vernieuwd. Dit jaartal en de initialen van de uitvoerders (?) staan in de houtconstructie gekrast.
De hele 17de-eeuwse inventaris met de glazen is in 1851 verkocht om een ingrijpende verbouwing te kunnen bekostigen. Ook het interieur werd toen gemoderniseerd. Bij restauraties in 1949-1952 en 1960 is zo veel mogelijk de toestand van vóór 1851 gereconstrueerd. Aan de westkant kwam een toegangsportaal in traditionele vormen.
Door de verkoop in de 19de eeuw zijn er weinig oude inventarisstukken meer over. Alleen vier zeer fraaie avondmaalsbekers uit 1716 en uit 1673 resteren. Voor de preekstoel liggen de grafzerken van Jan Brouc en predikant Jacob Gerard Staringh.
| |
Haastrecht
Ook de Haastrechtse pseudobasiliek is de geschiedenis niet ongeschonden door gekomen. De vroegste vermelding van een kerkelijke gemeente te Haastrecht dateert van de jaren 1275-1280. Het oudste gedeelte van het gebouw, namelijk het onderste deel van de toren, zou uit die tijd kunnen dateren. Daarbij hoorde een schip met koor. In 1968 werden tijdens de restauratie van de kerk in de huidige oostmuur de aanzetten van een triomfboog gevonden, waaruit blijkt dat deze vroeg 14de-eeuwse kerk een koor gehad moet hebben. Aan het eind van de 14de eeuw is het schip naar het westen verlengd, waarmee de toren voor 3/4 werd ingesloten. De toren werd in die tijd verhoogd. Waarschijnlijk in de tweede helft van de 15de eeuw is het schip verbreed en verhoogd tot een driebeukige pseudobasiliek met een omlopende vijfzijdige koorsluiting. Nadien bouwde men aan beide zijden lage transeptarmen. Ook deze kerk is in de eerste jaren van de Opstand tijdens de strijd tussen Geuzen en Spanjaarden verwoest. Aannemelijk is dat deze gebeurtenis in 1575 plaatsvond tijdens het beleg van Oudewater, toen er bij Haastrecht een schans was opgeworpen. Tussen 1609 en 1611 is de kerk hersteld met uitzondering van het koor. De triomfboog tussen schip en koor werd gedicht. Daar tegenaan kwam een kleine rechthoekige uitbouw. Twee 15de-eeuwse zuilen van de kooromgang, waarvan één met koolbladkapiteel, kwamen buiten de kerk te liggen. De beide transepten werden hoger opgetrokken, zodat hun daknok gelijk kwam aan die van het schip.
De toren verzakte hetgeen aanleiding was voor het aanbrengen van een zware steunbeer tegen de zuidwestkant. Mogelijk vond dit al, gezien de aard van het metselwerk aan de steunbeer, in de 17de eeuw plaats. In 1779-1780 werd de torenbekroning vernieuwd, vermoedelijk naar een ontwerp van J.T. Blanken, die in 1761 in Haastrecht was komen wonen en onder andere aldaar schepen en timmerman was.
| |
| |
253 De Haastrechtse kerk vóór 1896. De toren heeft de koepel met open lantaarn uit 1779 naar ontwerp van Jan T. Blanken (foto RDMZ, z.j.).
254 Nadat de kerk en toren van Haastrecht in 1964 wederom waren uitgebrand hield men voor wat de torenbekroning betreft vast aan het ontwerp uit 1896. Voor het fries onder de omgang van de toren koos men echter dit maal voor een gotische vormgeving (foto RDMZ, 1975).
Tussen 1851 en 1853 werd het hele interieur gemoderniseerd en aangepast aan de smaak van de tijd. De gewelven, spaarbogen en kapitelen verdwenen onder een stuclaag en ‘gotische’ versieringen werden aangebracht. Tegen de noordoostzijde bouwde men een nieuwe consistorie.
Na een hevige brand in 1896 kreeg de toren een nieuwe bekroning in neorenaissance vormen, ontworpen door de architecten F. van der Straaten en H.J. Nederhorst Jr. Het schip en de transepten werden herbouwd. De aanbesteding van het werk vond plaats op 22 maart 1897. Op 27 maart 1898 kon de kerk weer in gebruik genomen worden. Een tweede brand trof de kerk in 1964. De toren kreeg weer een houten bekroning, een kopie van die uit 1896. Het schip werd gerestaureerd naar de toestand van vóór 1896. De omtrek van het in 1575 verdwenen koor is met lage muurtjes aangegeven. De restanten van de oude consistorie/beenhuis aan de zuidoostkant bleven als ruïne bestaan.
Door alle branden is er geen oorspronkelijk voor de kerk vervaardigd meubilair bewaard gebleven. Wel is er 17de- en 18de-eeuws koperwerk en een compleet avondmaalsstel uit 1839.
| |
Krimpen aan den IJssel
Bij KB van 2 augustus 1861 nr. 58 werd de Hervormde gemeente van Krimpen aan den IJssel en Stormpolder erkend als een zelfstandige gemeente. Voordien was de gemeente samengevoegd met die van Ouderkerk aan den IJssel. Op 27 april 1865 werd eindelijk de eerste steen voor de nieuwe kerk in neoklassicistische vormen aan de IJsseldijk gelegd. Men had een aannemer uit Vlaardinger Ambacht aangetrokken, Coenraad in 't Veld. Intussen hield men de diensten in een school naast de kerk. Op 16 maart 1866 werd de kerk ingewijd (Holderman, 36).
De een beukige kerk van zes traveeën diep heeft een dakruiter met opengewerkt houten klokketorentje en een balustrade. Zij is niet georiënteerd. Het muurwerk is in gele baksteen uitgevoerd. Alleen de zuidgevel en de rechte achtergevel zijn met blokken gepleisterd.
Sedert de bouw hebben verschillende wijzigingen plaats gehad. Zo hebben in 1961 wijzingen aan het interieur plaats gevonden. In 1989 is aan koorzijde een vergaderzaal en consistorie aangebouwd.
| |
| |
255 De Hervormde kerk van Krimpen aan den IJssel uit 1865-1866 (foto RDMZ, 1993).
De in eclectische stijl opgetrokken pastorie ernaast is uit dezelfde tijd als de kerk, ook 1866.
| |
Krimpen aan de Lek
Omstreeks 1425 werd ter plaatse van een oudere voorgangster een kruiskerk met driezijdig gesloten koor gebouwd. Tijdens de Opstand is deze kerk met het hele dorp verwoest. In 1615 werd het gebouw hersteld, waarbij het koor van de kerkruimte werd afgescheiden. Door de buitendijkse ligging bleken in het begin van de 20ste eeuw de funderingen verzakt te zijn. Na uitvoerige discussies over al dan niet restauratie van het gebouw is het toch in 1939 afgebroken en vervangen door een niet georiënteerde kerk naar ontwerp van ir. M.C.A. Meischke en ir. W. Vermeer. De fraaie 17de- en 18de-eeuwse inventarisstukken herplaatste men in de nieuwe kerk.
256 De 17de- en 18de-eeuwse inventaris, opgesteld in de nieuwe kerk van Krimpen aan de Lek (foto Hervormde kerk, Krimpen aan de Lek).
| |
Lekkerkerk
Van de in oorsprong middeleeuwse, mogelijk laat 13de-eeuwse, kerk is niets meer bewaard gebleven dan wat restanten van funderingen met een baksteenformaat van 28 × 12 × 7 cm. Door de invallen van Gelderse troepen in 1512 is die kerk vermoedelijk ernstig beschadigd, waarna zij werd herbouwd als een kruiskerk met driezijdig gesloten koor van twee traveeën lang. In 1575 of 1576 is de kerk in brand gestoken door Spaanse troepen of door de Geuzen, die in die jaren herhaaldelijk slag leverden bij de schans te Krimpen. Het duurde tot 1615 voordat de kerk (gedeeltelijk) was herbouwd. De beide transeptarmen en het koor liet men voorlopig als ruïne staan. Pas in 1828 werd het laatste puin van het koor geruimd toen het kerkhof werd opgeknapt.
Op 28 augustus 1779 stortte de toren in. Het ontwerp voor een nieuwe westgevel met toren werd gemaakt door G. van der Linden uit Den Haag. In 1830 is het de Rotterdamse stadsarchitect P. Adams die de opdracht voor een nieuw ontwerp van de torenbekroning kreeg. Men was niet tevreden met het torentje van vijftig jaar daarvoor.
Ingrijpend was de wijziging die het interieur in 1954 onderging toen het een eigentijdse vormgeving kreeg. Alle banken verdwenen. Het orgel en de galerij werden van hun ornamenten ontdaan en de uitmonstering werd in wit en grijs uitgevoerd met bijpassende ranke stoelen naar ontwerp van Rietveld. Alleen de 17de-eeuwse preekstoel handhaafde men. Het 17de-eeuwse doophek verdween naar Ameide, waar een jaar daarvoor de kerk was uitgebrand.
| |
| |
257 De kerk van Lekkerkerk vóór de instorting van de toren. Gewassen pentekening door H. Spilman naar A. de Haen, 1733, 79 × 111 mm.
258 De kerk van Lekkerkerk aan de westkant (foto RDMZ, 1993).
In de jaren 1980-1982 werden kerk en toren gerestaureerd. De vernieuwing van 1954 werd daarbij ongedaan gemaakt. De honingraatvensters uit 1851, gehandhaafd tijdens de modernisering van 1954, werden door exemplaren met een bakstenen vorktracering vervangen. Alleen in de meest westelijke travee bleven twee 19de-eeuwse vensters bewaard.
Van de inventaris dateert het orgel uit 1874, de preekstoel is een kopie uit 1980, naar het vroeg 17de-eeuwse exemplaar dat tijdens de restauratie verbrand is. De grote koperen kroon dagtekent weliswaar uit het begin van de 17de eeuw, maar is ingrijpend gerestaureerd. Voorts zijn twee avondmaalsbekers uit 1663 vermeldenswaard.
| |
Ouderkerk aan den IJssel
De eerste kerk in de Krimpenerwaard stond in Ouderkerk aan den IJssel. Misschien stond hier in 944 al een koninklijke eigenkerk (Schoute, 1994, 95).
259 Het diep achter de dijk liggende kerkgebouw van Ouderkerk (foto RDMZ, 1995).
In de tweede helft van de 12de eeuw werd een tufstenen kerkje gebouwd dat bestond uit een schip en een smaller koor en hoogstwaarschijnlijk een westtoren.
260 De kerk van Ouderkerk vanaf het oosten gezien. Het oostvenster is in verband met het grafmonument in het koor gedicht (foto RDMZ, 1993).
| |
| |
261 Het portaal aan de zuidzijde van de kerk te Ouderkerk (vóór 1795 stond het aan de westkant) uit 1671 (foto RDMZ, 1994).
In het midden van de 14de eeuw is het koor vervangen door een breder, vijfzijdig gesloten koor met steunberen. Tussen 1425 en 1428, toen de Hoekse en Kabeljauwse twisten weer waren opgelaaid, werd de kerk verwoest. Het koor is als eerste, op de 14de-eeuwse funderingen, herbouwd. Schip en toren volgden vrij snel daarna. In het begin van de 16de eeuw vergrootte men de kerk tot een kruiskerk door het aanbouwen van de transepten. De kap van de kerk werd bij die gelegenheid vernieuwd.
Wezenlijk veranderd is het gebouw sedertdien niet. Wel onderging het ingrijpende restauraties aan ex- en interieur aan het einde van de 18de eeuw en enkele malen in de 20ste eeuw. In 1795 betrof het voornamelijk (ingrijpend) constructief herstel. De toren werd aan binnen- en buitenzijde voor een deel beklampt en de spits gerepareerd. De consistorie is in 1795 en nogmaals in 1968 vernieuwd. In 1854 kwam er pas een orgel in de kerk. Daartoe werd er een muur gemetseld tussen schip en koor die voordien door een houten hekwerk van elkaar gescheiden waren.
Tussen 1963 en 1968 werd de kerk gerestaureerd. Het orgel verdween naar de westzijde, de muur werd weer door een doorzichtige afscheiding vervangen. De kerk bezit een uitgebreide en fraaie inventaris uit de 17de eeuw, waaronder de preekstoel, doophek en banken en een aantal avondmaalsbekers en en paar koperen kronen. Uit 1753 stamt het grote grafmonument in het koor voor de graven van Nassau, heren van Ouderkerk.
262 Het portaal aan de noordkant van de kerk te Ouderkerk uit 1661 (foto RDMZ, 1994).
| |
Schoonhoven
Een parochiekerk te Schoonhoven wordt voor het eerst in een acte uit 1354 vermeld (Visser, 1964, 87, 155). De kerk had St. Bartholomeus als patroonheilige. Het hoogaltaar was dan ook aan St. Bartholomeus gewijd. Daarnaast stonden er nog tenminste tien andere altaren in de kerk (gewijd aan Maria, St. Nicolaas, H. Geest, St. Eligius, St. Laurentius, St. Ewaldus, St. Chrispijn, H. Barbara en H. Johannes de Doper, St. Joris en St. Anthonius).
Over de vroegste bouwgeschiedenis is niets bekend. Na de stichting (in de eerste helft van de 14de eeuw?) is de kerk namelijk afgebrand en diverse malen zeer ingrijpend verbouwd, waarbij sporen van eventuele voorgangsters grotendeels uitgewist zijn.
De kerk heet herbouwd te zijn na de grote stadsbrand van 1375. Alleen de transeptgevels zouden deze brand doorstaan hebben. Te controleren valt het niet meer want bij de restauratie van de kerk in de jaren 1928-1935 zijn deze zo ingrijpend gewijzigd dat men daar geen conclusies met zekerheid meer aan kan ontlenen. In 1395 schonk de heer van Schoonhoven het patronaatsrecht van de kerk aan de Duitse orde, waarmee de Commandeur tevens pastoor der kerk werd. De herbouwde kerk was waarschijnlijk een eenbeukige kruiskerk met een vijfzijdig
263 De kerk van Schoonhoven aan de oostkant met de drie veelzijdig gesloten koren (foto RDMZ, 1984).
| |
| |
264 De grote kerk van Schoonhoven vanuit het noordwesten (foto RDMZ, 1984).
gesloten middenkoor. De sluiting van het middenkoor, dichtgezette vensters boven de meest oostelijke scheibogen van dit middenkoor en de oostelijke muren van de transeptarmen zijn uit deze bouwperiode (eind 14de, begin 15de eeuw) overgebleven.
Niet lang daarna werd de kerk vergroot met twee recht gesloten zijkoren die met het middenkoor in verbinding werden gebracht door spitse scheibogen met zuilen van Gobertange steen. Vervolgens verrees tussen het noorder koor en de transeptarm een kapel met een gemetseld kruisgewelf waarvan de ribben op gebeeldhouwde kopjes uitkomen. Een buitenvenster in het noorderkoor moest daarvoor gedicht worden. In diezelfde tijd, rond 1450, is men begonnen met de bouw van de toren. Hoog werd hij niet, hoewel dat, gezien de forse onderpartij, wel in de bedoeling lag. De ondergeleding werd rijkelijk versierd met Gobertange
| |
| |
265 Schoonhoven, Hervormde kerk. Poging tot reconstructie van de verschillende bouwperioden in de middeleeuwse kerkplattegrond tot de uitbreiding in 1650.
Schaal 1:600. Getekend door J.J. Jehee in 1993.
In de plattegronden is de huidige omvang van de kerk met een stippellijn aangegeven. Per periode is het nu nog bestaande werk door middel van een afgekaderde arcering weergegeven.
Fig. 1. De vorm van de kerk direct na 1375. Van deze periode resteren de koorsluiting en delen van de oostelijke transeptmuren.
Fig. 2. In de eerste helft van de 15de eeuw begint men met de torenbouw, worden de rechtgesloten zijkoren aangebracht en verrijst er een kapel aan de noordkant.
Fig. 3. Omstreeks 1500 zijn de zijkoren naar het oosten verlengd en van een driezijdige sluiting voorzien.
Fig. 4. In de eerste helft van de 16de eeuw wordt het schip tot aan de transeptarmen verbreed en naar het westen toe verlengd waardoor er een hallenkerk ontstaat en de toren deels raakt ingebouwd. Aan de zuidkant bouwde men in 1566 een sacristie.
| |
| |
266 Schoonhoven, Hervormde kerk. Langsdoorsnede van de kerk voor de restauratie in 1928-1935.
Schaal 1:300. Getekend in 1993 door J.J. Jehee naar opmetingen van W. Scheepens (toren) uit 1908 en W. Kromhout (schip en koor) uit 1926.
Met een arcering is het oxaal met daarop het orgel aangegeven. De 17de-eeuwse scheibogen met kolommen en de westelijke vieringpijlers moesten tijdens de restauratie van 1928 wijken voor de betonnen ondersteuningsconstructie van de toren.
steen, hetzelfde materiaal als men aan de zuilen van het middenkoor toepaste. De tweede torengeleding is maar voor de helft uitgevoerd. Halverwege is men met de bouw gestopt. Dit stuk werd opgetrokken van baksteen met speklagen van Ledesteen. Waarom men de toren niet voltooid heeft kan te maken hebben met het feit dat hij in een vroeg stadium al naar het oosten is gaan verzakken. Tegen het torenlichaam waren namelijk bij de bouw alleen aan de westkant steunberen aangebracht. Aan de oostkant moest het schip de torenmassa zien op te vangen. Dat er verzakkingsproblemen waren is bekend, want in 1560 had de vroedschap bijvoorbeeld moeten besluiten tot het zo goed mogelijk rechtzetten van de toren. Om de kosten te dekken verkocht men in 1563 het zilveren Bartholomeusbeeld. Waar dat naar toe gegaan is, is onbekend (Lugard, 1938, 6-7).
Terug naar de kerk. Omstreeks 1500 zijn de zijkoren naar het oosten verlengd en van een driezijdige sluiting voorzien. In de kerk is de bouwnaad van die verlenging nog steeds waarneembaar. In de eerste helft van de 16de eeuw werd tevens het schip tot hallenkerk vergroot. Men verbreedde daartoe het schip tot aan de transeptgevels die daardoor niet meer uitstaken en verlengde het naar het westen. Hierdoor raakte de toren ingebouwd.
| |
| |
267 Schoonhoven, Hervormde kerk. Langsdoorsnede.
Schaal 1:300. Getekend door J.J. Jehee in 1993 naar een opmeting van architectenbureau ir. R. Visser uit 1981.
Door middel van een raster is een van de betonnen steunberen aangegeven die tijdens de restauratie van 1928-1935 zijn aangebracht om instorting van de toren te voorkomen.
Aan de zuidkant verrees in 1566 een sacristie, die via een natuurstenen poortje in de kerk toegankelijk gemaakt werd. Op de sluitsteen hakte men het jaartal uit. Reparaties aan de toren, kennelijk een doorlopende aangelegenheid, zijn bekend uit 1611 van de hand van de steenhouwer Gregorius Cools (Van Berkum, 402). Over de aard der werkzaamheden konden geen gegevens gevonden worden. Cools of Cool was geen onbekende in de omgeving. In 1603 had hij aan het Goudse stadhuis een renaissance bordes aangebracht. In 1609 vervaardigde hij de versieringen aan het Lazaruspoortje in diezelfde stad en uit 1614 dagtekent een poortje met beeldhouwwerk van zijn hand aan het Goudse Oude Mannenhuis.
Uiteindelijk bleken reparaties aan de toren niet meer te voldoen en werd er - in 1648 - tot voltooiing van het bovenste deel besloten. Dit vond plaats tussen 1648 en 1650. De tweede geleding was zo slecht, dat die deels moest worden afgebroken. De schuinte van de toren werd gecorrigeerd. De bogen van de tweede geleding kregen een ronde beëindiging. Men koos voor een heel nieuwe, te lood staande, bovenbouw in klassicistische vormen met Ionische halfzuilen en pijlers en een spits. De westelijke ingang kreeg een Toscaans portaal van Bentheimer steen. In
| |
| |
268 Schoonhoven, Hervormde kerk. Plattegrond voor de restauratie van 1928-1935.
Schaal 1:300. Getekend door J.J. Jehee in 1993 naar een opmeting van W. Kromhout uit 1926.
Aangegeven zijn met een arcering de plaats van het oxaal met daarop het orgel en de preekstoel. Schip, transept en het middenkoor waren voorzien van een houten tongewelf. De zijbeuken van het schip waren door middel van kinderbinten vlak afgewerkt. De zijkoren hadden onbeschoten tongewelven.
het inwendige van de toren werd het bestaande gewelf boven de begane grond door een ribloos kruisgewelf vervangen.
Een ontwerper van de torenbekroning is niet bekend, wel de ‘fabryk’, Cornelis Maartenze de Graaf, die zes steenhouwers en een jong gezel onder zich had. De steenleverancier is eveneens bekend. De Amsterdamse handelaar Hendrik Spiering leverde in 1648 voor toren en kerk zesenvijftig schepen met Bentheimer steen (Van Berkum, 403). Voor de spits gebruikte men oud hout dat deels van het schip afkomstig was. Twee jaartallen op de toren getuigen van deze bouwperiode: op de sluitsteen van een boog van een der galmgaten staat ‘1649’. Aan de buitenzijde staat boven een Ionisch kapiteel ‘1650’ gehakt.
Om het verder overhellen van de toren naar het oosten op te vangen besloot men (op 11 juli 1649) tot andere maatregelen. Het middenschip werd met zeven voet verbreed (ongeveer twee meter). De bestaande scheibogen met gotische zuilen werden vervangen door zes nieuwe ‘pilaren’. Aan beide zijden van het middenschip verrezen zo tegen de torenpijler een zware muurpijler, twee Toscaanse zuilen en een vieringpijler, onderling door ronde scheibogen verbonden. De plaats van de oostelijke vieringpijlers bleef gehandhaafd. Deze zijn alleen in baksteen
269 Schoonhoven, Hervormde kerk. Dichtgezet koorvenster (foto RDMZ, 1993).
opnieuw opgemetseld. Voor wat betreft de plaatsing van de kolommen is men ten opzichte van de steunberen afgeweken van de oude traveemaat. Dit alles had tot gevolg dat men ook de afwerking van de plafonds van middenschip, zijbeuken en transepten moest wijzigen. Alle korbeelstellen, tongewelven en tongewelflijsten dateren uit die tijd. Het is niet ondenkbaar dat de plafondafwerking van de drie koren toen ook vernieuwd is. De nu vlak afgewerkte plafonds van de zijkoren hadden in 1926 nog onbeschoten tongewelven. Tussen middenkoor en middenschip is een houten schot geplaatst waarvan de bovenkant aan de schipzijde was afgewerkt met een lijst. Dit werk was in 1653 gereed.
Aan het exterieur kwam aan de oostkant een gebosseerd poortje, de toegang voor de begrafenisstoeten. Het is opgetrokken van Bentheimer steen, heeft een segmentvormig fronton en het jaartal 1650, alsmede ‘Memento Mori’ in het boogveld.
Hiermee waren de 17de-eeuwse verbouwingen nog niet ten einde. Tussen 1657 en 1658 werd de kap van de noorderbeuk van de kerk vernieuwd. Een gedenksteen
| |
| |
270 Schoonhoven, Hervormde kerk. Plattegrond.
Schaal 1:300. Getekend door J.J. Jehee in 1993 naar een opmeting van architectenbureau ir. R. Visser uit 1981.
Door middel van arceringen zijn de belangrijkste bouwperioden aangegeven.
in de kerk memoreert dit feit. De kerk werd in 1658 weer in gebruik genomen. Voorlopig bleef het daar bij.
Dan loopt de spits bij een storm in 1747 schade op. In het jaar daarop is die met gebruikmaking van het oude hout weer hersteld (Van Berkum, 406; Van der Aa, deel S (1847), 261).
De westgevels van de zijbeuken ondergingen eveneens diverse verbouwingen. In de 17de eeuw waren daar nog spitsboogvensters aanwezig. Op een tekening uit het midden van de 17de eeuw is dat zichtbaar. Op 18de-eeuwse afbeeldingen ziet men dat zij zijn vervangen door ovale lichten.
271 De westkant van de kerk in het midden van de 18de eeuw. De zijbeukgevels zijn gewijzigd. De hoge ramen hebben plaats gemaakt voor ovale lichten. Gravure afgebeeld in Van Berkums beschrijving van de stad Schoonhoven (1762).
272 Ingang aan de oostkant uit 1650 (foto RDMZ, z.j.).
| |
| |
273 Het interieur van het schip (foto RDMZ, 1984).
274 Het interieur van het koor (foto RDMZ, 1984).
In 1777 werd een nieuwe consistorie gebouwd. De deur vanuit de kerk met het jaartal 1566 werd daarbij gehandhaafd.
In het schip verving men in 1858 de glas-in-loodramen met de stenen traceringen door ijzeren ramen. Het werk werd opgedragen aan D. Brussen te Schoonhoven. De ramen in het koor volgden in 1861 (De Bruyn, 114). Het grote raam boven de
| |
| |
westingang en de ovale lichten in de westelijke zijbeukgevels werden in die tijd dicht gemetseld.
Door het verzakken van de toren waren er gaandeweg ernstige problemen ontstaan. De in de 17de eeuw getroffen voorzieningen bleken niet afdoende te zijn. Vanaf het begin van de 19de eeuw had men bijna jaarlijks maatregelen moeten nemen om verder zakken te voorkomen. Na uitputtende discussies, die zich bewogen tussen afbraak en nieuwbouw dan wel herstel werd de toestand zo gevaarlijk - alle zuilen in het schip waren in oostwaartse richting ontzet - dat in 1925 de kerk op bevel van de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg gesloten werd. Met de restauratie werd kort daarna gestart. De herstellingen werden onder leiding van architect W. Kromhout en onder toezicht van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg uitgevoerd in de jaren 1928-1935. De toren werd met twee zware betonnen steunberen in het schip opgevangen. Een vergroot en verbreed transept en een nieuwe opstelling van het bankenplan met galerijen moest compensatie bieden voor de verloren gegane ruimte in het schip. Het kerkgebouw werd op 27 februari 1932 weer geopend. De restauratie van koor en toren kon op 27 februari 1935 afgesloten worden.
Tussen 1980 en 1982 is de toren nogmaals gerestaureerd.
Van de inventaris is het voormalige, rijk gebeeldhouwde oxaal uit het midden van de 16de eeuw met de herenbank uit het midden van de 17de eeuw het meest opmerkelijke stuk. Voorts bezit de kerk diverse beschilderde vroeg 17de-eeuwse kerkborden, een aantal interessante grafzerken, alsmede 17de- en 19de-eeuws avondmaalszilver.
| |
Stolwijk
275 Toren en kerkgebouw van Stolwijk (foto RDMZ, 1981).
Een middeleeuwse kerk te Stolwijk werd in 1489 door troepen uit Woerden in brand gestoken. De toren is daarna herbouwd - een steentje met 1501 aan het westportaal wijst daar op - de kerk werd voorlopig gerepareerd. In 1547 moest een gedeelte van de kerk wegens bouwvalligheid gesloopt worden en herbouwd. Nadien kreeg zij de vorm van een kruiskerk met een vijfzijdige koorsluiting. Bij een storm in 1717 waaide het bovenste deel, vermoedelijk de spits, van de toren af die vervolgens herbouwd werd.
Op 19 maart 1867 brandden kerk en toren uit. De toren kon nog wel gerepareerd worden - hij kreeg, alweer, een nieuwe spits - het schip, de transepten en het koor werden afgebroken en maakten plaats voor een nieuw, eenbeukig kerkgebouw. Door de verlaging van het polderpeil was de toren sterk naar het zuidoosten gaan overhellen. Hoewel in 1936 al plannen tot restauratie werden opgemaakt, kreeg het zijn beslag pas in 1945. De toren werd onderheid en van een betonnen korset voorzien. Aan de zuid- en oostzijde werd een zware betonnen steunbeer geplaatst. Ook het kerkgebouw vertoonde verzakkingsverschijnselen. In een uitvoerige discussie over restauratie of nieuwbouw, werd uiteindelijk voor het laatste gekozen. In 1948 verrees een nieuw kerkgebouw, dat overigens in de geest, vormgeving en materiaalgebruik nauw aansloot bij de bestaande toren. Als bouwmateriaal werd oude baksteen gebruikt, afkomstig van het gebombardeerde Bezuidenhout in Den Haag.
De kerk bezit fraai, laat 17de-eeuws avondmaalszilver.
| |
Willige Langerak
In 1272 zou er al een kerk te Willige Langerak bestaan hebben. Over de oudste geschiedenis van het gebouw zijn echter geen gegevens voorhanden. Op de kaart van Van Deventer uit omstreeks 1560 waarop Schoonhoven staat afgebeeld is ook Willige Langerak opgenomen. Men ziet daarop een kerk met westtoren op een met water omgeven terrein.
Vanaf de 17de eeuw is wat meer bekend. Getuige een steen in de toren zou die in 1627 gebouwd zijn. Waarschijnlijk maakte men gebruik van een ouder bouwwerk dat verhoogd werd, gezien de verschillende soorten baksteen die eraan verwerkt zijn. Het steenformaat in het onderste deel van de toren tot vier meter hoogte, thans overpleisterd, bedraagt 28 × 14 × 6,5-7 cm. Dat staat een datering in de 13de à 14de eeuw niet in de weg.
Het kerkgebouw onderging in 1650 een vernieuwing. Op een oudere fundering werd tegen de toren een nieuw gebouw gezet. Er kwamen twee toegangen, een aan de noordkant en een aan de zuidkant met het jaartal 1650 in de sluitstenen.
| |
| |
276 Het kerkgebouw van Willige Langerak in 1840 (tekening coll. Herv. gemeente Willige Langerak).
277 De kerk van Willige Langerak (foto RDMZ, 1979).
Aan de oostkant kwamen een toegang tot de consistorie en twee vensters. Dit gebouw is in 1836 vrij ingrijpend veranderd. De daknok werd hoger opgetrokken dan die van de voorganger: een deel van het galmgat aan de oostzijde van de toren is nu achter het kerkdak verdwenen. In de vensters kwamen gietijzeren ramen. Men dichtte de ramen in de oostmuur en verplaatste de toegang. Bij restauraties van toren (1977-1979) en kerk (1990-1991) hield men het bij reparaties en verbetering van de fundering.
De kerk bezit een mooie 17de-eeuwse inventaris waarvan de twee gesigneerde en gedateerde koperen kronen tot de opmerkelijkste stukken behoren. |
|