| |
| |
| |
Openbare gebouwen
In dit hoofdstuk worden gebouwen met een openbare functie behandeld waarin het bestuur van het land, de provincie of de gemeente zetelt. Voorts verstaan wij hieronder bouwwerken waarin overheids- en semi-overheidsdiensten zijn gevestigd. Raad- en rechthuizen, tolhuizen, politiebureaus, brandspuithuisjes, postkantoren en zelfs bankgebouwen kunnen tot deze categorie gerekend worden. Ook doelen en waaggebouwen hebben een openbare functie (gehad). De openbare functie die de kerkgebouwen kunnen hebben komt in het hoofdstuk over de kerken aan de orde. Met name in de dorpen vonden in de kerken ‘openbare handelingen’ plaats als het jaarlijks afhoren van de dorpsrekeningen. De bergplaats voor brandspuit en -slangen en de locale gevangenis konden eveneens in de kerkgebouwen en de torens ondergebracht zijn.
Over het algemeen zijn de openbare gebouwen op een plaats en in een stijl opgetrokken die hen onderscheidt van de ‘gewone’ huizen in de omgeving. Waar er aanleiding toe bestaat wordt dit nader toegelicht.
De belangrijkste groep in de categorie van openbare gebouwen vormen de raadhuizen. De oude stadhuizen van Haastrecht en Schoonhoven komen, mede wegens hun - in het Schoonhovense geval veel gekritiseerde - restauratiegeschiedenis, vrij uitgebreid aan de orde.
| |
Archivalia
ARA, Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. nr. 971 (Raadhuis Haastrecht); idem, inv. nr. 1286 (Vm stedelijk graanpakhuis te Schoonhoven); Oud archief van de stad Schoonhoven (aanwezig in het Streekarchief Krimpenerwaard te Schoonhoven); Dossiers RDMZ 1921-1930; 1926-1927-1928; 1929-1930; 1931-1954; 1955-1968; 1972-1978; 1985; 1990 - (stadhuis te Schoonhoven); 1958-1966; 1974 (carillon); Dossiers RDMZ, 1935-1963 (raadhuis te Haastrecht); Dossiers RDMZ, 1972 (Waag te Schoonhoven).
| |
Literatuur
Berkum, H. van, Beschryving der Stadt Schoonhoven, Gouda 1762; Blanken, D., Bergambacht in oude ansichten, Zaltbommel 1971; Boon, K., e.a., Lekkerkerk 1865-1950; (etc), Lekkerkerk 1984; Carasso-Kok, M. en L. Levy- van Halm (red.), Schutters in Holland. Kracht en zenuwen van de stad, Zwolle 1988; Couvée, L., ‘Het Raadhuis te Haastrecht en zijne restauratie’, in: De Bouwwereld 7e jrg. (1908), 3-5; Dane, A.J., Historische beschrijving van Gouderak, Gouderak 1955; Dool, D. van den en C.J. Nobel-van Vuren, De historie van het oude raadhuis, Lekkerkerk 1991; Elsing, Th.N., Het doelenhuis te Schoonhoven, Schoonhoven 1987 (ongepubliceerd; aanwezig bibliotheek RDMZ); Groningen, C.L. van, ‘Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard’, in: Holland 25 (1993), 77-90; Hoog Hz., G. de, ‘Het raadhuis te Schoonhoven’, in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 1929, nr. 50, 393-399; Hoogerdijk, W., ‘Schoonhovens onroerend goed in de eerste helft van de negentiende eeuw’, H.E.K. 16e jrg. (1991), nr. 3, 65-94; Kölker, A.J., Haastrecht. Hoofdstukken uit het ontstaan en de ontwikkeling van ‘die Steede ende Landen van Haestregt’ tot in het begin van de 19de eeuw, Dordrecht 1974; Kauhsen, B., Omphalos. Zum Mittelpunktsgedanken in Architektur und Städtebau dargestellt an ausgewählten Beispielen, Scaneg Verlag, München, 1990, 123-125; Leeuwis-van Geloven, A. ‘Van ouds het Raadhuis aan de Lekdijk 172 te Ammerstol’ H.E.K., derde jrg. nr. 3 (1978), 65-69; Lugard Jr., G.J., Beschrijving van het Stadhuis te Schoonhoven, [Schoonhoven] 1932; Lugard Jr., G.J., In 4
kwartier door Schoonhoven's historisch
| |
| |
revier, Schoonhoven 1938; De monumenten van Schoonhoven, Schoonhoven 1986; Mulder, A., ‘Het voormalig stedelijk graanpakhuis te Schoonhoven’, in: Bulletin N.O.B., VI (1905), 185-187; Ollefen, L. van en Rs Bakker, De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver, 5de deel (Schieland en Krimpenerwaard), Amsterdam 1795; Overvoorde, J.C., ‘Raadhuis te Haastrecht’, in Bulletin N.O.B., 6de jrg (1905), 32; Tillema, J.A.C., Schetsen uit de geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland, 's-Gravenhage 1975; Uyl, W.F.J. den, De Lopikerwaard; I dorp en kerspel tot 1814, Utrecht 1960; Visser, J.C., Schoonhoven. De ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad in het rivierengebied gedurende de Middeleeuwen, Assen 1964; Voet, H.A., Groeten uit Gouderak, Alphen aan den Rijn 1982; Wouden, A.M.M. van der, Uit de geschiedenis van Berkenwoude, Berkenwoude 1980; Zwart, J. van der, Het carillon van Schoonhoven. Een onderzoek naar de historie van de stadhuisklokken, [Schoonhoven 1975].
| |
De raad- en rechthuizen
Het gebouw waar het dagelijks bestuur van een stad zetelde duidde men gewoonlijk aan met de naam ‘raadhuis’ of ‘stadhuis’. De eerste benaming is afgeleid van het college dat tot de Franse tijd met het begrip ‘vroedschap’ of ‘(oud)raad’ wordt aangeduid, een in bestuursaangelegenheden adviserende vergadering. Een dorpsbestuur kwam bijeen in een ‘rechthuis’, overigens meestal een speciaal voor het doel gehuurde kamer in de plaatselijke herberg. De schout vervulde soms de functie van herbergier, waardoor het één eenvoudig met het ander gecombineerd kon worden. De naam ‘rechthuis’ of ‘rechtkamer’ herinnert aan één van de belangrijkste taken van het lokale bestuur, die van de rechtspraak. Tot de Franse tijd waren schout en schepenen bevoegd om recht te spreken in civiele aangelegenheden, alsmede over kleine strafrechtelijke vergrijpen. Op het platteland was de rechtspraak anders geregeld dan in de stad. In de stad speelden heerlijke rechten geen rol. De ambachtsheer of -vrouwe ontbrak daar immers. Schout en schepenen - samen het gerecht geheten - spraken in de stad ook recht in andere dan civiele zaken, inclusief de zware strafrechtelijke zaken. Op het platteland waren zware zaken of voor de heer (hoge jurisdictie, hoge heerlijkheid) of voor een rechtscollege elders. Pas na 1805 kwam de term ‘gemeente’ in zwang.
De beide steden in de Krimpenerwaard, Haastrecht en Schoonhoven, hebben nog steeds de beschikking over een historisch stadhuis. De rechthuizen of rechtkamers in de dorpen hebben in de loop van de 19de eeuw plaats gemaakt voor
105 Voormalig raadhuis aan de Lekdijk 162 te Ammerstol (foto RDMZ, 1994).
gemeentehuizen. De gemeentehuizen werden of nieuw gebouwd of men maakte gebruik van een bestaand, monumentaal pand. Dit laatste was het geval in Ammerstol en Krimpen aan de Lek. Vaak is de plaats van het oude rechthuis annex herberg wel te achterhalen, mede omdat er thans nog steeds een ‘herbergfunctie’ aan verbonden is, zoals in Bergambacht (café Het Centrum), Berkenwoude ('t voormalige Regthuis') en Ouderkerk (café de Harmonie).
| |
De dorpen
De laat 18de-eeuwse stad- en dorpbeschrijver Van Ollefen noemt de rechthuizen en rechtkamers in de dorpen allemaal en geeft daarbij een waardering die vrijwel steeds op hetzelfde neerkomt: ‘Hebben wy, Gouderak betreffende, niets aantetekenen, aangezien de rechtkamer, naar een vry algemeen gebruik op het platte land van onze republiek, gehouden wordt in eene herberg, die tegen over de stad Gouda gelegen is...’ of in het geval van Bergambacht: ‘Alzo hier niet anders dan een ordinaire Herberg, voor Rechthuis gehouden word’ dan wel bij Ammerstol: ‘Wereldlyke gebouwen hier niet te vinden zyn, alzo het Rechthuis maar een ordinaire Herberg is, en daarom in dit Articul niet te pas komt’ (Van Ollefen, 261, 272, 287).
Een 17de-eeuwse boerderij aan de Lekdijk 172 te Ammerstol beschikte in 1884 nog over ‘... eene bovenkamer, uitzigt hebbende op de Rivier de Lek door drie ramen, en zulks om te strekken tot eene Gemeentekamer en alzoo tot het houden van vergaderingen van den gemeenteraad en van burgemeester en assessoren....’. Het gebouw is eind jaren zeventig van deze eeuw na uitvoerige discussie gesloopt. De raadhuisfunctie bezat het al lang niet meer. Bij testamentaire beschikking
| |
| |
106 In 1894 werd het raadhuis van Bergambacht gebouwd (foto RDMZ, 1994).
in 1885 had Cornelis Zanen zijn woning aan de Lekdijk 162 aan de gemeente geschonken om daar het gemeentehuis in te vestigen hetgeen direct daarna is gebeurd. Het huis staat er nog steeds, is in 1940 verbouwd en heeft het wapen van Ammerstol boven de voordeur (Leeuwis, 65-69).
In 1894 werd het raadhuis van Bergambacht aan de Raadhuisstraat gebouwd in een voor die tijd gangbare neorenaissance-stijl. De ruimte in de herberg voldeed niet meer. Het gebouw is opgetrokken uit rode baksteen en met stucbanden en -blokken versierd. Boven de middenrisaliet prijkt een houten klokketorentje. In de risaliet is het gebouw gedateerd: 1894. Het is ook nu als gemeentehuis in gebruik, zij het dat het van binnen geheel is verbouwd en aan de achterkant een uitbreiding kreeg.
Ten tijde van Van Ollefen waren er in Berkenwoude drie herbergen waarvan er een als rechthuis diende. ‘Aan dit huis is in den jaare 1791 een nieuwe rechtkamer uit de grond opgemetseld, welke kamer zeer fraai en over-bezienswaardig is’ aldus de schrijver. Al in de 16de eeuw werd in dit dorp het rechthuis ten huize van de schout gehouden die tevens herbergier was. De vierschaar vergaderde dan in een van de gelagkamer afgeschoten ruimte. Na het midden van de 19de eeuw werd aan de Dorpsstraat 21 een secretarie annex burgemeesterswoning gebouwd die tot 1973 dienst heeft gedaan (Van Ollefen, 312; Van der Wouden, 1980, 67, 221 nt. 70).
107 Voormalig raadhuis annex burgemeesterswoning aan de Dorpsstraat 21 te Berkenwoude (foto RDMZ, 1994).
Het dorpsbestuur van Gouderak kwam bijeen in een herberg die binnendijks gelegen was tegenover het Goudse Veerstal (bij Stolwijkersluis). De plaats van dit rechthuis lag voor de hand want de Goudse schout was tevens schout te Gouderak. Tot aan de Franse tijd bleef het rechthuis in gebruik. Als herberg en uitspanning bleef het tot in het begin van de 20ste eeuw bestaan. In 1905 is de herberg tot woonhuis verbouwd. Tot omstreeks 1925 was er in een van de zijgevels een gevelsteen met Jacoba van Beieren ingemetseld. In de jaren zestig van deze eeuw is het voormalige rechthuis/herberg/woonhuis afgebroken.
In de dorpskom van Gouderak werd in 1842 een nieuw raadhuis in een sobere neoklassicistische stijl gebouwd dat er nog steeds staat. Het met blokpleister versierde gebouw aan de Dorpsstraat 52 is twee bouwlagen hoog en drie gevelopeningen breed. De gevel wordt met een fronton afgesloten. Aan de voorzijde is boven de voordeur de eerste steen die de toenmalige burgemeester G.J. ten Brummeler op 5 april 1842 legde, ingemetseld. In het driehoekige fronton is het oude gemeentewapen van Gouderak te zien, de zespuntige ster. De voorgevel wordt aan weerszijden door pilasters met bossingen en spaarvelden beëindigd. Alle vensters hebben geprofileerde omlijstingen. Het gebouw is thans als hulpsecretarie in gebruik (Dane, 1955, 8-9; Voet, 1982, 6, 33, 34, 48).
In Krimpen aan de Lek was het rechthuis in de 18de eeuw met de school gecombineerd: ‘De Rechtkamer was in vroeger tyden boven het Schoolhuis, naderhand in laatstgemelde herberg, vervolgends in de Krimp-Zalm en nu, na onze gezegende revolutie, weder boven het Schoolhuis, waarom men thans ook aan dit huis het bord vindt waarop de huwelyksproclamaties geschreven worden’. Het voormalig raadhuis van Krimpen aan de Lek staat aan de Dorpsstraat 7 en is aan het eind van de 19de eeuw als woonhuis gebouwd. Het is een groot, vrijstaand gebouw van twee bouwlagen en een kap, opgetrokken in een Frans aandoende neorenaissance-stijl. De donkerrode baksteen wordt verlevendigd door stuclijsten
108 Gouderak, het raadhuis uit 1842 aan de Dorpsstraat 52 (foto RDMZ, 1994).
109 Het voormalige raadhuis aan de Dorpsstraat 7 te Krimpen aan de Lek (foto RDMZ, 1994).
| |
| |
110 Het voormalige raadhuis uit 1879 te Lekkerkerk met de uitbreiding links uit 1938 (foto RDMZ, 1994).
en -blokken. De middenrisaliet eindigt met een topgevel. Hierin zit de terug liggende voordeur waarboven een balkon op consoles rust, versierd met hoofden. De gevel wordt afgesloten met een kroonlijst met consoles. De vakken daartussen zijn versierd met geometrische decoratie in rode en blauwe baksteen en met diamantkoppen van kunststeen. Het gebouw is als hulpsecretarie in gebruik (Van Ollefen, 327-328).
Lekkerkerk heeft aan het Raadhuisplein 5 (voorheen Achterweg) een monumentaal raadhuis staan. Het gebouw kwam in 1879 tot stand, getuige een jaartalsteen in een cartouche in de geveltop. De aanleiding tot de bouw was het feit dat de tot dan toe gebezigde vergaderruimte in café Het Bonte Paard aan de Lange Stoep 33 (alleen de gevelsteen resteert) niet meer aan de eisen voldeed. De eigenaar weigerde verbeteringen aan te brengen, zodat de raad noodgedwongen naar een andere oplossing moest omzien. Tegelijk speelde de behoefte aan een eigen post- en telegraafkantoor. Uiteindelijk koos men voor een combinatie: ‘een vereenigd post- en telegraafkantoor met woning voor den beambte te bouwen, met een raadkamer, zoo ruim dat die desnoods tevens tot secretarie zou kunnen worden gebezigd’. Plannen en bestek werden gemaakt door L. Exalto uit Moordrecht, ‘fabryk’ van de Zuidplaspolder. Als bouwlocatie was aanvankelijk gekozen voor de niet meer in gebruik zijnde begraafplaats naast de kerk. Wegens verzet onder de bevolking moest men naar een andere bouwplaats omzien. Het werd uiteindelijk de tuin van de plaatselijke bovenmeester. Op 9 april 1880 kon het gebouw eindelijk in gebruik genomen worden. Het was toen symmetrisch van opzet, drie traveeën breed met een middenrisaliet met fronton. Iedere travee had zijn eigen schilddak. Het gebouw is in een voor die tijd gangbare eclectische stijl opgetrokken in rode baksteen met gestucte banden, lijsten en blokken. De toegangen tot raadhuis en postkantoor zaten in de rechterzijgevel.
In 1909 ging het postkantoor eruit. De vrijgekomen ruimte werd in 1911-'12 bij het raadhuis getrokken. In 1938 werd het gebouw aan de linkerkant in dezelfde stijl uitgebreid, waarvoor een brandspuithuisje moest wijken.
Het twee bouwlagen hoge rechthoekige gebouw heeft thans derhalve een asymmetrisch ingedeelde voorgevel. Rechts van het midden verrijst een met een fronton bekroonde risaliet, waarin gekoppelde vensters en een balkon zijn opgenomen. De toegang zit nu in het linkerdeel. Die in de zijgevel zijn dichtgezet. Het gebouw is in 1990, bij de ingebruikname van een nieuw gemeentehuis van Nederlek, buiten gebruik geraakt. Het heeft nu een sociaal-culturele en een horeca-bestemming (Van den Dool, 17, 19, 32).
In 1880 werd in Ouderkerk een gemeentehuis gebouwd aan de Dorpsstraat 42. De levendige werking van de gevel door het gebruik van verschillende kleuren baksteen is teloor gegaan nadat men hem wit geverfd had. Aan de linkerzijde is, bij de uitbreiding van de gemeente, nieuwbouw verrezen.
Het aardige neoklassicistische raadhuis van Stolwijk uit 1862 moest in 1961 wijken voor een nieuw gemeentehuis.
| |
| |
111 Boerderij Roosenburg aan de Tiendweg 1 te Willige Langerak (foto RDMZ, 1994).
Midden in de kern van de langgerekte (voormalige) gemeente Vlist werd in 1911 een raadhuis gebouwd, dat nog aanwezig is, maar nu als woning gebruikt wordt. Het pand met mansardekap aan de Oost Vlisterdijk 36 staat haaks op de kavel aan de kant van de Vlist en is opgetrokken in een stijl die zich vrijwel niet onderscheidt van de in die tijd gebouwde boerderijen langs de Vlist. Boven de vensters in de voorgevel zitten getoogde strekken met tegels in de boogvelden. De voordeur is in een bescheiden portiek opgenomen. De voorgevel wordt door een lijst afgesloten.
In Willige Langerak had de ambachtshuis nabij de Lek de naam ‘Jachthuis’. Een deel daarvan werd van 1923 tot 1942 als raadzaal gebruikt voor de toenmalige gemeente. Later bood het gebouw nog een onderkomen aan een politiebureau. Het eigenlijke rechthuis van Willige Langerak stond in de 18de eeuw ten oosten van het jachthuis, tussen de Lekdijk en de Tiendweg. Op die plaats staat nu de kapitale boerderij Roosenburg (Tiendweg 1). Hierin fungeerde ook een vertrek tot 1927 als raadzaal (Monumenten van Schoonhoven, 294, 401; Den Uyl, I, 128).
| |
De steden
Het oudst bekende stadhuis in de Krimpenerwaard is dat van Schoonhoven. De bouwdatum is precies bekend: 1452. Ook het bouwjaar van het Haastrechtse stadhuis is ons overgeleverd. Dit gebouw verrees in 1618. Beide gebouwen werden opgenomen in de bestaande verkaveling en staan op een prominente plaats binnen de bebouwing. In Schoonhoven midden aan de Haven, in Haastrecht op het snijpunt van IJsseldijk (Hoogstraat) en de verbinding naar het veer over de IJssel. Beide gebouwen verenig(d)en in zich functies als vergaderplaats, vierschaar, gevangenis en wachtlokaal. Beide zijn door de tijden heen niet ongeschonden tot ons gekomen. Hoewel ‘het geval Schoonhoven’ door de extreme restauratieopvatting van eind jaren twintig de gemoederen in den lande hevig in beroering heeft gebracht, zijn de resultaten van de restauraties aan het Haastrechtse stadhuis in 1907 en 1957 op de keper beschouwd zeker niet minder extreem. Bij die gelegenheden is vrijwel alles dat na 1618 aan het gebouw was toegevoegd vervangen, teneinde te komen tot een zo ‘gaaf’ mogelijk, vroeg 17de-eeuws beeld. De voorgevel werd in 1907 gereconstrueerd waarbij vensters, deuren en bordes uit 1823 plaats maakten voor nieuwe exemplaren in oude (?) vormen. Zekerheid over die oude vorm is er echter niet, want een afbeelding van een oudere fase was niet bekend. In het inwendige werd in 1956-'57 op een enkel zolderspant na de volledige houtconstructie vernieuwd. Een 18de-eeuwse schouw overleefde dit geweld, hetgeen niet gezegd kan worden van de lambrizering uit dezelfde tijd. Alleen de kelder onder het voorste deel en twee zandstenen kolommen van een schouw op de verdieping resteren nog van het gebouw uit 1618. Zo bekeken is de restauratie van het Schoonhovense stadhuis bepaald minder ingrijpend te noemen. De hoeveelheid aan bewaard gebleven authentieke onderdelen en materiaal is daar vele malen groter dan in Haastrecht.
| |
Haastrecht
112 De van ribloze kruisgewelven en een gemetselde middenkolom voorziene raadhuiskelder (foto RDMZ, 1993).
Vóór 1618 had Haastrecht geen stadhuis. De baljuw van Schoonhoven was tevens baljuw van Haastrecht. De civiele zaken deden de plaatselijke bestuurders af in een vertrek in een herberg. Op den duur was deze situatie weinig bevredigend. Daarnaast vormde de behoefte aan een eigen gevangenis - overtreders werden in Schoonhoven gevangen gezet - mede aanleiding tot de bouw van een stadhuis waar de verschillende functies onderdak konden vinden.
De bouw van een eigen stadhuis vond uiteindelijk plaats in 1618. Het gebouw werd opgetrokken uit gele ijsselsteen en versierd met blokken en lijsten van natuursteen in Hollandse renaissance-stijl. Het kreeg een trapgevel aan de voorzijde, een puntgevel aan de achterkant en een rank klokketorentje op het dak. Aan de voorzijde kwam een trap met bordes, evenals een klokketoren een vast gegeven bij raadhuizen in die tijd. Fraai gekrulde muurankers werden aangebracht aan voor- en achtergevel.
De indeling van het raadhuis is die van een voor- en een achterhuis met een trap in de hoek op de scheiding van beide delen. Beide delen hebben een overwelfde beganegrondse kelder, waarboven twee bouwlagen en een zolder.
In 1618 was het raadhuis voorzien van een ruimte voor het houden van de rechtspraak (de via het bordes toegankelijke hal in het voorhuis), een vergaderkamer
| |
| |
113 Haastrecht, Stadhuis. Plattegronden en doorsneden. Schaal 1:250. Getekend door J.J. Jehee in 1993 naar gegevens van architectenbureau ir. T. van Hoogevest, 1956 en eigen waarneming.
De huidige toestand is het resultaat van restauraties in 1907 en in 1956-1957, waarbij op enkele onderdelen na, vrijwel al het materiaal is vernieuwd.
114 De 18de-eeuwse schouw in de burgemeesterskamer (foto RDMZ, 1993).
voor het bestuur (de kamer op de hoofdverdieping van het achterhuis), een gijzelkamer (de kamer daarboven, op de verdieping van het achterhuis) en twee gevangenhokken (in de met tongewelven overwelfde achterkelders). De grote van ribloze kruisgewelven voorziene kelder onder het voorhuis diende waarschijnlijk mede als verblijf voor de wacht. In de linkerzijgevel zijn in 1905 tijdens de voorbereidingen voor de restauratie sporen gevonden van een schouw die erop wijzen dat deze kelder voor meer dan alleen opslagruimte in gebruik was. Van alle overige vertrekken in het raadhuis hadden alleen de beide vertrekken in het achterhuis een schouw. De ramen in de zijgevel van de gijzelkamer had men met ijzeren staven verstevigd.
In de tweede helft van de 18de eeuw kreeg de zaal op de hoofdverdieping van het achterhuis, die toen als raadzaal gebruikt werd, een nieuwe betimmering en een hangschouw. De verdeling der vensters in de achtergevel werd daaraan aangepast. Op 18 juli 1823 is, getuige een jaartalsteen die daar gezeten heeft, het bordes
| |
| |
115 Het stadhuis van Haastrecht in 1899 vóór de restauratie. Op de begane grond en in het bovenlicht van de deur heeft het een 19de-eeuwse vormgeving. De stoep dagtekent volgens een gevelsteen links naast de keldertoegang uit 1823 (foto RDMZ, coll. Mulder, 1899).
116 Het Haastrechtse stadhuis na restauratie. Het bordes is vernieuwd, de leeuwen herplaatst en de ramen hebben een nieuwe 17de-eeuwse indeling gekregen (foto RDMZ, 1994).
veranderd in een nieuwe hoge stoep met hardstenen bloktreden en een ijzeren hekwerk. Uit dezelfde tijd zullen de voordeur met gesneden bovenlicht en het vijftienruits venster rechts daarvan gedagtekend hebben. Op een foto uit 1899 is deze situatie goed te zien.
In de laatste jaren van de 19de eeuw was de gemeente voornemens ‘eenige onoordeelkundige herstellingen’ aan de gevel weer te corrigeren. Ad. Mulder maakte daartoe in 1899 een rapport over de toestand van de gevel en voegde daar een restauratieplan bij, waarbij hij deur en benedenvenster reconstrueerde en op de top een leeuw plaatste. Voorlopig kwam het er niet van wegens het ontbreken van de financiën.
Tijdens een gemeenteraadsvergadering in december 1904 werd er een schenking gedaan ten behoeve van de restauratie van het stadhuis. Naar aanleiding daarvan besloot de gemeenteraad om verdere plannen te ontwikkelen voor de uitwendige restauratie naar de situatie van 1618. Voor het maken van een restauratieplan en het samenstellen van de begroting werd een opdracht verstrekt aan de Delftse architect L. Couvée, die dit moest klaren in overleg met de heer F. van der Straaten, gemeente-opzichter en architect te Gouda.
117 De deur met luchtgaten, een kijkgat en grote sloten sloot een gevangenhok af. De stenen trap leidt op naar de hal (foto RDMZ, 1993).
118 Het met ijzeren staven versterkte raam in de burgemeesterskamer, die vroeger als gijzelkamer werd gebruikt (foto RDMZ, 1993).
| |
| |
119 Het restauratieplan van A. Mulder uit 1899, waarbij hij het bordes handhaaft, maar de voordeur en het venster daarnaast een 17de-eeuwse vormgeving geeft (Coll. RDMZ).
In 1907 is de buitenzijde naar plannen van Couvée gerestaureerd. Hij veranderde de stoep uit 1823, die verzakt en gescheurd was en zette er weer de leeuwen en een bol op die ergens in het stadhuis lagen opgeslagen. De stenen voor de nieuwe stoep betrok hij van een 17de-eeuws huis in de buurt dat net in die tijd werd afgebroken. De leeuwen werden gerestaureerd door A. Kok te Amsterdam. Op het ene schild stond het wapen van Holland. Dat werd in dat van Zuid-Holland veranderd. Op het andere schild kon men nog zeer vaag een kroon zien. Bij de restauratie is er het wapen van Haastrecht op gebeiteld. Ook de gevelsteen tussen de ramen werd onderhanden genomen. Vóór de restauratie stonden hier de geschilderde wapens van Zuid-Holland en Haastrecht. Dat van Zuid-Holland is door het Arkelwapen vervangen dat er vroeger op gestaan heeft. Het geslacht Van Arkel bezat de heerlijkheid Haastrecht in de 13de en 14de eeuw. In de burgemeesterskamer (ooit gijzelkamer) werden tien wapens in het glas aangebracht, uitgevoerd door het atelier W.J. Gips in Den Haag.
De visie van Couvée op de restauratie blijkt uit een rapport uit 1905 waarin hij onder andere stelde ‘het beginsel voorop stellende van te behouden wat maar eenigzins te behouden is’.
Na afloop van de restauratie schreef hij in de ‘Bouwwereld’:
Het restauratieplan van den gevel was gemakkelijk uit den nog bestaande toestand op te maken. Alléén moest de vraag overwogen worden of de kozijnen
120 Een van de schildhoudende leeuwen met het wapen van Haastrecht (foto RDMZ, 1994).
121 Een van de vroeg 17de-eeuwse zandstenen kolommen van de schouw in de zaal op de verdieping (foto RDMZ, 1993).
| |
| |
op de verdieping en de vliering den oorspronkelijken vorm hadden behouden of dat ze vroeger door een kruis in gelijke deelen waren verdeeld geweest. Nauwgezet onderzoek gaf mij de overtuiging dat de kozijnen onveranderd moesten blijven, welke overtuiging versterkt werd door dat in Haastrecht verscheidene kozijnen in oude gevels van dit type thans nog worden aangetroffen. Alléén de roeden, welke blijkbaar uit later tijd waren, werden weggenomen en ook deze bovenlichten beglaasd met glas in lood (Couvée, 1908, 3-4).
Restauratie en herindeling van het inwendige, door Couvée al voorgestaan, konden om financiële redenen voorlopig niet geëffectueerd worden. In 1948 wordt G. van Hoogevest met het plannen maken belast. Zijn voorstel, dat uiteindelijk uitgevoerd zou worden, behelsde de verplaatsing van de hoofdtrap en de verandering van de hal. Deze was onaantrekkelijk en benepen doordat er een vertrek van afgescheiden was. Op de hoofdverdieping overwoog men de verwijdering van ‘de niet zeer waardevolle schouw’, de lambrizering en publieke tribune uit de raadzaal, alsmede het herstel van alle zolderingen. Al het glas-in-lood moest door roeden vervangen worden. Uiteindelijk zou de 18de-eeuwse schouw toch gehandhaafd blijven, maar de lambrizering haalde het niet. Die werd verwijderd. Het ‘herstel’ van de zolderingen zou ‘vernieuwing’ worden. In 1956 begon men met het werk, op 20 december 1957 was het klaar.
| |
Schoonhoven
Over de vroegste geschiedenis van het stadhuis in Schoonhoven zijn wij door archiefonderzoek goed geïnformeerd. Op 7 april 1452 werd de eerste steen voor het Schoonhovense ‘stedehuys’ gelegd door de slotvoogd Gerijt van Poelgeest. Het gebouw kwam in de rooilijn te staan op de hoek van de Haven en de Stadhuisstraat, die voorheen Schoenmakersstraat heette. Voordien is er echter in archiefstukken al sprake van een stadhuis. De oudste gegevens daaromtrent dagtekenen van 1389. Of dat stadhuis op dezelfde plaats stond als het huidige is niet zeker (Visser, 1964, 152).
Wat de reden was om het 14de-eeuwse stedehuis te vervangen - Van Berkum houdt het op een brand, waar Visser echter zijn bedenkingen over heeft (Van Berkum, 375; Visser, 1964, 152) - is evenmin helder. Hoe het ook zij, de bouw van het nieuwe stadhuis zal zeker twee jaar in beslag genomen hebben. In 1454 werden namelijk nog boetes opgelegd ‘tot ter timmeringe van der stedehuys’ (Lugard, 1932, 1).
Het gebouw werd opgetrokken uit baksteen, bekleed met Lede- en Gobertangesteen. Er zaten spitsboogvensters in voor- en zijgevel die op een waterlijst stonden. Beide gevels waren voorzien van pilasters (aan de zijgevel overhoeks geplaatst), versierd met casementen die uitmondden in een pinakel en aan de onderzijde op een kraagsteen werden opgevangen. De gevels werden met een lijst beëindigd. Boven de daklijst liep een schijnweergang. Restanten van bakstenen kantelen (steenformaat: 22,5-22,8 × 11,7-12 × 4,8-5,2, 10 lagen = 68 cm) zitten nog aan de achterzijde. Zij zijn opgenomen in het muurwerk van het waakhuis dat in de 16de eeuw tegen de achterkant van het stadhuis is gebouwd. Er stonden arkeltorentjes op de hoeken van de gevel aan de Stadhuisstraat. In de loop van de tijd zijn in het dakvlak dakkapellen geplaatst. Of er vanaf het begin een klein torentje op het stadhuis stond is uit de houtconstructie niet op te maken, maar is wel waarschijnlijk.
Oorspronkelijk had het stadhuis maar twee vertrekken: een overwelfde ruimte als onderverdieping en een onverdeelde hal op de bovenverdieping.
De onderverdieping, toegankelijk via een spitsbogige toegang in de zijgevel aan de Stadhuisstraat, is sedert de bouw weinig veranderd. In de ruimte staan vier vrijstaande zuilen en langs de wand geplaatste bakstenen halfzuilen die netgewelven dragen. Alle zuilen staan op een achtzijdig basement. Hun kapitelen gaan over in de gewelfribben. De ribben, gordel- en muraalbogen zijn van tufsteen, de gewelfvelden en de muurvlakken van helderrode baksteen. Aan de zuilen is trachiet verwerkt. Deze ruimte heeft als markthal dienst gedaan. Gezien de sporen van een schouw aan de zuidmuur lijkt het waarschijnlijk dat er tevens een andere bestemming voor de ruimte was, bijvoorbeeld voor de wacht.
In de aanvankelijk onverdeelde hal op de bovenverdieping werd onder andere de vierschaar gehouden. De hal bestond uit drie balkvakken waarschijnlijk met korbeelstellen. De strijkbalken hadden een enkele console met een drievoudige
| |
| |
122 Schoonhoven, Stadhuis.
Plattegronden van de kapconstructie over de zolderbalklaag (onder) en over de torenaanzet (boven).
Schaal 1:150. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
De plattegronden worden in de dwarsrichting door twee van gesneden telmerken voorziene, 15de-eeuwse, eiken spanten in drie vakken verdeeld. Deze spanten staan op 17de-eeuwse balken, waarvan de linker door korbeelstellen wordt ondersteund. De eveneens gemerkte halfspanten en hoekkeperspanten staan op blokkeels. Bij de bouw van de dakruiter in 1535 (?) is in het midden een extra eiken spant in de vorm van een dekbalkjuk geplaatst. Op de onderste jukken is een kruis gelegd waarop de stijlen en de schoren van de dakruiter staan. Wegens de onstabiliteit van het geheel, veroorzaakt door het gewicht van het carillon, is de constructie meerdere malen versterkt. In de dwarsrichting zijn ter plaatse van de hoofdspanten aan het eind van de 17de eeuw twee aan twee extra balken gelegd waarop kespen zijn aangebracht met daarop de stijlen die de dekbalken van de onderste jukken ondersteunen. De kinderbalkjes werden in 1789 herlegd.
peerkraal. Alleen de kinderbalken in het zuidelijke balkvak en de zuidelijke strijkbalk resteren hiervan. Hier stond er een schouw tegen de zuidelijke wand. Aangezien er geen sporen van een inwendige trap gevonden zijn, mag men aannemen dat de bovenhal altijd via een buitentrap bereikbaar geweest is.
In de eerste helft van de 16de eeuw werd aan de Schoenmakersstraat tegen de achtergevel van het stadhuis een waakhuis gebouwd ten behoeve van de schutters die de wacht hadden. Het is een rechthoekig gebouw tussen trapgevels van twee verdiepingen en een zolder hoog. Het vier vakken diepe pand had een stookplaats
| |
| |
123 Schoonhoven, Stadhuis.
Dwars-en lengtedoorsneden met aanzichten van de kap.
Schaal 1:150. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
De twee nog originele eiken spanten zijn opgebouwd uit twee op elkaar staande dekbalkjukken met daarop een makelaar. De opbouw van de halfspanten die de dakschilden dragen en de hoekkeperspanten is gelijk. Op de onderste spanten liggen aan alle zijden dubbele flieringen, waarop blokkeeltjes lagen met standzonen die de sporen ondersteunen. De spantbenen zijn voorzien van windschoren tegen de buitenste flieringen. De in 1535 ingebouwde dakruiter is enige malen versterkt door middel van onder andere extra balken, stijlen en schoren. De geveltop van het voormalige ‘waakhuis’ is in het begin van de zestiende eeuw gebouwd op de bakstenen kantelen van de voormalige weergang van het stadhuis.
in het vertrek tegen de achtergevel. Het bakstenen muurwerk is door speklagen geleed. In de hoek die ontstond tussen stadhuis en waakhuis verrees een achtzijdige traptoren.
In 1535 werd een carillon gekocht. Daartoe kreeg het stadhuis een grote dakruiter die in de kap werd ingebracht. Hiervan zijn de grote kruishouten op de onderste jukken en een dekbalkjuk in het midden bewaard gebleven. De huidige dakruiter is een replica uit 1963.
Van Berkum meldt het jaartal 1593 aan de gevel. Hij veronderstelt dat in dat jaar
| |
| |
124 Schoonhoven, Stadhuis.
Reconstructie van de kap uit 1452. De tekening is tot stand gekomen op basis van vondsten in de huidige kap.
Doorsneden schaal 1:150 en details schaal 1:6. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
De gemerkte sporenparen tussen de eveneens, maar apart, gemerkte spanten zijn bovenin voorzien van drie haanhouten. De sporen achter de spanten, waarmee ze door middel van toognagels verbonden zijn, lopen boven door tot de makelaar, waarmee ze verbonden zijn door middel van twee haanhouten. De telmerken van de sporen zijn te zien op de binnenste fliering (zie detail). De console met drievoudige peerkraal is teruggevonden aan de zuidelijke strijkbalk.
125 De overwelfde onderverdieping van het stadhuis (foto RDMZ, Antonietti, 1929).
| |
| |
het uitwendige van het stadhuis tot stand gekomen is. Dat is zeker niet het geval. Waar het (thans verdwenen) jaartal 1593 wel naar verwees is niet duidelijk (Van Berkum, 375). In 1604 volgde wèl een verbouwing van het stadhuis. De oude borstwering maakte plaats voor een opengewerkte balustrade in laat-gotische vormen waar men aan de voorzijde op de tussenpijlers vier leeuwen met wapenborden zette. Op twee van de pijlers werd het jaartal 1604 aangebracht dat daar nog steeds te zien is. In 1611 werd aan de voorzijde het bestaande bordes door een nieuw vervangen met een opengewerkte leuning waarop ook vier schilddragende leeuwen stonden. Ruim anderhalve eeuw zou dit zo blijven staan. Op de gravure bij Van Berkum ziet men dit bordes en de jaartallen op de borstwering en het bordes weergegeven.
In de 17de eeuw vonden regelmatig reparaties aan stadhuis en dakruiter plaats. Een ingrijpende interne verbouwing geschiedde in 1694. Door het gewicht van de dakruiter was de zuidelijke steunbalk op zolder gescheurd. Om dit op te vangen bracht men in onder- en bovenverdieping een 50 cm dikke scheidingsmuur onder het korbeelstel aan. Mogelijk werden tegelijkertijd de beide moerbalken versterkt met nieuwe zware balken met kespen (De Hoog, 396). Van de hal werden aan de zuidkant vóór twee kamers afgescheiden. Om de hoogte in overeenstemming met de breedte van de vertrekken te brengen werd ter plaatse van de kamers het plafond verlaagd, waardoor er een tussenverdieping gecreëerd werd. Zij deed dienst als bergruimte. De tussenvloer liep ter hoogte van de boogaanzet der
| |
| |
126 Schoonhoven, Stadhuis.
Kapconstructie van het voormalige ‘waakhuis’ met het aanzicht van de achtergevel van het stadhuis. Latere constructieve onderdelen zijn weggelaten.
Schaal 1:150. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1993.
De kap dateert uit het begin van de 16de eeuw, toen het ‘waakhuis’ gebouwd werd. De ruimte is door middel van vijf gemerkte eiken spanten in vier vakken verdeeld. Ieder spant is opgebouwd uit drie op elkaar staande dekbalkjukken met daarop een geschoorde nokstijl. De spanten zijn voorzien van gesneden merken. Bij de laatste restauratie zijn de sporen verwijderd. Aan weerszijden van de doorgang naar de zolder van het stadhuis zijn de restanten aanwezig van de gekanteelde bakstenen weergang met daaronder een geprofileerde lijst.
127 De kantelen van het stadhuis in het muurwerk van het waakhuis (foto RDMZ, 1977).
gotische vensters. De oorspronkelijke hoogte is in de hal nog te zien, maar de enkelvoudige balklaag is daar van 1694. In 1697 kwam in één van die van de hal afgeschoten vertrekken de burgemeesterskamer. De andere werd voor de secretaris ingericht. De beide kamers hebben die functie nog steeds.
Ook in 1694 werd de bovenverdieping van het waakhuis bij het stadhuis in gebruik genomen. Deze verdieping werd opnieuw ingericht tot schepenkamer en na 1697 als vroedschapskamer (thans raadzaal). Hierin staat tegen de achterwand een schouw uit 1695. Het snijwerk op de schouw is een nadere bestudering waard. Op de houten schoorsteenboezem is het portret geschilderd van koningstadhouder Willem III, omgeven door de gesneden wapens van Schoonhoven, het baljuwschap van Blois, de burgemeesters Cornelis Woel en Dirk Versteeg, de baljuw Johan van der Putte en de thesauriers C. Koen, R. de Laet en A. van Kempen. Aan de linkerkant van de schoorsteenboezem symbolen van de scheepvaart: een scheepsroer en -toeter, aan de rechterkant symbolen van het bestuur:
| |
| |
128 Plattegronden van het stadhuis van de begane grond en de verdieping uit 1913 door Willem Hemsing. In de kelder zijn heel dun de scheidingswanden te zien die bij de restauratie verwijderd zijn. Ook de ruimtes op de verdieping zijn nog met schotten verdeeld (coll. RDMZ).
twee gekruiste stadssleutels. Op de boezembalk aan de linker- en rechterkant fasces en een caduceus, als symbolen van bestuur en handel, in het midden van links naar rechts als symbolen van het overheidsgezag gekruisde fasces, een zwaard en een alziend oog, alsmede twee slangen om een zon. Het houten plafond is gesierd met een ovale lijst, bestaande uit palmetten en knorren. In de vier hoeken zijn eenvoudige hoekstukken afgebakend.
129 De Raadzaal met de fraai bewerkte schouw uit 1694-1695 (foto RDMZ, 1994).
Een hiervoor gelegen klein vertrek diende aanvankelijk als burgemeesterskamer en na 1697 als schepenkamer (thans commissiekamer). Vandaar de grisaille met de Justitiavoorstelling uit 1697. Het houten plafond is vlak gehouden.
Hoewel harde gegevens niet in het oud-archief van de stad zijn aangetroffen, kan men met vrij grote zekerheid twee namen aan deze verbouwing verbinden: die van de architect Leendert van der Willigh en de schilder Bartholomeus Meyburg. Van der Willigh, ‘opsiender’ van 's Lands fortificatiewerken en in die hoedanigheid in dienst van de Staten van Holland en West-Friesland, hield onder andere in Schoonhoven het toezicht op het onderhoud aan de fortificatiën. Zo is hij in 1702 belast met het maken van een bestek voor en het houden van het toezicht op de uitvoering van een nieuwe brug bij de Veerpoort (O.A.Sch. inv. nr. 788 8). Dat hij meer kon dan toezicht houden op de verdedigingswerken blijkt uit een ontwerp en het bestek van zijn hand voor een tuinhuis op het Doelenterrein in 1701
130 De schouw in de Raadzaal met het portret van koning-stadhouder Willem III (foto RDMZ, 1977).
131 De schouw met een afbeelding van Justitia op de boezem in de Commissiekamer uit 1697 (foto RDMZ, 1977).
| |
| |
132 Het ‘Stadhuys tot Schoonhoven’ in 1733. Pentekening uit 1733 door C. Pronk. 127 × 203 mm (Coll. RPK inv. nr. A 1732).
133 Het stadhuis in 1762. Gravure door J. Punt naar W. Fortuyn, afgebeeld bij Van Berkum in diens ‘Beschryving der Stadt Schoonhoven’.
(tekeningen, bestek en begeleidend schrijven in O.A. Sch. inv. nr. 777 7). In de begeleidende brief verwijst hij naar een bijgevoegde tekening van het stadhuistorentje (niet aanwezig in het archief), hetgeen impliceert dat hij kennelijk werkzaamheden verrichtte aan het stadhuis in opdracht van de magistraat. Vreemd is dat niet want in Nieuwpoort had hij in 1697 in opdracht van de magistraat het nieuwe stadhuis ontworpen en het toezicht op de uitvoering gehouden. Een en ander was voortgevloeid uit zijn betrokkenheid bij de bouw van de nieuwe inundatiesluis ter plaatse (Van Groningen, 1993, 79-81).
In Nieuwpoort had Van der Willigh zich verzekerd van de medewerking van de Haagse schilder Meyburg, die in 1698 twee allegorische schilderijen vervaardigde, ‘een afbeeltsel van de Iustitie’ en ‘een uitbeeltsel vande bou kunste’ (Van Groningen, 1993, 83-86). Als men de Justitia-voorstellingen van Nieuwpoort en Schoonhoven vergelijkt, blijkt meer dan een sterke overeenkomst: de stijl èn de voorstellingen zijn vrijwel identiek. Beide voorstellingen staan op hetzelfde voetstuk, beide Justitia's hebben hetzelfde gewaad en dezelfde fysionomie, beiden zitten schrijlings naar rechts op een leeuw (de kracht van het Land), beiden hebben een uit segmenten samengestelde weegschaal bij zich, in beide voorstellingen is een dreigende wolkenlucht met sterk licht-donker contrast op de achtergrond geschilderd.
Op een tekening van Pronk uit 1733 en de gravure bij Van Berkum is de toestand van het stadhuis in het midden van de 18de eeuw weergegeven. Hoewel de afbeeldingen onderling verschillen kan men een aantal overeenkomsten
134 De Justitiavoorstelling in het stadhuis van Nieuwpoort van 1698 (foto RDMZ, 1992).
opmerken. Aan de voorzijde zaten op de begane grond twee toegangen, een aan de rechterkant, min of meer in een drielichtsvenster ingebroken en een in een spitsboogvormige omlijsting. De spitsboogvensters hadden geen traceerwerk meer. Pronk en Van Berkum verschillen in de weergave van de roedeverdeling. Of de tussenvloer achter de vensters zichtbaar is, valt niet op te maken. De deur met bovenlicht bij het bordes was eveneens gevat in een spitse boog. Onder de balustrade loopt een dwergfries. In het dakvlak aan de voorzijde ziet men vijf dakkapellen, in het linkerdakvlak drie.
Tussen 1775 en 1777 werd het stadhuis aan de buitenzijde veranderd. De gotische vensters werden uitgezaagd en door ‘leelijke, stijve, rechte Engelsche ramen’ vervangen (Lugard, 1932, 2). Het zandstenen bordes van 1611 maakte plaats voor een bordes van hardstenen platen met een ijzeren balustrade. De dakkapellen werden gesloopt en gedeeltelijk vervangen door nieuwe exemplaren. In hetzelfde jaar werd het carillon aanzienlijk uitgebreid, ten gevolge waarvan het uiterlijke aspect van het dakruitertje zich wijzigde. Op een foto uit 1913 is te zien dat er na 1775 nog veranderingen hebben plaats gehad. De gevels zijn gepleisterd. De waterlijst onder de vensters blijkt afgehakt te zijn en de muurpilasters zijn ingekort. De overblijfsels worden door wit geschilderde terracotta consoles opgevangen. Het dwergfries onder de dakrand werd eveneens weggekapt en door
| |
| |
135 Het stadhuis in 1913 met de gepleisterde gevels en de 18de-eeuwse stoep, deur en ramen. De terracotta consoles onder de pilasters zijn goed te zien (foto RDMZ, collectie Mulder, 1913).
136 De gevel na ontpleistering in 1913 waarbij de afgehakte waterlijsten en pilasters duidelijk zichtbaar zijn (foto RDMZ, coll. Steenbergh, z.j.).
137 Het restauratieontwerp uit december 1913 van Ad. Mulder met gotische vensters en dakkapellen (coll. RDMZ).
een nieuw van ijsselsteen gemetseld fries vervangen dat ook werd gepleisterd. Van het waakhuis werd een deel van de gevel opnieuw opgetrokken. Moderne vensters werden aangebracht.
Desondanks raakte het gebouw in verval. Het werd opgemeten in het voorjaar van 1913. Kort daarop werd de gevel ontpleisterd waarbij de sporen van de afgehakte pilasters en waterlijsten aan het licht kwamen. Ad Mulder maakte in december 1913 een restauratieontwerp waarin hij de gotische ramen en de pilasters weer aanbracht. Het dwergfries moest verdwijnen maar de gotische dakkapellen keerden wel terug. Hij baseerde zijn ontwerp grotendeels op de gravure uit 1762 die bij Van Berkum staat afgebeeld. Om financiële redenen is dit plan niet uitgevoerd. In 1921 vatte men toch het plan op het stadhuis te restaureren en opnieuw in te richten. Dit was urgent geworden door ruimtegebrek. Door de onderdirecteur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, G. de Hoog Hz., werd de helpende hand geboden bij het maken van plannen en het opmaken van een begroting. Toch werd er aan de plannen wederom geen uitvoering gegeven. De gemeente kocht in 1922 het naastliggende pand Haven 39 aan, waarmee het ruimtegebrek voorlopig werd opgelost.
In 1925 werden nieuwe plannen gemaakt. Geen moment is ook maar overwogen
138 Een van de terracotta consoles die in de 19de eeuw onder de ingekorte muurpilasters waren aangebracht (foto RDMZ, 1994).
om de toenmalige situatie met de 18de-eeuwse schuiframen en de gepleisterde gevels te handhaven. Bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg wordt een aantal (ongedateerde) plannen van De Hoog bewaard. De uiteindelijke visie komt in het vierde plan duidelijk naar voren: een aanpassing in de trant van de moderne vormgeving. Een opvatting die ook bepalend is geweest voor het restauratieplan van de Grote kerk in Schoonhoven enige jaren daarna. Deze invalshoek stuitte in Schoonhoven op veel tegenstand. Ter plaatse hechtte men zeer aan de gotische ramen, die overigens heel goed gereconstrueerd hadden kunnen worden. Er waren nog voldoende gegevens aanwezig. Tillema wijdt een uitvoerige beschouwing aan deze kwestie die tot op de dag van vandaag de gemoederen in Schoonhoven bezighoudt (Tillema, 127-135). Op 14 mei 1926 wordt in een gemeenteraadsvergadering node de goedkeuring gegeven. In juli 1927 wordt de restauratie onder architectuur van De Hoog onderhands opgedragen aan de fa de NV voorheen H. Boel te Voorburg. Als opzichter fungeerde G. Wisse. Aan de gevels van het stadhuis werd een grote hoeveelheid steen verwerkt, afkomstig van de in WO I verwoeste Lakenhal te Yper (België). Onder de consoles is beeldhouwwerk aangebracht van J.C. Altdorf. De vier bordesleeuwen keerden daar niet meer terug. Zij werden op de dakrand gezet. Op 19 december 1929 was het werk gereed en werd het stadhuis officieel heropend.
Het gevoelen over het resultaat was direct na de restauratie er een van voldoening. E.H. ter Kuile meldt in een artikel: ‘wat nieuw werd aangebracht draagt het stempel van dezen tijd maar is ondergeschikt gehouden aan de architectuur van
| |
| |
139 Vier ongedateerde ontwerpen van G. de Hoog Hz. (coll. RDMZ). Hieruit valt de ontwikkeling in diens denken af te leiden. In twee plannen sluit hij vrijwel naadloos aan bij de opvatting van Mulder uit 1913: gotische vensters, dakkapellen en geen dwergfries onder de dakrand. In het derde plan laat hij wèl de moderne tijd spreken in de Art Décoachtige behandeling van het traceerwerk in de vensters en de detaillering der colonnetten. De nieuwste visie komt in het vierde plan duidelijk naar voren, ingegeven door de opvatting dat indien de vroegere toestand niet meer precies gereconstrueerd kon worden een aanpassing in de trant van de moderne vormgeving de voorkeur verdiende.
140 Het stadhuis direct na restauratie (foto RDMZ, Antonietti, 1929).
het geheel en steunt deze naar vermogen’. Vijftig jaar later is het Tillema die het tegenovergestelde beweert: ‘Juist de architectuur is veranderd, alleen de vorm bleef behouden’ (Tillema, 135).
Nadien vonden er ondergeschikte restauraties plaats zoals die van de bovenverdieping (1974) en een uitbreiding aan de achterzijde in 1975. De dakruiter was al eerder onder handen genomen. In 1961 bleek de constructie van de spits heel slecht te zijn. Het hout- lood- en leiwerk moest bijna integraal vervangen worden. Dat vond in 1963 zijn beslag.
| |
| |
141 Het beeldhouwwerk van J.C. Altdorf, de olifant en de stier (foto's RDMZ, G. Wisse, 1931).
| |
Het carillon
In de 16de eeuw was al sprake van een aantal klokken in de stadhuistoren. Medardus Waghevens uit Mechelen leverde in 1535 zes kleine klokken. Hierboven kwam al ter sprake dat bij die gelegenheid de stadhuistoren tot stand kwam. Uit 1619 is een anoniem klokje dat in de spits van de dakruiter hangt. Een grote verandering onderging het carillon in 1775. De Leuvense klokkengieter Andreas Josephus van den Gheyn leverde toen aan de stad 36 klokken. Twee klokjes volgden in 1776. De Schoonhovense magistraat had de oude klokken ingeleverd, alsmede een bronzen kanon dat afkomstig was uit het bezit van de Olivier van Noort, de eerste Nederlander die de wereld in 1598-1601 rondzeilde. Hij bezat twee in 1578 door Thomas Both gegoten kanonnen. Na zijn dood zijn zij in Utrecht terecht gekomen waar zij in 1629 op de stadswal stonden. Één is in 1698 aan de stad Schoonhoven geschonken. Dat kanon werd aan Van den Gheyn gezonden om als klokkenspijs te dienen. Of het ook werkelijk daarvoor gebruikt is is nog maar de vraag. De samenstelling van het brons voor een kanon is anders dat die voor een klok. De gieter Van den Gheyn, die ook geschut leverde zal het toch goed hebben kunnen gebruiken en de Schoonhovense magistraat bezuinigde zo op de kosten voor een carillon. De Schoonhovense stadssmid Paulus in der Maur leverde het ijzerwerk voor de ophanging der klokken. Hij knapte tevens de oude speeltrommel op.
In 1869 wordt het klokkenspel en speelwerk voor het eerst sedert de bouw gerepareerd. In 1891 wordt een nieuwe trommel aangebracht. Met de restauratie van het stadhuis werd ook het carillon weer ter hand genomen. In 1927-1928 is het door de fa B. Eijsbouts hersteld. De ophanging van de klokken werd veranderd. Van de klokken zelf werden alleen de kroonarmen vernieuwd. In 1963 werd het carillon gerepareerd en tot 50 klokken uitgebreid met een aantal klokken van Van der Gheijn, afkomstig van de St. Servaas te Maastricht, van de Hervormde kerk te Nijkerk en met 13 nieuw gegoten klokken. De klokkestoel werd vernieuwd.
Alle klokken zijn van opschriften voorzien. De grootste klok is het uitvoerigst gesigneerd: ‘Andreas Josephus van den Gheyn et Andreas Lud. filius eius me fuderunt Lovanni Ao 1775’. Ook staat er een verwijzing op naar het kanon dat voor het gieten zou zijn gebruikt: ‘Mijn schor geloeij op reijs, voor dapperen Van Noort, klonkt na een lange rust, thans in een fray akkoort’.
142 Een van de gekleurde ontwerptekeningen uit 1929 naar ontwerp van Van der Stok voor de glas-in-lood ramen in het stadhuis (coll. RDMZ).
De beiaard bestaat nu uit:
- | 25 klokken uit 1775 door Van den Gheyn voor Schoonhoven |
- | 1 klok uit 1770 door van den Gheyn voor? |
- | 5 klokken uit 1775 door Van den Gheyn voor de St. Servaas |
- | 1 klok uit 1767 door Van den Gheyn voor de St. Servaas |
- | 1 klok uit 1768 door Van den Gheyn voor de St. Servaas |
- | 3 klokken uit 1769 door Van den Gheyn voor de St. Servaas |
- | 1 klok uit 1777 door Van den Gheyn uit Nijkerk |
- | 13 nieuwe klokken door Eijsbouts. (Zwart, 10, 19, 22-26, 28, 36, 42, 51) |
| |
De stenen cirkel
Voor het stadhuis ligt midden op de Stenenbrug een blauwe steen, omringd door een mozaïek van veldkeien die twee concentrische cirkels vormen. Iedere cirkel is door ‘spaken’, die vanuit de blauwe steen ontspruiten onderverdeeld in zestien segmenten. De toegepaste maatvoering is de Rijnlandse roede. Over de betekenis van deze ‘kring’ zijn verschillende lezingen. Van der Aa vermeldt de meest populaire versie, de steen als gerechtplaats: ‘Voor het stadhuis is een ronde kring in de straat te zien, waarin, volgens de overlevering, zekere Marrigje Ariens, den 4 October 1597, wegens tooverij geworgd en tot stof verbrand zoude zijn. Volgens anderen zoude die steen echter, zooals op meer andere plaatsen gediend hebben, om er eenen nieuwen Heer op te huldigen’. Een andere voor de hand liggende verklaring is dat de blauwe steen het middelpunt van de stad markeert.
Schoonhoven is niet de enige stad in Nederland met een blauwe steen: in Amsterdam, Leiden, Hoorn, Alkmaar, Delft en Groningen liggen of lagen dergelijke stenen voor het stadhuis, volgens kaarten van Guicciardini en Blaeu. Schoonhoven is wel de enige stad waar het complete mozaïek (zij het diverse malen gerestaureerd) nog aanwezig is. Opmerkelijk is dat Blaeu geen cirkel op zijn plattegrond van Schoonhoven tekent. Op de gravure van het stadhuis die Van
| |
| |
Berkum in zijn stadsbeschrijving (1762) opgenomen heeft ziet men wel de cirkel die daar overigens meer weg heeft van een windroos (Van der Aa, deel S., 260; Elsing, 1987, 87; Kauhsen, 123-125).
| |
De doelen
143 Het Doelhuis met toren en het doelenterrein op de kaart bij Blaeu van 1648.
Op een manuscriptkaart uit 1710 van de polder De Hooge Boezem bij de Vlist ten zuidoosten van Haastrecht die bewaard wordt op het Rijksarchief te Utrecht (RAU, kapittel St. Marie 2454) staan de Haastrechtse Doelen als terrein getekend op het eiland dat door de Grote Haven en de monding van de Vlist in de Hollandsche IJssel wordt gevormd. Hoewel er op de kaart enige gebouwen zijn aangeduid, blijkt nergens uit dat er sprake is van een specifiek Doelhuis. Over een doelenterrein in Haastrecht vernemen wij ook iets bij Van der Aa. Over een gebouw spreekt hij niet: ‘... ook is er een plaats die het Klooster, en eene andere, die de Doele heet..’ (Van der Aa, deel H, 79).
In Schoonhoven lag al in de 14de eeuw een doelenterrein aan de noordkant buiten de stad aan het Hofland. Het terrein strekte zich uit vanaf de Botersloot naar het oosten. Een Schoonhovens schuttersgilde is in 1394 bekend (Schutters in Holland, 22). Hoewel de oudste vermelding van het terrein er een is uit 1399 heeft de aanleg hiervan vermoedelijk al eerder plaats gehad. Visser veronderstelt dat dit terrein na 1368 bij de schutters in gebruik was. Dit doelenterrein, dat men ‘oude doelen’ noemde, was het eigendom van de schutters van de voetboog. Over een gebouw aldaar is niets bekend (Visser, 1964, 108).
De nieuwe (St. Joris) doelen werden binnen de stad gelegd ten oosten van de Stinkvliet op een terrein dat ooit deel uitmaakte van de zuidboomgaard van het kasteel. Hoewel het pas in 1492 voor het eerst wordt genoemd is het niet ondenkbaar dat het er al eerder lag en kort na de bouw van het Elisabethklooster aldaar (1412) in gebruik genomen is. Hoe het oudste doelengebouw eruit zag is onbekend.
144 ‘Doelen te Schoonhoven’. Gewassen pentekening uit omstreeks 1735, toegeschreven aan C. Pronk. 110 × 206 mm (coll. Streekarchief Krimpenerwaard te Schoonhoven).
145 De Doelen in 1994 (foto RDMZ, 1994).
In 1618 verrees op dat terrein een sierlijk dwarsgeplaatst gebouw in Hollandse renaissance stijl tussen trapgevels met een in- en uitgezwenkte geveltop aan de voorkant en een hoge toren aan de achterzijde (Visser, 1964, 154-155). Dit doelengebouw staat afgebeeld bij Blaeu (tekening uit 1648). Hierop is de toren zichtbaar. Op een tekening door C. Pronk van omstreeks 1735 is de toren niet te zien. Naast verblijfplaats voor de schutterij diende het ook als ontvangst- en vergaderruimte voor de stedelijke overheid, het hoogheemraadschap en verder als verkooplokaal en tijdelijke gevangenis. In de tuin lag een kolfbaan (Elsing, 1987, 3-4).
In 1779 was het 17de-eeuwse gebouw bouwvallig geworden. Het werd gesloopt en een nieuw doelenhuis werd aanbesteed en gebouwd. Niet precies op dezelfde plaats: het werd ongeveer tien meter naar achteren verplaatst ten opzichte van het oude gebouw, waardoor er een ruim plein voor het gebouw ontstond. De functies
| |
| |
146 De ‘krijgsraatskist’ van 1700 uit het Doelengebouw in de hal van het stadhuis (foto RDMZ, 1994).
van ontvangstruimte, herberg en logement bleef het houden. De bouw vond plaats onder de supervisie van de stadsfabryk Willem Littel en was in 1783 gereed (Elsing, 1987, 6). Het deftige, symmetrisch opgezette gebouw van drie bouwlagen en een zolder werd opgetrokken in de modieuze neoklassicistische stijl. Middenrisaliet en hoekpilasters kregen een bossering van baksteen. Enige versiering aan het overigens sobere gebouw werd aangebracht rond het raam op de eerste verdieping, bestaande uit tien wapenschilden van de directeuren. De schilden zijn nog aanwezig maar de wapens ontbreken. Waarschijnlijk waren zij op de schilden geschilderd en zijn zij tijdens het Franse bewind verwijderd. In het fronton boven de risaliet ziet men een voorstelling met St. Joris en de draak, gevat in bloemfestoenen.
Verschillende vertrekken hadden schoorstenen met schoorsteenstukken. De centrale gang werd met hardstenen tegels geplaveid en een gebeeldhouwde trap voerde naar de eerste verdieping. Op de verdieping waren de kamers voor de schutterijdirectie. Hier stond de fraai beschilderde kist met schuttersbescheiden (O.A. Sch. inv. nr. 405: 5 april 1700: tot betalinge vant schilderen van de krijgsraatskist: 20,-). De kist staat nu in de hal van het stadhuis. Ook op deze verdieping was een kamer met een biljarttafel voor het gezelschap Concordia, een sociëteit. Een kamertje midden voor deed dienst als gijzelkamer. Het beeldhouwwerk aan het gebouw werd uitgevoerd door Jan Berkman. De naamloze stadsschilder (in de rekening staat: ‘den schilder van des sta’) was verantwoordelijk voor de schoorsteenstukjes. Paulus Inder Maur verzorgde het smidswerk, J.G. Oosthout nam het steenhouwerswerk aan, Willem de Bruijn het loodgieterswerk. Een kleine post van 31 gulden is voor de schrijnwerker Coenraad van Valkenburg. Mogelijk was hij de vervaardiger van de houten trap.
Na de Franse tijd werd de schuttersplicht afgeschaft waarmee ook de belangstelling voor het oefenen met de wapenen terugliep. In het begin van de 19de eeuw werd de St. Jorisdoelen dan ook voornamelijk gebruikt als herberg en logement. Enkele vertrekken stonden ter beschikking van het stadsbestuur. Een gedeelte van de vliering werd gebruikt als opslagplaats van wapens en andere goederen van de Gewapende Burgerwacht. Naast het gebouw was een groot terrein met kronkelende waterlopen door de stad als ‘tuin van vermaak’ bestemd, overgaand in een particulier ‘bosch van vermaak’ dat tot aan de Oude Haven liep. In 1828 kreeg het een nieuwe functie: er werd een kostschool (Het Instituut) in gevestigd alsmede een woning voor de onderwijzer. Tot 1908 heeft het gebouw dienst gedaan als behuizing voor een school en als woning voor het schoolhoofd. In 1908 volgde een verbouwing tot Waarborgkantoor en kantongerecht. De eerste functie is tot 1985 gehandhaafd. Toen werd het gebouw voor één- en tweepersoonshuishoudens verbouwd en gerestaureerd.
| |
De waaggebouwen
147 Het inmiddels gesloopte waaggebouwtje van Ammerstol aan de Lek (foto RDMZ, Ter Kuile, 1938).
Waaggebouwen zijn bekend in Ammerstol, Lekkerkerk, Haastrecht, Stolwijk en Schoonhoven. Alleen het waaggebouw in Schoonhoven bestaat nog steeds, zij het dat de oorspronkelijke functie is vervallen. In Stolwijk was de eerste travee tussen toren en kerk als ‘kaaswaag’ in gebruik. In Ammerstol werd de waag gebruikt ten behoeve van de zalmvisserij, in Lekkerkerk voor het wegen van hennep, kaas en later vee dat per boot over de rivier naar Rotterdam werd afgevoerd. De waag in Schoonhoven werd overwegend gebruikt voor het wegen van hennep.
Het waaggebouw van Ammerstol, dat tevens als tolhuis fungeerde, lag buitendijks in de bocht schuin tegenover het rechthuis. Volgens een opschrift op het gebouw zou het gedateerd hebben uit 1321. Na de sloop van de waag is de bascule tegenover de kerk opgesteld. Op de kadastrale minuut van Ammerstol ziet men het waaggebouw met de tekst ‘waag’ weergegeven.
Ook de Lekkerkerkse waag lag aan de rivier, tegen de stenen muur. Het oudste waaggebouw aldaar dateert van 1798. In dat jaar zette men een houten gebouwtje neer waar enige jaren later een luifel aan werd toegevoegd om de te wegen waren droog te houden. In 1890 is dit bouwwerk door een stenen gebouwtje onder zadeldak vervangen. Tot 1941 is de waag in gebruik geweest. Zij is na de stormramp van 1953 afgebroken (K. Boon, 1984, 108).
Over een waag van Haastrecht schrijft Van der Aa: ‘... ook is hier eene Waag, waarschijnlijk gebouwd ten tijde dat de kaashandel hier in bloei was...’ (Van der
| |
| |
148 De Schoonhovense waag in 1913 (foto RDMZ, coll. Mulder, 1913).
Aa, deel H, 80). Over het uiterlijk en de plaats waar die waag zou staan geeft hij geen nadere bijzonderheden.
Al in 1356 is er sprake van een waag in Schoonhoven. In dat jaar wordt de waag aan de poorters van Schoonhoven verpacht door Jan van Blois, heer van Schoonhoven. Een waaggebouw brandde af tijdens de stadsbrand van 1518 en zou direct daarna herbouwd zijn. Het huidige waaggebouw op de Dam, de overkluizing van de Haven, kwam in de jaren 1616-1617 tot stand. Vóór 1616 zal er ook een waaggebouw op de Dam gestaan hebben: Van Deventer geeft omstreeks 1560 op die plaats, zij het niet erg duidelijk, een gebouw aan, evenals Guicciardini in 1582 (Visser, 1964, 153).
De min of meer vierkante kern is boven het water opgetrokken van baksteen in kruisverband gemetseld. De oudste onderdelen uit 1616-1617 bevinden zich aan
149 De waag gezien vanaf de Oude Haven (foto RDMZ, 1994).
150 Interieur van de waag met de balans uit 1662 (foto RDMZ, 1994).
| |
| |
de voorzijde, te weten het met renaissance snijwerk versierde raamwerk met de dubbele deuren en luiken waarvan de openingen zijn afgesloten met bewerkte houten spijlen, de gesneden korbelen aan de voorzijde en de twee eiken balken aan de binnenzijde. De kozijnen met de deuren in de zijgevels kunnen ook tot deze periode gerekend worden (gehengen met een lelie). Deze toestand is nog te zien op de kaart van Schoonhoven van Johannes Blaeu, die in 1648 door Julius Milheusser in prent gebracht is. De kap was toen ongeveer een meter lager dan de huidige en de overstekken waren ongeveer een meter korter. De voormalige spanten stonden toen op de nu nog aanwezige eikehouten balken. De verkleuring in het metselwerk geeft de vermoedelijke plaats aan van de oude muurplaat. Aan de voorzijde geeft de las aan de liggers de vermoedelijke plaats aan van de oude beëindiging van het overstek.
In 1758 besloot men de overstekken te verbreden. Daartoe werd het metselwerk verhoogd en de liggers aan de stijlen werden vernieuwd of aangelast (voorzijde). De daknok bereikte toen zijn huidige hoogte. Om het veel bredere overstek te dragen zijn aan de voorzijde de hardstenen Ionische kolommen aangebracht. Het metselwerk aan de achterzijde werd waarschijnlijk in zijn geheel vernieuwd. Daarin zijn toen de nu nog aanwezige kozijnen geplaatst. De zonnewijzer op het dak aan de voorzijde is daar in 1771 geplaatst. Het ijzerwerk is toen nieuw gemaakt, de zonnewijzer stond voordien bij de Doelen (OAS, 783 (3). In 1936 tenslotte zijn de kap en de korbeelstellen aan de zijgevels geheel vernieuwd.
Het gebouw was lange tijd in gebruik als dependance van het Utrechtse museum van speeldoos tot pierement. Nadat in 1971 de museumruimte in Utrecht werd uitgebreid is die functie komen te vervallen. Men vond een nieuwe bestemming voor de waag als restaurant. In 1972 vonden daartoe enige aanpassingen plaats.
151 Schoonhoven, Waaggebouw. Doorsneden, plattegrond en voorgevel. Schaal 1:250. Getekend in 1993 door J.J. Jehee naar een opmeting van Gemeentewerken Schoonhoven uit 1936 en eigen waarneming.
Dit van oorsprong uit 1616-1617 daterende gebouw onderging in 1758 en in de jaren dertig van deze eeuw een aantal verbouwingen.
De twee zijgevels zijn aan de binnenzijde met elkaar verbonden door twee nog originele eiken balken. De eigenlijke kapconstructie begint ter hoogte van de muurplaten waar hij rust op elkaar kruisende grenen balken. De kap bestaat uit twee grenehouten spanten met aangeklampte tussenligger en doorlopende spantbenen. Bij de zijgevels zijn de stijlen als het ware tegen de muur geplakt. Aan de voorzijde is de constructie 17de-eeuws. Aan de eiken stijlen die tevens fungeren als deurstijlen zijn met snijwerk versierde korbelen en de (later verlengde) liggers bevestigd.
| |
| |
| |
Overige openbare gebouwen
Een opmerkelijk ‘openbaar gebouw’ is het voormalige Stadskorenpakhuis aan de Koestraat 72 te Schoonhoven. Het besluit tot stichting werd op 30 november 1565 door de vroedschap genomen. Om de aankoop van het aan de Commanderij van de Duitse Orde toebehorende erf te kunnen bekostigen moest men echter overgaan tot de verkoop ‘der stede schael’, de stadsbokaal. Het gebouw kwam in 1566, het ‘Hongerjaar’ gereed. De begane grond diende als school. Op de zolders daarboven werd het stadskoren opgeslagen (Lugard, 1938, 10). De aanleiding tot de stichting staat vermeld aan de gevel op een fraai gebeeldhouwde cartouche met leeuwekoppen: ‘doer twtvriesen des coorns / voerleden waer wt volghde dvertyt / ben ick ghebovt tot stadscoorn / behovt ter gemeente profyt’. De tekst refereert aan een ‘...groote Dierte in de Graanen, veroorzaakt door de sterke Vorst, in het Jaar 1564...’ (Van Berkum, 383-384), waarna de vroedschap tot stichting van het graanpakhuis besloot. Op de cartouche staat een schelpnis met het stadswapen, geflankeerd door karyatiden met een zandloper (links) en een doodshoofd (rechts). In later tijd werden de zolders verhuurd. Volgens Van Berkum werd het pand in 1748 verkocht, waarmee zijn kennis omtrent dit gebouw ophoudt.
152 Schoonhoven, voormalige Stadskorenpakhuis. Opmeetschets van Ad. Mulder uit 1905 waarop de 19de-eeuwse lijstgevel staat aangegeven (coll. RDMZ).
153 Uitgewerkte opmeting en reconstructie ten behoeve van de restauratie van Ad. Mulder uit 1906 (coll. RDMZ).
Over de verdere geschiedenis van het gebouw is maar weinig bekend. In de 19de eeuw had men de geveltop afgebroken en vervangen door een lijstgevel. Op de opmeetschets van A. Mulder uit 1905 tekent hij die lijst. In dat jaar bleek de toenmalige eigenaresse, de Spaar- en Hulpbank juist daar een nieuw Nutsgebouw te willen zetten. Van de zijde van het Rijksbureau voor de Monumenten reageerde Mulder met een uitvoerig rapport over de waarde (‘een gevel die, om zijn architectonische waarde zoowel als om het doel waarvoor hij, met het daarachter liggend gedeelte, gesticht werd, de belangstelling van elken kunstliefhebber, zoowel als leek, tot zich trekt’) en een daarbij gevoegd voorstel tot restauratie, dat uiteraard de reconstructie van de verdwenen topgevel met zes trappen inhield.
Desondanks bracht hij begrip op voor de plaatselijke omstandigheden:
‘In Augustus l.l. is de omschreven gevel met de daarachter en daarnaast liggende gebouwen publiek geveild en door eenige heeren gekocht met het doel na afbraak, daar ter plaatse een Nutsgebouw te stichten. Op behoud van den gevel kan dus moeielijk aangedrongen worden. Maar wenschelijk en mogelijk is het, het merkwaardigste deel, n.l. den siersteen, die de plaats aanwijst, waar en met
| |
| |
154 Het pakhuis direct na de restauratie van de gevel (foto RDMZ, coll. Steenbergh, z.j.).
155 De gevelsteen (foto RDMZ, 1995).
welk doel het gemeentebestuur van Schoonhoven in 1566 een dusdanig gebouw stichtte, op zijne plaats te behouden’ (Mulder, 1905, 187).
Uiteindelijk bleek niet alleen de gevelsteen maar de hele voorgevel gehandhaafd te kunnen blijven. In overleg met architect Redeker maakte Mulder een tekening en een begroting. Eind 1906 is het nieuwe nutsgebouw tot stand gekomen, maar de gevel van het pakhuis werd gerestaureerd overeenkomstig de plannen van de rijksarchitect: de bestaande witte steen is van de verflaag ontdaan, de afwezige top is herbouwd met dezelfde witte steensoort en met baksteen van hetzelfde formaat. De deur en blinden zijn van eikehout en gemaakt volgens de verstrekte detailtekeningen.
Het is een uit baksteen opgetrokken gevel (formaat 20-20,8 × 9,6-10,2 × 3,8-4 cm, 10 lagen = 46,8 cm) met trapgevel, waaraan rijkelijk natuursteen (Naamse steen
156 Het Schoonhovense postkantoor (foto RDMZ, 1995).
en zandsteen) voor sierende elementen aan de hoeken, rond deur en vensters en aan de gevelsteen is verwerkt. Boven de deur ziet men het jaartal van de bouw: 1566.
Van de postkantoren die nog over zijn in de Krimpenerwaard is alleen dat van Schoonhoven nog in gebruik. Het gebouw, op de hoek van de Lopikerstraat 9 en de Korte Weistraat kwam in 1899 tot stand en is een ontwerp van de rijksbouwmeester 2e district D.E.C. Knuttel. De afgeschuinde hoek wordt met een gekrulde geveltop met fronton afgesloten. De variatie in de gevels wordt voorts bereikt door de per verdieping afwisselende venstertypes, de gevelankers, de toepassing van sierblokken en consoles in natuursteen. Boven de voormalige ingang prijkt een gecementeerd tableau met schilderwerk van J.H. de Vries uit Groningen. Het inwendige is verbouwd en gemoderniseerd.
Het voormalige post- en telegraafkantoor van Ammerstol uit 1901 staat aan de Lekdijk 128-130. Het is een breed opgezet gebouw waarvan de middenrisaliet met een dakhuis met trapgevel wordt afgesloten. Wegens de ligging tegen de dijk heeft het aan de achterzijde een onderverdieping. Het metselwerk van rode baksteen is verlevendigd met banden en velden in decoratieve patronen in afwisselende kleuren. De omvang van het postkantoor, dat in het begin ook nog een bankinstelling onderdak bood, heeft te maken met het feit dat Ammerstol in het begin van de 20ste eeuw door de zalmvisserij belangrijke zakelijke contacten tot in het buitenland te onderhouden had. Hierbij waren de post en de telegraaf onontbeerlijk. Het gebouw is thans als woonhuis in gebruik. |
|