| |
| |
| |
Weg- en waterbouwkundige werken
Over de afwatering van de Krimpenerwaard is in het hoofdstuk van de historisch-geografische inleiding het een en ander meegedeeld. Aan de aard van de bemaling en de daarbij behorende werktuigen en kunstwerken in de verschillende polders wordt in dit hoofdstuk aandacht geschonken. Tevens komen de weg- en waterbouwkundige werken van de Lopikerwaardse boezems aan de orde, die uitwateren via het grondgebied van de Krimpenerwaard. Kunsten waterwerken, aangelegd in verband met de ‘Geoctroyeerde Vervening in de Krimpenerwaard’, worden eveneens in dit hoofdstuk behandeld.
| |
Archivalia
Diverse polderarchieven, aanwezig in het Streekarchief Krimpenerwaard te Schoonhoven
| |
Literatuur
Beijerink, M.G., Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, ‘Statistieke opgaven betreffende den waterstaat van den Krimpenerwaard’, Tiende deel, Rotterdam 1850, 223-263; Donkersloot-de Vrij Y.M., (et. al.), De Stichtse Rijnlanden. Geschiedenis van de zuidelijke Utrechtse waterschappen, Utrecht 1993; Feteris, W.H., ‘De waterstaatkundige geschiedenis van de Vlistboezem, het daarop lozende afwateringsgebied en het gemaal ‘De Hooge Boezem achter Haastrecht’, in: H.E.K., 17e jrg. (1992), nr. 3, 70-78; Jaarverslag Waterkwantiteit 1991/1992. Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard; Kiemeneij-Hommes, M., ‘De totstandkoming van de Algerabrug te Krimpen aan den IJssel’, H.E.K. 13e jrg. (1988), nr. 1, 1-23; Kroon, H. en Kunder, J.M.W. de, De occupatie- en ontginningsgeschiedenis van de Krimpenerwaard. Een onderzoek naar de historisch-geografische waarde van het cultuurlandschap, Amsterdam 1981 (doct. scr. VU Amsterdam); Molen, J.R. ter en C.R. Schoute, ‘Hensbeker en bodebus van het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard’ in: Antiek, tijdschrift voor liefhebbers en kenners van oude kunst en kunstnijverheid, 11e jrg. nr. 8 (1977), 649-665; De molens van Zuid-Holland, 's-Gravenhage 1980; Schoute, C.R., ‘De bodebus van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard’, in: H.E.K., 15e jrg. (1990) nr. 1, 16-18; Stuvel, H.J., Grendel van Holland, Rotterdam 1961; Teixeira de Mattos, L.F., De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland. Deel III, De Waarden. Afdeeling I, De Krimpenerwaard, 's-Gravenhage 1927; Uyl, W.F.J. den, De Lopikerwaard, II, De waterschappen, Utrecht 1963.
| |
De polders
De bedijking van de Krimpenerwaard vond in de 12de en 13de eeuw haar beslag, zoals in de historisch-geografisch inleiding is uiteengezet. Hiermee hing samen het noodzakelijk onderhoud van de rivierdijken, dat aanvankelijk een lokale aangelegenheid was. Na de schade toegebracht door de St. Elisabethsvloed van 1421 werd de behoefte aan een centraal bestuurslichaam manifest. Landsheer Jan van Beieren gaf in 1422 de ingelanden van de Krimpenerwaard dan ook een (tijdelijk) dijkrecht waarin het toezicht op de dijken van de waard aan één college werd opgedragen. Op 13 mei 1430 gaven Philips van Bourgondië en Jacoba van Beieren een nieuw handvest, waarin zij vaststelden dat een college van een dijkgraaf
| |
| |
55 Kaart van de Krimpenerwaard met daarop aangegeven de huidige polders. Schaal 1:150.000. Tekening door J.J. Jehee, 1993.
en zeven heemraden het toezicht op de rivierdijken zou uitoefenen. Tot 1855 bleef dit handvest in principe de grondslag vormen voor het dijkbeheer van de Krimpenerwaard (Teixeira III (I), 50-54).
De beheersing van de waterstand in de polders binnen de rivierdijken door middel van inlaten en lozen van water was aanvankelijk de taak van de polderbesturen, onder leiding van de schout. Deze polderbesturen werden vaak gevormd door dezelfde eigengeërfden die het bestuur van het ambacht of dorp vormden. Op het grondgebied van één ambacht kon meer dan één polder liggen. Zo bestond bijvoorbeeld het ambacht Krimpen aan den IJssel uit de polders Langeland en Kortland, het ambacht Ouderkerk uit de polders Kromme, Geer, Zijde en de Nesse, het ambacht Gouderak uit de polders Kattendijksblok, Middelblok en Veerstalblok en het ambacht Berkenwoude uit de polders Berkenwoude en de Achterbroek of Agterbroek.
In de loop van de tijd zijn polders gesplitst of samengevoegd. In 1975 werden de polders alle bestuurlijk opgeheven. Hun taak werd aan het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard overgedragen. De polders ten oosten van de Vlist kwamen bij de Lopikerwaard dat thans valt onder het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
In de huidige situatie zijn er twintig polders of peilgebieden die behoren tot het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard: Langeland en Kortland, Krimpen aan de Lek, Kromme, Geer en Zijde, De Nesse, Zuidbroek, Den Hoek en Schuwagt, Kattendijksblok en Achterbroek, Middelblok, Stolwijk/Berkenwoude, Bovenkerk/Schoonouwen, Kort-Schoonouwen, Laag-Bilwijk, Beneden-Haastrecht, Vlist-Westzijde, Achterpoort (verstedelijkt en agrarisch), Bergambacht, de Nes, de stad Schoonhoven en Stormpolder.
Peilgebieden die nu behoren tot het Utrechtse hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden maar uitwateren in de provincie Zuid-Holland zijn: Boven Haastrecht en Polsbroek (Groot en Klein Keulevaart), Rozendaal, Hoenkoop, Vliet en Dijkveld, Vlist-Oostzijde, Bonrepas en Noord Zevender. De hier genoemde peilgebieden liggen in de provincie Zuid-Holland en hebben in het verleden deel uitgemaakt, althans voor wat de dijken betreft, van de Krimpenerwaard. De polders waren, zoals gezegd, zelfstandig en hoorden niet tot het hoogheemraadschap Krimpenerwaard.
| |
| |
Ook het westelijk deel van de polders Willige Langerak en Zuid Zevender wordt bij de Krimpenerwaard gerekend, al hoort het historisch gezien tot de Lopikerwaard, evenals de uitwateringen van Benschop.
| |
De bemaling
De meeste gebieden water(d)en direct af op de open Hollandsche IJssel beneden Gouda of de gekanaliseerde Hollandsche IJssel boven Gouda. Dit riviervak werd in 1860-1861 een boezem door de afdamming met een waaiersluis. Ook waren er gebieden die indirect op de gekanaliseerde Hollandsche IJssel uitwaterden, door eerst op de Vlist te lozen - die daardoor boezemwater werd - en via de Vlist op de Hollandsche IJssel bij Haastrecht. Alleen de polder Bergambacht loost op de Lek. In het verleden was dat met de polders Krimpen aan de Lek, Hoek en Schuwagt en Zuidbroek ook het geval. In de huidige situatie slaan acht gemalen het overtollige water direct uit op het buitenwater, waarvan zes op de Hollandsche IJssel, twee op de gekanaliseerde Hollandsche IJssel en één op de Lek. Daarnaast zijn er nog vier tussengemalen in gebruik en drie pompinstallaties die voor wateraanvoer zorgen. De Stormpolder beschikt over twee opvoergemalen die uitkomen in een uitstroomput met vrije lozing op de Hollandsche IJssel.
Door de steeds hoger wordende waterstanden op de rivieren en de maaivelddaling werd vanaf de 15de eeuw natuurlijke lozing via sluizen in de dijken onmogelijk. Men ging tot windbemaling over. Aanvankelijk kon men per polder met een één hoog malende windmolen toe die uitsloeg op de boezem met natuurlijke lozing op het buitenwater. Later versterkte men het gemaal door het bijplaatsen van bovenmolens waardoor de opvoerhoogte vergroot en de maalcapaciteit versterkt werd. Na 1875 is overal de windbemaling door stoom- en later diesel en / of elektrische bemaling vervangen.
De aanleg van de waterstaatkundige werken vereiste samenwerking tussen de polderbesturen. Was het aanvankelijk elke polder voor zich, met name in de tijd van de windbemaling kwam er een gecombineerd systeem van de grond,
56 De wipmolen ‘De Bachtenaar’ aan de Vlist met gesloten schepradkast vóór 1898 (repro naar oude foto).
57 De derde molen van de Hooge Boezem in zijn nadagen, gezien vanuit de Hooge Boezem bij Haastrecht. De molen is ongeveer een meter gerezen, waarmee men de capaciteit vergrootte. De donkere streep op de rechter waterloopmuur laat zien hoe hoog het water kon rijzen (repro naar foto kort voor de afbraak).
| |
| |
gebaseerd op coöperatie. De situatie kon zeer gecompliceerd zijn omdat sommige polders verschillende uitwateringen hadden (Benschop, Bergambacht). Niet altijd werden de problemen in goed overleg opgelost. Diverse conflicten zijn er bijvoorbeeld geweest tussen Lekkerkerk aan de ene en Berkenwoude en Ouderkerk aan de andere kant over de Loetboezem. Lekkerkerk sloeg maar water uit op de boezem, zodat de kaden gingen lekken en soms zelfs overstroomden. De inwoners van Ouderkerk en Berkenwoude zaten dan met de overlast en wilden soms de kaden doorsteken om het water terug te laten stromen.
| |
De molens
In het midden van de 17de eeuw waren er in de Krimpenerwaard 59 schepradmolens werkzaam. Omstreeks 1850 was dat aantal toegenomen tot 62, verdeeld over twintig polders. Hiervan waren er 22 ten behoeve van de bemaling van de Lopikerwaard (Teixeira III (I), 20; Den Uyl II, 6). Het oudste en meest voorkomende type molen is de wipmolen; het eerste molentje van Bonrepas en Noord Zevender uit het midden van de 15de eeuw behoorde tot dat type. De wipmolen is van hout opgetrokken, maar staat doorgaans wel op een stenen voet. Hij heeft een rechthoekige, draaibare bovenbouw, het bovenhuis of de kop en een piramidevormige ondertoren, waarin als regel de woning van de molenaar ondergebracht is. De bovenbouw dient uitsluitend als bescherming van de houten overbrenging. Naast de ondertoren, aan de buitenkant van de molen, is het scheprad, het wateropvoerwerktuig, geplaatst. Het bovenhuis is veel kwetsbaarder dan de ondertoren. Vandaar dat die vaak vernieuwd zijn. De jaartallen die op de molens kunnen voorkomen, slaan doorgaans op een dergelijke vernieuwing.
Naast het type molen waarbij de hele bovenbouw in de wind kan worden gekruid, zijn er poldermolens waarbij alleen de kap van de molen met de wieken in de wind kan worden gekruid. Als algemene benaming wordt hiervoor de term ‘bovenkruier’ gehanteerd. Deze bovenkruiers kunnen een achthoekige vorm hebben en zijn dan meestal van hout en met riet gedekt, of ze zijn van steen, rond gemetseld. Beide types kwamen in de Krimpenerwaard voor, van beide zijn echter alleen restanten over zoals hierna zal blijken.
Langs de Hollandsche IJssel kwam een aantal zeer hoge watermolens voor. De molens moesten daar wegens de windvang boven de rivierdijken uitsteken en werden daarom uitgevoerd als stellingmolens, ook wel ‘baliemolens’ genoemd. De nog bestaande molen van de polder Beneden-Haastrecht is van dit bijzondere type een van de laatste voorbeelden. De bovenmolen van de polder Hoek en Schuwagt (Lekkerkerk) die men in 1819 buitendijks aan de Hollandsche IJssel liet bouwen, was een kapitale achtkante stellingmolen met zelfs twee schepraderen. Ook de bovenmolen van de polder Berkenwoude aan de IJsseldijk was een stellingmolen. Alleen het onderste deel resteert nog. Ter bemaling van de polder Bergambacht verrees in 1871 een stellingbovenmolen bij de Hoekse sluis. Bij de ingebruikneming van een motorgemaal in 1926 is hetgeen over was van de molen geruimd.
Het ‘rijzen’ van bestaande molens was een andere mogelijkheid om het vermogen te vergroten. Men vijzelde daartoe de houtconstructie op, metselde daaronder een nieuwe stenen voet en kon daardoor het wiekenkruis vergroten. Dit geschiedde bijvoorbeeld in 1848 bij de bovenmolen van polder De Nesse, in 1850 met de Vierde molen van de Hooge Boezem onder Haastrecht (de overige volgden snel daarna) en in 1876 bij de wipmolen van Vlist-Oostzijde.
Over het algemeen werd er, zoals gezegd, een buiten de molen geplaatst scheprad als opvoerwerktuig gebruikt. De vijzel als opvoermechanisme was een andere mogelijkheid. Deze werd omstreeks 1635 voor het eerst toegepast. Het voordeel van een vijzel was dat hiermee in principe een veel grotere hoogte kon worden overbrugd dan met een scheprad. Op grote schaal werd de vijzel echter pas in de 19de eeuw gebruikt, vooral in Noord-Holland. In Zuid-Holland en Utrecht was de toepassing niet gangbaar. Toch werd ook in de waard in de vorige eeuw op vijzelbemaling overgegaan. De polder Vliet en Dijkveld maalde met een achtkante vijzelmolen, Kattendijksblok kreeg in 1848 een achtkante windvijzelmolen ter vervanging van een wipmolen, Middelblok ging er in 1832 op over en Rozendaal verving in 1864 twee schepradmolens door een windvijzelmolen. In 1861 werd de schepradmolen van Beneden-Haastrecht door een windvijzelmolen van groter vermogen vervangen (Teixeira III (I), 421, 515, 521, 530).
| |
| |
In de eerste decennia van de 20ste eeuw, toen windbemaling al grotendeels was vervangen door stoombemaling, werden enkele ijzeren Hercules-Metallicus vijzelmolens geplaatst. Dit type windmotors leende zich bij uitstek voor polderbemaling bij lage opvoerhoogten. In Laag-Bilwijk werd in 1916 een Hercules gebouwd om het water naar het peil van dat van Bergambacht te kunnen brengen. De Hooge Boezem was na de overgang op stoombemaling in cultuurland omgezet en werd vanaf 1919 met een dergelijke molen bemalen, terwijl het in Zuidbroek in 1922 om vervanging van een traditionele schepradmolen ging (Teixeira III (I), 369, 659, 735).
| |
De gemalen
Het eerste stoomgemaal in de Krimpenerwaard werd in 1803-'04 aan de Berkenwoudse boezem onder Ouderkerk aan den IJssel geïnstalleerd om de gronden van de ‘Geoctroyeerde Vervening’, die in verschillende polders lagen, te bemalen. De vervening was echter geen succes: het animo voor het project was gering en de kwaliteit van de turf bleek beneden verwachting. Na enkele jaren ging men terug naar de oude bemaling. Het stoomgemaal werd in 1813 buiten werking gesteld en in 1832 gesloopt (Teixeira III (I), 16-17).
Het eerste ‘gewone’ stoomgemaal werd vervolgens in 1866 bij Gouderak als bovengemaal (2de trap) in bedrijf gesteld. Het bovenstoomgemaal bediende de polders Stolwijk, Het Beijersche en Achterbroek, later nog vermeerderd met de polders Veerstalblok en Kattendijksblok. Binnen ongeveer twintig jaar stonden er tien stoomgemalen in de Krimpenerwaard. Het gevolg was dat vrijwel alle windmolens verdwenen. Aangezien de stoomgemalen veel krachtiger waren dan de windmolens - één gemaal verving meerdere windmolens en sloeg direct uit op het buitenwater - werden de boezems overbodig. Veelal werden ze verkaveld en als grasland in gebruik genomen. Een aantal is nog zeer herkenbaar, zowel op de kaart als in het veld. Ook het aantal sluizen nam door de opheffing van de boezems sterk af. Het stelsel van waterlopen bleef echter grotendeels bestaan. Tussen 1910 en 1920 werden de stoommachines op hun beurt vervangen door dieselmotoren en wat later door elektromotoren. Het aantal gemalen liep door vergroting van de capaciteit terug. In 1927 vond de bemaling van de waard plaats door drie stoomgemalen, elf motorgemalen, vijf windschepradmolens en drie
58 ‘Figuratif Kaartje van de Geoctroijeerde Verveening in den Crimpenerwaard’ uit 1805. Op de kaart staat het beloop van de ringvaart aangegeven, alsmede de plaats van het stoomgemaal, de verschillende molens en de sluizen (ARA, VTH 2434).
| |
| |
59 De nieuwe stoommachine en sluis, ontworpen in 1803 en 1804 door A. Blanken Jansz. ten behoeve van de Geoctroyeerde Vervening.
windvijzelmolens, in 1991/92 via twee dieselgemalen, veertien elektrische gemalen en een windmolen die tevens voorzien is van een elektromotor (Beneden-Haastrecht) (Jaarverslag 1991/92, 9-10; Teixeira III (I), 20). De eerste gemalen werden nog met een scheprad uitgerust. De centrifugaalpomp, die in het gebouw zelf kon worden ondergebracht en die maar een relatief smalle persbuis door de dijk nodig had om het water af te voeren, volgde het scheprad op. In de Krimpenerwaard is de centrifugaalpomp voor het eerst toegepast in 1878 bij het gemaal Reinier Blok voor de polder Hoek en Schuwagt. Dan volgen kort op elkaar Stolwijk (1880), Polsbroek en Keulevaart (1881), Langeland en Kortland (1883), Hoenkoop (1883-1884) en De Nesse (1884). In 1991/92 waren er als opvoerwerktuigen in gebruik zes centrifugaalpompen, acht schroefpompen en vier vijzels.
Ten behoeve van de stoomgemalen waren grote gebouwen nodig waarin de ketels, de machines en soms de schepraderen in ondergebracht moesten worden. Voor het functioneren waren daarbij een kolenloods, een schoorsteen en een machinistenwoning noodzakelijk. Bij overschakeling op een compactere bemalingswijze had men een dergelijk groot gebouw niet meer nodig. Een ‘buitenhuid’ om de machines was voldoende. Men ziet dan ook een afname in omvang van de bouwmassa naarmate het gemaal jonger is. De hoge schoorstenen had men ook niet meer nodig. Zij zijn inmiddels alle verdwenen.
De decoratieve behandeling van de gevels van de gemaalgebouwen was doorgaans weinig uitbundig. Toch zijn zij er niet helemaal van verstoken. Men speelt met het afwisselend gebruik van pleisterlagen en baksteen (gemaal van de Hooge Boezem achter Haastrecht), met stuclijsten rond vensters en deuren en met gekanteelde lijsten langs de dakranden (Reinier Blok). De meeste gemaalgebouwen hebben een gedenkplaat waarop de eerste steenlegging vermeld staat, alsmede de namen van de toenmalige bestuursleden. Veel inventiviteit in de vormgeving kan echter niet geconstateerd worden. De gemalen De Nesse en Langeland en Kortland bijvoorbeeld zijn van dezelfde hand (L. Exalto), uit hetzelfde jaar (1883-'84) en vertonen dezelfde aanblik met de opvallende, hoog opgemetselde maalkolk voor het gebouwtje.
| |
De uitwatering op de Lek en Nieuwe Maas
Krimpen aan de Lek
De polder Krimpen aan de Lek heeft altijd afgewaterd op de Lek/Nieuwe Maas. Een boezem, waarschijnlijk aangelegd bij invoering van de windbemaling, eind 15de, begin 16de eeuw, lag te weerszijden van de Molenweg aan de Lekdijk en loosde via de Vrouwensluis. Om het water naar de boezems te brengen werden in
| |
| |
60 ‘Plan van een Stoompompwerktuig voor den Polder Krimpen a/d Lek’. Ontwerptekening uit 1878 (archieven van de polder Krimpen aan de Lek, Streekarchief Krimpenerwaard).
61 Het voormalige gemaal van de polder Krimpen aan de Lek aan de Molendijk 108. Links naast de maalkolk is de stichtingssteen uit 1879 ingemetseld (foto RDMZ, 1994).
de polder watergangen gegraven, zoals de Oude Wetering en de Sluisvliet, dwars op de verkaveling. In de eerste helft van de 18de eeuw werd tweetrapsbemaling geïntroduceerd, de boezem werd verdeeld in een lage en een hoge en er werd een bovenmolen bijgebouwd.
Het windgemaal werd in 1878-1879 opgeheven met de bouw van het stoomgemaal met twee zuig- en perspompen ‘Hendrikus de Jong’, direct achter de Vrouwensluis. De ketel moest al in 1901 vernieuwd worden, de zuig- en perspompinstallatie is in 1906-1907 vervangen door een centrifugaalpomp. Tot na de Tweede Wereldoorlog heeft het stoomgemaal gewerkt. In 1948 werd de installatie tot een elektrisch gemaal omgebouwd. Het gemaal is sedert 1981-1982 niet meer in werking - Krimpen aan de Lek loost nu zijn water via de gemalen Langeland en Kortland en Reinier Blok op de Hollandsche IJssel - en de sluis is gedicht. De boezem is in de percelering nog herkenbaar.
Aan de Molendijk 108 te Krimpen aan de Lek staat het voormalige gemaalgebouw met de daarvoor liggende maalkolk. Het gebouw bestaat uit een twee bouwlagen hoog rechthoekig bouwlichaam met een lage aanbouw onder zadeldak aan de linkerkant. Het is opgetrokken van gele baksteen en deels van een blokpleisterlaag voorzien. In de voorgevel van het linkerbouwdeel zijn gevelstenen aangebracht met de stichtingsdatum 1879 en de namen van de bestuurders en de bouwkundige die het gemaal ontworpen heeft (P.A. Korevaar). Daarnaast is een steen uit 1738 ingemetseld met de tekst: frederik luyt / hoogheemraet van
| |
| |
de / crimpense waerdt / waersman van de polder / anno 1738, waarschijnlijk verwijzend naar de hierboven genoemde wijziging in bemaling. De half ellipsvormige maalkolk voor het gemaal heeft gemetselde muren. Hieroverheen ligt een met een ijzeren balustrade afgezette brug. Naast het gebouw staat een houten schuur op stenen voet. Het gemaal is als woning in gebruik. De machinerie is nog in het gebouw aanwezig.
(Archieven van de polder Krimpen aan de Lek 1805-1974, inv. nrs. 304-306, 310, 312, 314, 323; Kroon en De Kunder, 1981, 105; Teixeira III (I), 267-268, 319-321).
| |
De uitwatering op de Lek, later naar de Hollandsche IJssel
Den Hoek en Schuwagt en Zuidbroek
Ook de polders Den Hoek en Schuwagt (Lekkerkerk) en Zuidbroek loosden aanvankelijk hun water op de Lek. Omdat dat steeds moeizamer verliep, kregen de ambachten in 1323 en 1329 van de ambachtsheer Peter van de Lecke toestemming een watergang naar de IJssel aan te leggen. Dit kanaal liep van de zuidwesthoek van de polder Zuidbroek, via het watertje de Loet, naar de noordwesthoek van de polder Schuwagt en vervolgens langs de grens Ouderkerk-Krimpen aan den IJssel naar een waal tegen de IJsseldijk (nu ‘De Waal’). Via twee sluizen werd op de Hollandsche IJssel geloosd. Toch voldeed deze oplossing niet. In 1370 groef men een nieuwe uitwatering naar de Lek langs de Breekade, de grens tussen Lekkerkerk en Krimpen aan de Lek. Met de invoering van de windbemaling werd die Lek-afwatering vermoedelijk eind 15de eeuw weer opgeheven. De lange watergang naar de IJssel vanaf de Loet met aangrenzende boezemlanden werd ingericht als boezem. Tegen het eind van de 15de eeuw sloegen de polders Den Hoek, Schuwagt en Zuidbroek uit op de Loet met respectievelijk drie, twee en een molen. De boezem waterde, als vermeld, af op de IJssel via een sluis in de dijk achter De Waal. Dit systeem kon vrij lang functioneren. Pas in 1819-1820 werd een bovenmolen met stelling gebouwd buiten de IJsseldijk om het
62 Plantekening van het gemaal ‘Reinier Blok’, uit 1878 vóór en ná de uitbreiding. Links het gemaal uit 1868 met de twee ijzeren schepraderen, het dubbelwerkende stoomwerktuig en de schoorsteen aan de voorzijde, rechts het uitgebreide gemaal met vier stoomketels en twee centrifugaalpompen. De schoorsteen is naar achteren verplaatst (tekening aanwezig in het archief van de polder Den Hoek en Schuwagt, inv. nr. 321, Streekarchief Krimpenerwaard).
63 Overzicht van het gemaal ‘Reinier Blok’ met maalkolk (foto RDMZ, 1994).
| |
| |
64 De Hercules Metallicus windmotor van de polder Zuidbroek (foto RDMZ, 1994).
boezemwater bij hoge rivierstand te kunnen uitslaan, in 1868 gevolgd door een bovenstoomgemaal. Dit stoomgemaal Reinier Blok genaamd naar de toenmalige schout van de polder Den Hoek en Schuwagt, werd uitgerust met twee ijzeren schepraderen die door een horizontaal dubbelwerkend stoomwerktuig werden aangedreven. De benedenwindmolens bleven in gebruik. Toch voldeed deze situatie niet geheel. Er werden plannen gemaakt voor een benedenstoomgemaal. Men koos uiteindelijk voor een uitbreiding van de capaciteit van het bestaande bovengemaal in 1878. De reconstructie bestond uit het bijplaatsen van vier nieuwe stoomketels, waartoe de machinekamer aan de oostkant en achterzijde aanmerkelijk moest worden vergroot. De twee schepraderen verving men door twee centrifugaalpompen. In 1911 kwam er een dieselmotor in plaats van het stoomwerktuig. De stoommachine en twee van de vier ketels werden in 1918 verkocht. In 1923-1924 plaatste men er een grotere dieselmotor met centrifugaalpomp bij. Het gemaal werd gedeeltelijk geëlektrificeerd in de jaren 1941-1942. De kleine dieselmotor uit 1911 is in 1962 vervangen. De grote dieselmotor is in 1984 vernieuwd. Het gemaal is nog in bedrijf.
Het gemaalgebouw Reinier Blok staat aan de Breekade 2 te Krimpen aan den IJssel. Het bestaat uit drie gekoppelde bouwvolumina onder zadeldaken. Het gebouw is uit gele baksteen opgetrokken en met blauwe pannen belegd. De plint is met een cementlaag afgesmeerd. Boven de segmentbogen der vensters en deur is een stuclijst aangebracht. Tussen de vensters van het rechterdeel zitten gietijzeren ventilatieroosters. Met een profiellijst versierde halve bovenlichten, voorzien van ijzeren traceerwerk, bevinden zich in de geveltoppen. Langs de dakranden van de topgevels loopt een klimmende stucdecoratie. De zij- en achtergevels zijn in vergelijkbare trant afgewerkt. In de voorgevel zijn naam en datering aangebracht. In het gebouw zijn de twee pompen met dieselmotoren uit 1962 en 1984 ondergebracht. De schoorsteen van het stoomgemaal achter het gebouw is hier niet helemaal afgebroken; de onderbouw heeft men laten staan.
Voor het gemaal ligt de ellipsvormige gemetselde maalkolk.
Omdat het peil van Zuidbroek wat lager lag, moest daar, na de invoering van de verbeterde stoombemaling in 1878, toch een molen gehandhaafd blijven. De bestaande schepradmolen werd in 1922 vervangen door een stalen windmotor type Hercules Metallicus met een stalen vijzel en 24 rotorbladen. Deze deed dienst tot 1978. In 1978 werd een dieselmotor geplaatst, waarmee het einde voor de windbemaling leek gekomen. Echter, men koos toch voor handhaving van de molen aangezien hij de laatste van dit type in Zuid-Holland was. Op 28 april 1994 is de molen na revisie en automatisering herplaatst in de zuidwestelijke polderhoek, op de hoek van de Opweg-Provinciale weg te Bergambacht.
(Archieven van de polders onder Lekkerkerk. Polder Den Hoek en Schuwagt 1814-1974, inv.nrs. 315, 320-321, 326, 348, 350; Archief van de polder Zuidbroek, inv. nr. 126; Kroon en De Kunder, 1981, 104, 107-108; Teixeira III (I), 340-343, 348-352, 369).
| |
De gecombineerde uitwatering op Lek, Hollandsche IJssel en Vlist
Bergambacht
De polder Bergambacht waterde aanvankelijk uit op de Lek, wellicht bij de huidige Okkerskade, het laagste punt van de polder aan de rivier bij de Hoekse sluis. Toen dit te moeilijk werd, kreeg men van Herbaren van Haastrecht in 1295 toestemming een watergang naar de Vlist aan te leggen, de huidige Bachtenaar. Voor een nieuwe, nu rechtstreekse watergang op de IJssel ten westen van Haastrecht verkreeg men in 1341 toestemming. Zo ontstond de Bergvliet naar Haastrecht, voor een deel aangelegd in bestaande watergangen.
De afwatering verliep in den beginne op natuurlijke wijze. Pas omstreeks 1470 werden de eerste watermolens geplaatst aan de Lek, om in 1473 al verplaatst te worden naar de uitwatering van de Bergvliet op de IJssel. Men kocht een stuk land in Bilwijk aan dat tot boezem werd ingericht. Vandaar liep het water via de Bergvliet af op de IJssel. Wellicht werd spoedig daarna opnieuw windbemaling aan de Lek geïnstalleerd. Windbemaling aan de Vlist volgde in navolging van of gelijktijdig met (1486) de andere op de Vlist uitwaterende polders. Bergambacht plaatste daartoe de molen ‘De Bachtenaar’.
| |
| |
65 De twee ondermolens en de bovenmolen van de polder Bergambacht bij de Hoekse sluis omstreeks 1906 (repro naar een oude foto).
Aan het eind van de 17de eeuw was de bemalingssituatie voor Bergambacht als volgt:
- | twee ondermolens en een bovenmolen, de zogeheten Hoekse molens, droegen zorg voor de rechtstreekse afwatering op de Lek via de Hoekse sluis |
- | twee ondermolens en een bovenmolen, de Haastrechtse molens, maalden het water via het boezemland van Laag-Bilwijk en de verbrede Bergvliet af op de IJssel via de Bergambachtse sluis ten westen van Haastrecht |
- | de (nog bestaande) Bachtenaarsmolen maalde af op de Vlist. |
Tot na het midden van de 19de eeuw zou dit zo blijven. De molens waren alle schepradmolens.
66 Stoomschepradgemaal P.J. Smits van de polder Bergambacht, gezien vanaf de IJsselzijde. Het grote buitenscheprad met een middellijn van 8,40 meter en een schoepbreedte van 0,87 meter voerde het water tot een hoogte van omstreeks 2,50 meter op. Opmerkelijk bij het scheprad zijn de gebogen schoepen die bedoeld waren om bij hoge IJsselstand het opgemalen water toch nog te kunnen lossen. Links van het gemaal de houten kolenloods, waarvoor een voorraad kolen ligt opgetast (reproductie naar foto van omstreeks 1900).
Aan het eind van de 19de eeuw ging met bij de uitwatering aan de IJssel op stoombemaling over. Achter de Bergambachtse sluis in de IJsseldijk kwam in 1879 een stoomschepradgemaal dat de naam kreeg P.J. Smits naar de toenmalige polderschout. Vrijwel de hele polder met Laag-Bilwijk werd door dit gemaal bemalen, tezamen met de molens aan de Hoekse sluis. Niet tot volle tevredenheid van Laag-Bilwijk overigens. In 1916 besloot dit polderbestuur dan ook tot de bouw van een Hercules Metallicus vijzelmolen, die het polderwater op de Bergvliet moest brengen. Tot 1926 bleef het gemaal P.J. Smits in gebruik. Daarna werd de functie ervan overgenomen door het nieuwe, krachtige gemaal bij de Hoekse sluis aan de Lek. De resterende windbemaling bij de Hoekse sluis werd opgeheven.
Van alle vroegere molens is de meest zuidelijke ondermolen bij Haastrecht als ondertoren nog aanwezig. Deze met riet gedekte en deels gepotdekselde ondertoren van de molen staat aan de Bilwijkerweg 121 te Stolwijk. Daarnaast bevindt
67 Het enig overgebleven molenrestant van de Haastrechtse molens behorend tot de polder Bergambacht. De ondertoren en molenaarswoning staan aan de Bilwijkseweg 121 te Stolwijk (foto RDMZ, 1994).
| |
| |
68 Doorsnede van het gemaal aan de Hoekse sluis.
Schaal 1:300. Tekening door J.J. Jehee in 1995 naar ontwerp aanwezig in archief van de polder Bergambacht, inv. nr. 300 (Streekarchief Krimpenerwaard).
69 In 1871 gebouwde stellingbovenmolen bij de Hoekse sluis, gezien vanaf de Lekdijk. Rechts naast de molen de keersluis die alleen bij hoge rivierstand, als deze molen dienst moest doen, gesloten was. Te zien is dat bij normale rivierstand de uitstroom van de molen zelfs droog stond (repro naar foto van omstreeks 1905?).
zich een eenvoudige molenaarswoning op rechthoekige plattegrond en onder een met pannen gedekt zadeldak.
Het gemaalgebouw P.J. Smits is in 1926 tot woning verbouwd, waarbij aan het exterieur de opvallendste wijziging aan de vensters heeft plaatsgevonden. Het gebouw op een L-vormige plattegrond onder schilddaken bestaat nog steeds en ligt aan de Hoogstraat 133 te Haastrecht. Op de gevel staat niet meer ‘P.J. Smits’ maar ‘Aletta’ als naam vermeld. Voor het gebouw ligt de voormalige ellipsvormige maalkolk met aarden belopen.
Het probleem voor de polder Bergambacht bij de lozing op de IJssel was de afstand die het water vanuit de polder moest afleggen. De lozing op de Lek, meer voor de hand liggend, werd nog al eens verhinderd door hoge waterstanden. Toen in 1871 het besluit genomen werd tot de bouw van een bovenmolen met scheprad, een stellingmolen, bij de Hoekse sluis, bedoeld als derde bemalingstrap, werd een deel van de problemen opgevangen. De afwatering op de Lek verbeterde bovendien door rivierwerken als aanleg van kribben en strekdammen (betere afvoer) en de aanleg van de Nieuwe Waterweg tussen 1866 en 1872 van Rotterdam naar zee. De bovenmolen kon daardoor in 1917 buiten gebruik gesteld worden.
De wens om de hoofduitwatering op de Lek te hebben leidde uiteindelijk tot het opheffen van het windgemaal ter plaatse en tot de stichting in 1926 van een dieselmotorgemaal met twee centrifugaalpompen bij de Hoekse sluis. W.C. en K. de Wit uit Amsterdam waren de ontwerpers. In 1941 werd er een elektromotor bijgeplaatst. Een tweede volgde in 1942.
Het gemaalgebouw bij de Hoekse sluis staat aan de Lekdijk West 137 te Bergambacht. Het is een eenvoudig bakstenen gebouw op rechthoekige plattegrond onder een met pannen gedekt zadeldak. De geveltoppen zijn met een verticaal houten beschot versierd. Naast het gemaal staat een machinistenwoning in dezelfde eenvoudige bouwstijl met verticaal dakbeschot.
De geschiedenis van de Bachtenaarsmolen, die zorgde voor de afwatering van een deel van de polder Bergambacht op de Vlistboezem, komt in de paragraaf over de Hooge Boezem en de Vlistboezem aan de orde.
(Archief van de polder Bergambacht 1810-1974 (1975), inv. nr. 300, 307-310; Kroon en De Kunder, 1981, 113-115; Teixeira III (I), 705-712; De molens van Zuid-Holland, 100-101).
| |
De uitwatering op de gekanaliseerde Hollandsche IJssel boven Gouda
Benschop
De oudste boezem die uitwaterde op het grondgebied van de Krimpenerwaard is de Benschopse boezem, waarvan in 1289 voor het eerst sprake is. Heer Herbaren van Haastrecht gaf in dat jaar toestemming voor het graven van een westelijke uitwatering in zijn heerlijkheid vanaf de Benschopse wetering (bij de kerk van Polsbroek) naar de IJssel. In de IJsseldijk mocht één sluis worden gelegd en
| |
| |
70 Het 18de-eeuwse tegeltableau in het Voormalig Sluishuis aan de Provinciale weg Oost 89 te Haastrecht met een geromantiseerde weergave van de Benschopper uitwatering (foto RDMZ, 1994).
indien nodig later meer. Voordien verliep de Benschopse afwatering zeer waarschijnlijk op de Vlist. Vervolgens is in 1296 voor het eerst sprake van een uitwatering via Rateles (tegenover Oudewater) en daarmee van een oostelijke uitwatering op Utrechts grondgebied.
Rond 1485 werd bij de westelijke uitwatering de eerste molen gebouwd in de Benschopse boezem, een tweede volgde in 1505 toen er een bemalingsovereenkomst met de polder Hoonaard gesloten werd en in 1577 waren er drie: de Hoekmolen, de Middelmolen en de Peilmolen. Tweetrapsbemaling werd in 1640 ingevoerd en in 1739 zelfs, door het stijgen van het IJsselwater, drietrapsbemaling met twee onder-, twee midden- en één bovenmolen.
Het windgemaal verviel en de Benschopse sluis werd gedicht toen in 1871-1872 op stoombemaling werd overgegaan in de oostelijke uitwatering. De waterstand in de voormalige boezem van het westelijk gedeelte kon desondanks niet goed genoeg beheerst worden, vandaar dat dit deel in 1882 bij de bemaling van Polsbroek werd opgenomen.
De boerderij ‘Voormalig Sluishuis’ aan de Provinciale weg Oost 89 te Haastrecht herinnert nog aan de westelijke boezem. Zij is in 1888 gebouwd naast de plaats van de gedichte sluis. In de boerderij bevindt zich een tegeltableau uit 1771 waarop de sluis en de molens staan weergegeven.
De boezem is in zijn geheel nog goed herkenbaar.
(Kroon en De Kunder, 1981, 149; Teixeira 588-590; Den Uyl, II, 244-265).
| |
Polsbroek
Ook Polsbroek had een oostelijke uitwatering naar de IJssel ter hoogte van Oudewater en een westelijke uitwatering op de Vlist. Mogelijk al in 1414 is de laatstgenoemde verlegd naar de IJssel door het graven van een uitwatering door de polder Keulevaart. In elk geval is de IJsseluitwatering met boezem tegen het eind van de 15de eeuw rond. In 1486 werd dienaangaande een overeenkomst gesloten. Bepaald werd dat de boezem uitgerust zou worden met kwelsloot en kwelkade. De polder Keulevaart werd door de aanleg van kanaal en boezem gesplitst in Groot en Klein Keulevaart. Beide polders gingen ook via de Polsbroekse boezem lozen. In 1625 werd tweetrapsbemaling ingevoerd, waarvoor in totaal vijf molens nodig waren. De boezem werd door de Tiendweg in een hoog en een laag gedeelte verdeeld. Van de bestaande molens werd die van Groot Keulevaart omgevormd tot bovenmolen, tevens werd een nieuwe bovenmolen gebouwd. De andere molens gingen het water van Polsbroek en de Keulevaarten in de lage boezem malen. De hoge boezem bleef via de Polsbroekersluis op de IJssel afwateren. Vanuit de Keulevaarten moesten nieuwe vlieten aangelegd worden naar de molens. De boezem werd in 1662 nog vergroot.
In 1881 werd de windbemaling geruimd en werd op stoombemaling overgegaan. Het nieuwe gemaal naar ontwerp van J. Paul was tevens bestemd voor de beide
71 De boezem van de Benschopper uitwatering aan de Provinciale weg Oost te Haastrecht naast nr. 89 (foto RDMZ, 1994).
72 Het oude gemaalgebouw ‘Polsbroek, Groot en Klein Keulevaart’ aan de Provinciale weg Oost te Haastrecht. Sinds 1990 is zijn taak door het nieuwe gemaal rechts overgenomen (foto RDMZ, 1995).
| |
| |
Keulevaarten en de westelijke boezem van Benschop. Het bestond uit twee horizontale stoomwerktuigen, die elk een hevelcentrifugaalpomp dreven. In 1912 kwam het poldertje Hoonaard in de bemaling erbij. In 1913-1914 werd een van de stoomwerktuigen met pomp door een dieselmotor met centrifugaalpomp vervangen - het andere stoomwerktuig bleef als reserve in gebruik - en in 1942 werd de zaak geëlektrificeerd. In 1990 werd het oude gemaal buiten gebruik gesteld en een nieuw, ‘De Keulevaart’, in gebruik genomen dat is uitgerust met twee verticaal gesloten, volautomatische schroefpompen. Van de boezem is niet veel bewaard gebleven.
Het oude gemaalgebouw van Polsbroek, Groot en Klein Keulevaart uit 1881 staat langs de Provinciale weg Oost nr. 113 te Haastrecht. Het rechthoekige gebouw met een uitbouw halverwege de linkerzijgevel is van gele baksteen opgetrokken en met blauwe pannen gedekt. Langs de voor- en zijgevels loopt een (opklimmende) gekanteeld fries. In de gevels zitten getoogde vensters met segmentbogen, omgeven met gestucte lijsten. De twee getoogde vensters met segmentbogen in de voorgevel zijn blind. Op de hoeken van de voorgevel staan pilastervormige beëindigingen met verdiepte velden en met een halve bol als bekroning. Onder het gebouw lopen de buizen van de pompen. De ellipsvormige, gemetselde maalkolk is met planken afgedekt.
(Kroon en De Kunder, 1981, 142-143, 147, 149; Teixeira III (I), 578-585; Den Uyl, II, 298-313).
| |
Hoenkoop, Vliet en Dijkveld
73 Het voormalige gemaal van de polder Hoenkoop staat aan de Provinciale weg Oost 67 in Haastrecht. Het in 1883-1884 gebouwde stoomgemaal met centrifugaalpomp is thans als woning in gebruik (foto RDMZ, 1979).
Het Lopikerwaardse Hoenkoop waterde aanvankelijk af via de ontginningswetering (Hoenkoopse Buurtweg) en vandaar in westelijke richting via de Oude Vliet naar de Hollandsche IJssel. Toen de afvoer via de Oude Vliet moeilijker werd, groef men, mogelijk op de grens van de polders Hoonaard en Rozendaal, een watergang naar de IJssel. Voor nog een uitwatering kreeg Hoenkoop in 1438 toestemming tot het graven van een nieuw kanaal naar de IJssel, de Schoolvliet, nu provincie- en gemeentegrens. De westelijke uitwatering van Hoenkoop langs de westgrens van de polder Rozendaal werd in 1487 omgezet in een boezem en er werd een molen gebouwd. In 1638 werd hier tweetrapsbemaling ingevoerd.
In 1883-1884 ging men over op stoombemaling. De polder Hoonaard werd in dat jaar in de bemaling opgenomen. Het stoomgemaal met een centrifugaalpomp naar ontwerp van H. Paul, werd direct achter de IJsseldijk geplaatst. De hoge en de lage boezem werden drooggelegd. De Schoolvliet had bij de vorming van de boezem bij Rozendaal een andere functie gekregen, namelijk die van waterinlaat. In 1924 werd de stoomketel van het gemaal vernieuwd en in 1946 ging men over tot elektrificatie. Het gemaal is niet meer in gebruik. Van de boezem zijn enkele resten over.
Aan de Provinciale weg Oost 67 te Haastrecht staat het voormalige machinegebouwtje, een eenvoudig bouwwerk op rechthoekige plattegrond onder een met pannen gedekt zadeldak. De ketels, machines en persbuizen zijn verwijderd. Het gebouw is in 1994 tot woning verbouwd.
De bemaling van Vliet en Dijkveld, even ten oosten van de Schoolvliet, met een windvijzelmolen heeft gefunctioneerd tot 1893. Daarna werd de polder opgenomen in de stoombemaling van Hoenkoop. De boezem is nog enigszins herkenbaar.
(Kroon en De Kunder, 1981, 144, 146; Teixeira III (I), 530-531; Den Uyl, II, 334-354).
| |
Rozendaal
Rozendaal had aanvankelijk een molen aan de Tiendweg aan een omkade voorboezem. In 1660 werd door het leggen van een dwarskade de boezem verdeeld in een hoge en een lage. In 1864 ging men over op windvijzelbemaling van één hoog. Er werd een ronde stenen stellingmolen gebouwd waarvoor een nieuwe, kleinere boezem werd aangelegd. In 1924-1925 verving men de windkracht van het gemaal door een dieselmotor die in een restant molenromp werd ondergebracht en die de vijzel bleef drijven. In 1962 werd de molenromp gesloopt en vervangen door een eenvoudig rechthoekig gebouwtje dat op de
| |
| |
74 De ronde stenen stellingmolen van Rozendaal met een opmerkelijk slank en ingezwenkt silhouet, gezien vanaf de IJsselzijde. Onder de stelling is vaag de stichtingssteen uit 1864 te zien die thans in het gemaalgebouwtje is ondergebracht (repro van een foto, vermoedelijk vlak voor de afbraak in 1924).
75 De stellingmolen met vijzel van de polder Beneden-Haastrecht dateert van 1861-1862 en is nog in gebruik (foto RDMZ, 1994).
fundering van de molen kwam te staan. In 1990 werd Rozendaal bij de bemaling van ‘Keulevaart’ opgenomen. Het kleine gemaal raakt buiten gebruik. De sluis werd door een duiker vervangen. Resten van de boezem nog zijn aanwezig.
Aan de Provinciale weg Oost 43 te Haastrecht staat het gemaalgebouw aan een langgerekte, van aarden belopen voorziene maalkolk. Aan de buitenkant van het voormalige gemaal is een gevelsteen geplaatst die melding maakt van de eerste steenlegging in 1962. In het gebouw is een gevelsteen uit 1864 ingemetseld die van de molen afkomstig is.
(Kroon en De Kunder, 1981, 145-146; Teixeira III (I), 304-305, 520-521, 528-531).
| |
Beneden-Haastrecht
Van de op de gekanaliseerde IJssel uitwaterende polders was die van Beneden-Haastrecht de meest westelijke. De boezem van Beneden-Haastrecht maakte gebruik van een wiel: 't Waal. Over de geschiedenis van deze polder is nauwelijks iets bekend. Over zijn de waterplas en de buitendijks gelegen molen. Aanvankelijk had de polder een schepradmolen die via een voorboezem bij lage standen van de IJssel uit kon slaan. Toen de rivier in 1860 gekanaliseerd werd, kon dit niet meer. Ter verbetering van de bemaling werd in 1861-1862 buitendijks een windvijzelmolen met stelling gebouwd onder supervisie van N. Exalto uit Moordrecht.
Aan de Provinciale weg West 64 te Haastrecht staat de aan de noord-westzijde gepleisterde ronde stenen molen met rieten kap en stalen roeden. In de molen is een woning ondergebracht. Op de sluitsteen van de toog boven de deur staat het jaartal 1861. Op de baard anno 1862. Deze molen is de enig in Nederland nog bestaande stenen poldermolen met stelling. In 1961 kreeg de molen een nieuwe stalen vijzel. In 1971 is in de molen een elektromotor aangebracht. De molen is nog in gebruik.
Naast de molen staat onder andere een houten loods op stenen voet.
Boezemrestanten zijn nog aanwezig.
(Archief van de polder Beneden-Haastrecht 1670-1974, inv. nrs. 1974 en 1976A; Kroon en De Kunder, 1981, 151; Teixeira III (I), 293, 515-516; De molens van Zuid-Holland, 114-115).
| |
| |
| |
De uitwatering via de Vlist naar de Hollandsche IJssel
De Hooge Boezem en de Vlistboezem
In den beginne waterde een aantal polders af op de Hollandsche IJssel via de Vlist, zowel de aan dat water gelegen Krimpenerwaardse, als enkele Lopikerwaardse polders. Dit waren Vlist-Westzijde, Vlist-Oostzijde, Bonrepas en Noord Zevender, Lopik (vanaf 1155, via de Grote Kerkvliet die bij de Koeneschansbrug in de Vlist uitmondt), Willige Langerak met Cabauw Zuid Zevender en Vijfhoeven (sinds 1272) en Bergambacht (sinds 1295, via het water de Bachtenaar). De Vlist functioneerde dus als boezem. Tussen Vlist en IJssel was voor de afwatering al in de 12de eeuw een verbindingskanaal gegraven, de Grote Haven in Haastrecht. Het water werd geloosd via de Havensluis. Nog in 1155 of kort daarna werd voor de uitwatering van Lopik ter versterking van de lozingscapaciteit een tweede sluis aangelegd ten oosten van Haastrecht, de Lopiker- of Oosterse Hooge Boezemsluis.
De eerste windmolens verschenen in het midden van de 15de eeuw: Bonrepas en Noord Zevender (1449), Vlist-Oostzijde (ca 1450), Vlist-Westzijde met Hoog-Bilwijk en de Achterpoort (ca 1450), Lopik (1454). In de tweede helft van de 15de eeuw werd het aantal van vijf molens met drie uitgebreid: een tweede molen voor Lopik (1469), de eerste molen van Willige Langerak (1486) en de molen De Bachtenaar van Bergambacht (1487). Daar kwamen in de 16de eeuw nog twee molens bij, de derde molen van Lopik (1520-1532/34) en de tweede molen van Willige Langerak (1569).
Afdoende was een en ander niet; door de bemaling met windmolens op de boezem werd het waterbezwaar vergroot. Bovendien verzandde de Vlistmonding steeds meer en het IJsselwater steeg. In 1486 werd derhalve een overeenkomst gesloten over de inrichting van een hoge boezem als bergingsbassin bij Haastrecht. Hiertoe werd de ‘Grote Hofkamp’, pal ten oosten van de Vlist, aangekocht en tot hoge boezem ingericht. De aangelegde hoge boezem werd begrensd door de IJsseldijk, de Zijdwinde, de Vlist en de Langerakse kade. De uitwatering verliep via de Oosterse sluis, later aangevuld met een tweede, de Westerse Hooge Boezemsluis. De Havensluis bleef voor de rechtstreekse vrije lozing van de Vlistboezem bestemd. Door de aanleg van de Hooge Boezem werd
76 De molens 1 t/m 5 van de Hooge Boezem langs de Vlist. Op de voorgrond de Vijfde molen (repro naar foto uit het begin van deze eeuw).
| |
| |
77 De Zesde molen (een ronde stenen molen) op de voorgrond en de Zevende molen (een wipmolen) op de achtergrond. Op de aftekening van de rietkraag is te zien hoe hoog het peil van de Vlist als boezem kon stijgen (repro naar foto rond 1905).
78 De stenen romp van de Zesde molen aan de Vlist, het laatste restant van de molens van de Hooge Boezem (foto RDMZ, 1994).
de Vlist lage boezem. Aanvankelijk door één, geleidelijk opgevoerd tot zeven bovenmolens in de 16de eeuw (vlak voor 1578) werd het water in de Vlist opgemalen. Het waren alle wipmolens. In 1739 werd de Zesde molen door een ander type namelijk een achtkante bovenkruier vervangen (en in 1873 na brand door een ronde stenen molen).
De Hooge Boezem telde uiteindelijk zeven bovenmolens aan de oostzijde van de Vlist. Tien ondermolens hoorden bij de uitmaling op de lage boezem. Hiervan stonden er vijf op Krimpenerwaards grondgebied.
In 1871 werd ter versterking van de windbemaling op de hoge boezem een hulpstoomgemaal met scheprad gebouwd achter de Westerse boezemsluis. Het vermogen van het gemaal ‘S.I. van Nooten’, genoemd naar de voorzitter van het waterschapsbestuur, maakte het mogelijk zowel de Hooge Boezem als de Vlistboezem af te malen. De windbemaling van de Hooge Boezem bleef nog bestaan. Pas in 1913 werd de hele hoge boezem met windbemaling opgeheven. De oude hoge boezem werd als cultuurgrond in gebruik genomen. Het gemaal werd geheel verbouwd en kreeg twee centrifugaalpompen, die via maalkolken het water door de Oosterse en de Westerse sluis uitsloegen. Hierdoor werd nu ook de Vlistboezem rechtstreeks op de IJssel bemalen. Elektrificatie van het gemaal volgde in 1948-1952. De molens aan de Hooge Boezem raakten hierdoor buiten gebruik en werden, met uitzondering van de romp van de Zesde molen, afgebroken. In 1990 is de functie van het gemaal door het nieuwe gemaal voor het noord-westelijk gebied van de Lopikerwaard, ‘De Keulevaart’, overgenomen.
Alleen van de Zesde molen, sedert 1873-1874 een ronde stenen molen als opvolger van de achtkante molen, is de romp over. Deze staat aan de Oost Vlisterdijk 1. Er is een woning in ondergebracht. De romp is aan de westkant van een pleisterlaag voorzien. Onder het dak wordt de romp afgesloten met tandlijsten. Ernaast staat een houten loods.
De plaatsen van de overige bovenmolens op de rechteroever van de Vlist zijn in het landschap als kleine heuveltjes terug te vinden.
Het gemaal De Hooge Boezem achter Haastrecht (S.I. van Nooten) staat aan de Hoogstraat 31 te Haastrecht, aan de noordwestpunt van de voormalige Hooge Boezem. Het is een gebouw van drie gekoppelde bouwlichamen (het rechter is wat korter) onder schilddaken. De gepleisterde wanden worden door bakstenen lisenen geleed. Ook sierende details als bogen boven de vensters en een pseudotandlijst onder de dakranden zijn in rode baksteen uitgevoerd. In de vensters zitten gietijzeren raamtraceringen. Een stichtingssteen uit 1872 (eerste steen / gelegd, door, / s.i. van nooten / 11 mei 1872) is in de voorgevel aangebracht. In het gebouw stonden de ketels in het linkerdeel, de stoommachine in het middelste en de schepraderen waren in het rechterdeel ondergebracht. Over de hele lengte van het gebouw bevindt zich aan de noordzijde een keermuur waartegen de afsluitmuren der maalkolken aansluiten. Een gedenkplaat die refereert aan de elektrificatie van het gemaal met de namen van het toenmalige bestuur is binnen aangebracht. De houten kapconstructie bestaat uit een serie
| |
| |
79 Het voormalige stoomgemaalgebouw van de Hooge Boezem, S.I. van Nooten staat aan de Hoogstraat 31 in Haastrecht (foto RDMZ, 1995).
80 De machinistenwoning uit 1873 aan de Hoogstraat 80 in Haastrecht (foto RDMZ, 1994).
driehoekspanten. Later heeft er nog een verbouwing van het gemaal plaats gehad waarbij een inpandige machinistenwoning en een traforuimte werden gerealiseerd.
Tegenover het gemaal bevindt zich aan de Hoogstraat 80 de voormalige machinistenwoning uit 1873. Het gebouw staat op een rechthoekige plattegrond en heeft een met blauwe pannen belegd zadeldak, waarlangs gezaagde windveren en een makelaar. De voorgevel is opgetrokken van gele steen. De gebosseerde hoeklisenen, het gekanteelde fries langs de dakrand, de bogen boven vensters en voordeur en de horizontale sierlijst op de verdieping zijn daarentegen in rode baksteen uitgevoerd. Op de verdieping is een rond bovenlicht met gietijzeren roosverdeling. Het huis is op rood bakstenen plaquettes gedateerd: anno en 1873. De zij- en achtergevels zijn van pleisterlagen voorzien. Onder de dakrand van de zijgevels zitten gegoten muurankers.
Van de vijf Krimpenerwaardse molens van de lage boezem, Vlist-Oostzijde, Vlist-Westzijde, Bonrepas, Bergambacht en Achterpoort, zijn de molens van Bonrepas en Noord Zevender en de molen ‘De Bachtenaar’ van Bergambacht bewaard gebleven.
De bemaling van de polder Bonrepas en Noord Zevender dateert ongeveer van het midden van de 15de eeuw en brengt het water van de polder op de vergraven bovenloop van de Vlist, de Vorne. De bouw van een molen zou ìn of vlak vóór 1449 hebben plaats gehad. Die molen was, evenals de huidige, een wipmolen. Volgens een kaart uit 1555 stond de molen aan de Vlist bij de Koeneschansbrug. De plaats was wegens bebouwing en geboomte in de nabijheid minder geschikt, zodat tot de bouw van een nieuwe molen ten oosten van de oude werd overgegaan (ca 1550). Tot 1600 bleef hij daar staan. Rond 1600 werd de molen nog eens verplaatst naar de plek waar die nog steeds te vinden is. In 1946-'47 is als hulpbemaling een dieselmotor met centrifugaalpomp geplaatst. De molen is niet meer als maalinstallatie in gebruik. Het oudste deel is de ondertoren, mogelijk uit het begin van de 17de eeuw. Het bovenhuis, veel kwetsbaarder, is in 1973 voor de laatste maal vernieuwd.
De molen wordt bewoond. De ondertoren op stenen voet is met riet gedekt, het bovenhuis is groen en zwart geschilderd. De molen heeft ijzeren roeden met een vlucht van 26,20 meter en een ijzeren scheprad aan de buitenzijde. Naast de molen staat een nieuw huis en een houten loods.
Ten behoeve van de bemaling van een deel van de polder Bergambacht op de Vlistboezem diende sedert 1487 de molen De Bachtenaar. De molen werd gebruikt tot 1939. In de oorlogsjaren werd hij weer in gebruik genomen, maar in 1946 volgde de definitieve buiten dienst stelling. Sindsdien is hij alleen als woning in gebruik. De molen staat aan de watergang de Bachtenaar ten zuidwesten van
| |
| |
81 De wipmolen van Bonrepas aan de Vlist (foto RDMZ, 1995).
82 De molen ‘de Bachtenaar’ die een deel van de polder Bergambacht bemaalde (foto RDMZ, 1994).
Vlist. Het is een wipmolen met scheprad uit vermoedelijk 1714. De ondertoren is met riet gedekt. Het bovenhuis is groen geschilderd en ten dele gepotdekseld. De molen heeft ijzeren roeden. Bij de molen staat een houten loods.
Vlist-Oostzijde maalde ook sedert het midden van de 15de eeuw met een eigen schepradmolen op de Vlist. Heel laat, pas in 1935 is de molen vervangen door een gemaal met een langzaam lopende Crossley dieselmotor. In 1990 heeft het gemaal ‘Keulevaart’ de functie van dit gemaal overgenomen.
83 De voormalige Agterpoortse molen bij Haastrecht met nog een houten scheprad in vol bedrijf, gezien vanuit de polder. De schutting diende vermoedelijk om te voorkomen dat op de weg voorbijgaande paarden van schrik op hol sloegen (repro naar oude foto uit het begin van de 20ste eeuw).
De polder Vlist-Westzijde heeft altijd uitgemalen op de Vlist, de wipwatermolen met scheprad stond op territoir van Hoog-Bilwijk, waarmee gezamenlijk werd afgewaterd. In 1929 plaatste men een dieselmotor met schroefpomp en een machinistenwoning, deels op de fundamenten van de oude molen. De installatie werd in 1942 geëlectrificeerd. In 1988 is het gemaal opgeheven en vervangen door een vijzelgemaal ter hoogte van Bovenkerk met lozing op de Bergvliet.
De kleine polder Agterpoort of Achterpoort werd eveneens op de Vlistboezem bemalen. Tot in de 19de eeuw geschiedde dat door een windwatermolen met scheprad. De molen was in 1874 afgebrand, maar ter plekke herbouwd. De molen werd in 1917 door een elektrisch gemaal met centrifugaalpomp vervangen. Aangezien het gemaaltje niet voldeed, werd de polder in 1921 tijdelijk bij de bemaling van Vlist-Westzijde opgenomen. In 1928-1929 ging men er toe over een nieuw elektrisch gemaal te plaatsen met schroefpomp. Per 1 januari 1956 is de polder opgeheven en gevoegd bij de polder Vlist-Westzijde.
(Archieven van de polders Vlist-Westzijde, Vlist-Oostzijde en Bonrepas 1584-1949, inv. nrs. 1788, 1789, 1792, 1796A; Archieven van de Polders onder Haastrecht, II. De Achterpoort, inv. nrs 1864-1866; Feteris, 1992, 70-78; Kroon en De Kunder, 1981, 141, 148-149; De Stichtse Rijnlanden, 81, 131; Teixeira III (I), 296-298, 626-627, 658-660, 667-668, 675, 693-694; Den Uyl, II, 391-407, 510-516, 519; De molens van Zuid-Holland, 100-101, 202-204).
| |
De uitwatering op de Hollandsche IJssel beneden Gouda
Veerstalblok, Middelblok en Kattendijksblok
Per 1 januari 1952 werden de polders Kattendijksblok, Middelblok en Veerstalblok opgeheven. Zij gingen samen met de polder Stolwijk en loosden hun water via het gemaal Verdoold bij Gouderak.
| |
| |
84 Molenrestant van de windvijzelmolen ‘de drie Gebroeders’ uit 1869 van de polder Middelblok (foto RDMZ, 1994).
De polders Veerstalblok, Kattendijksblok en Middelblok hadden aanvankelijk ieder een eigen uitwatering op de IJssel, met boezem en molens.
Middelblok werd bemalen door een windschepradmolen die stond in het midden van het zuidoostelijk polderdeel aan de Tiendweg. Via een voorboezem werd het water op de IJssel gemalen. In 1832 werd deze molen vervangen door een windvijzelmolen, die meer noordwestwaarts, ongeveer in het midden van de oude boezem bij de Middenwetering, geplaatst werd, waarmee de boezem dus met de helft werd verkleind. In 1869 volgde nogmaals een verplaatsing naar het noordwesten en daarmee een verkleining van de boezem. Die molen kreeg de naam ‘De Drie Gebroeders’. In 1913 werd de windbemaling opgeheven en vervangen door een zuiggasmotor met centrifugaalpomp die in de romp van de oude molen werd opgesteld. Tot 1951 bleef de installatie in gebruik.
De resterende achtzijdige stenen onderbouw van de molen van de polder staat aan Middelblok 81 te Gouderak. De onderbouw is van gepleisterde baksteen, het bovenste deel thans van gepotdekselde houten delen. In de onderbouw is een gevelsteen ingemetseld die de eerste steenlegging (1869) vermeldt, alsmede de namen van het toenmalige polderbestuur. De romp is als woning in gebruik.
Vóór 1525 had Veerstalblok een eigen molen en een voorboezem naar de IJssel. In dat jaar besloten Veerstalblok en een deel van Stolwijk het water gemeenschappelijk op de boezem van Veerstalblok af te malen. Dat is nadien steeds zo gebleven. Aan de Tiendweg stond een molen, een sluis lag in de IJsseldijk. Het onderhoud was gemeenschappelijk. In 1864 sloot Veerstalblok zich aan bij de in dat jaar tot stand gekomen bemalingsgemeenschap met Stolwijk, het Beijersche en Achterbroek. Er werd besloten één gemeenschappelijk bovenstoomgemaal bij de Stolwijkse boezem bij Gouderak te plaatsen, hetgeen in 1866 tot uitvoering kwam. De Veerstalse molen werd hierdoor overbodig en werd in 1872 dan ook gesloopt.
In 1880 werd het systeem vervangen door een direct uitmalend stoomgemaal dat zo krachtig was dat ook Kattendijksblok zich in 1881 kon aansluiten. Middelblok sloot zich als laatste aan, in 1951. Restanten van boezems zijn aanwezig.
Kattendijksblok, de meest zuidelijke van de drie Gouderakse polders, had zijn eigen uitwatering en bemaling door een windschepradmolen, die stond aan de Tiendweg in het noordoostelijk deel van de polder, die uitsloeg op een lange, in noordwestelijke richting naar de IJssel voerende boezem. In 1848-1849 werd de boezem aanmerkelijk verkleind doordat de molen noordwestwaarts richting IJsseldijk verplaatst werd en als achtkante vijzelmolen werd herbouwd. In 1881
85 Ontwerptekening voor het stoomgemaal van de polder de Nesse, aanwezig in het archief van de polder de Nesse, inv. nr. 216 (Streekarchief Krimpenerwaard).
86 De gemaal ‘De Nesse’ met hoog opgemetselde maalkolk (foto RDMZ, 1994).
| |
| |
87 De achtkante bovenmolen uit 1855 van de polder Kromme, Geer en Zijde (repro naar foto uit het begin van de 20ste eeuw).
88 Gemaal Kromme, Geer en Zijde uit 1916 te Ouderkerk aan den IJssel (foto RDMZ, 1994).
werd de polder opgenomen in de bemaling van Stolwijk c.a. De boezem werd opgeheven, de molen geruimd en de sluis in de IJsseldijk afgedamd (1883) om in 1925 uiteindelijk gedicht te worden. Restanten van de boezem zijn nog duidelijk in het landschap te herkennen.
(Archief Polder Middelblok 1810-1951 (1954) inv. nrs. 249, 253, 254; Archief Polder Kattendijksblok 1806-1951, inv. nr. 112; Kroon en De Kunder, 1981, 137, 138, 141; Teixeira III (I), 284, 421-422, 428, 435, 439, 444).
| |
De Nesse
In de polder de Nesse, behorend tot het ambacht Ouderkerk, werd vrij vroeg windbemaling toegepast en een boezem ingericht, namelijk bij een overeenkomst op 1 december 1411. De molens, sinds 1571 waren er twee, stonden aan de boezem de Molenvliet in het noordwesten van de polder. De boezem had het karakter van een bergboezem. Deze raakte buiten gebruik met de invoering van tweetrapsbemaling in 1739. In 1859 brandde de bovenmolen, een wipwatermolen en werd door een houten achtkante schepradmolen vervangen.
In 1883 besloot het polderbestuur het systeem van windbemaling en de hoge en lage boezems te vervangen door een stoomgemaal dat direct achter de molensluis van de hoge boezem geplaatst werd. In 1884 volgde de stichting van het gemaal met centrifugaalpomp, ontworpen door L. Exalto uit Moordrecht. Het kreeg de naam ‘De Nesse’. In 1924 werd het stoomwerktuig door een dieselmotor vervangen en in 1942 werd het gemaal geëlektrificeerd. Het gemaal is nog in gebruik.
Het gemaalgebouwtje staat aan de IJsseldijk Noord 293b te Ouderkerk. Het is een uit baksteen opgetrokken bouwwerk met een gepleisterde voorgevel. Langs de dakrand aan de voorzijde loopt een gekanteeld fries. De naam ‘De Nesse’ en de stichtingsdatum 1884 zijn boven het dubbele venster aangebracht. Voor het gemaal ligt een cirkelvormige, gemetselde maalkolk.
Restanten van de boezems, die na de opheffing als wei- en bouwland in gebruik genomen werden, zijn aanwezig.
(Archieven van de polders onder Ouderkerk aan den IJssel. De Nesse 1806-1969, inv. nrs. 205, 207, 209, 216, 218, 220; Kroon en De Kunder, 1981, 125-126; Teixeira III (I), 282-283, 393-395).
| |
Kromme, Geer en Zijde
De drie Ouderkerkse polders Kromme, Geer en Zijde hadden waarschijnlijk oudtijds elk een eigen uitwateringssluis in de IJsseldijk. In een vroeg stadium combineerden Kromme en Geer al hun beheer. Van een gemeenschappelijke bemaling van de delen - administratief bleven zij onafhankelijk - is eerst in 1470 sprake. Daarmee was invoering van windbemaling een feit. De oude sluizen van
| |
| |
89 ‘Plattegrondteekening van het Stoomgemaal voor den Polder Kortland en Langeland’ uit 1883, aanwezig in het archief van de polder Langeland en Kortland, inv. nr. 382 (Streekarchief Krimpenerwaard).
90 Het gemaal Langeland en Kortland (foto RDMZ, 1994).
Geer en Zijde zullen toen geruimd zijn, die van Kromme bleef in stand. In de 17de eeuw waren er drie schepradmolens, één voor het deel Zijde en twee voor het deel Kromme en Geer. In 1739 werd het gemaal twee hoog gemaakt. Drie en later twee beneden- en één bovenmolen zorgden voor de bemaling. In de 19de eeuw waren dat een bovenmolen (wipmolen), in 1855 door een achtkant vervangen, en twee ondermolens, een achtkante molen en een wipmolen. Pas in 1916 werd het windgemaal opgeheven en vervangen door een zuiggasmotorgemaal met centrifugaalpomp naar ontwerp van P.J. Hubregtse uit Ouderkerk. In 1950 werd de installatie geëlektrificeerd.
Het gebouw staat pal tegen de dijk aan de IJsseldijk Noord 10 te Ouderkerk aan den IJssel.
Aan de voorzijde is de gevel versierd met een klimmend gekanteeld fries langs de dakrand. In de geveltop staat het jaartal 1916. In de voorgevel zitten twee getoogde vensters en een dito deur, in de top ook een getoogd venster. De daken zijn gedekt met rode kruispannen.
Aan de voorzijde bevat het gebouw de machinekamer en aan de achterkant een lokaal voor generator, scrubber en een anthracietbergplaats. De maalkolk bestaat uit muren van beton.
(Archieven van de polders onder Ouderkerk aan den IJssel. De polder Kromme, Geer en Zijde (1765), 1805-1974 (1975), inv. nrs. 484, 492, 499; Teixeira III (I), 382-385).
| |
Langeland en Kortland
De polders Langeland en Kortland, die voorheen het ambacht van Krimpen aan den IJssel uitmaakten, waren vroeger twee afzonderlijke polders met een eigen uitwatering. Beide polders hadden een molen. In 1783(?) werd de boezem van Kortland door een dwarskade verdeeld in een zuidoostelijke lage en een noordwestelijke hoge boezem, waartoe een nieuwe bovenmolen gesticht werd. Langeland volgde dit voorbeeld vlak na 1846 met de bouw van een achtkante schepradwatermolen. Pas in 1883 is er sprake van een gecombineerde stoombemaling. De vroegere windmolens en boezems werden opgeheven. Het nieuwe gemaal kwam direct achter de oude molensluis van Kortland. De Langelandse sluis werd inlaatsluis. Het stoomgemaal met centrifugaalpomp kreeg de naam ‘Langeland en Kortland’. De pomp sloeg het water uit in een ronde maalkolk tussen het machinegebouw en de sluis. De uitwateringssluis verving men in 1886 door een afvoerduiker. In 1920-1921 werd de stoommachine door een zuiggasinstallatie, aangedreven door een elektromotor, vervangen. De zuiggasinstallatie beviel niet en maakte in 1931 plaats voor een dieselmotor. Gedeeltelijke elektrificatie volgde in 1941. Het gemaal is in bedrijf en maalt tevens het water af van Krimpen aan de Lek. Assistentie wordt in deze geleverd door het gemaal Reinier Blok.
Achter het gemaal werd in 1910 een machinistenwoning gebouwd. Het ontwerp voor de woning was van de architect B. van Dam Johz., architect te Capelle a/d IJssel.
| |
| |
Van de oude boezem is door de uitbreiding van Krimpen aan de IJssel niets meer terug te vinden.
Aan de IJsseldijk 352 te Krimpen aan den IJssel staat het oude gemaalgebouw uit 1883 met maalkolk. Het rechthoekige gebouw is opgetrokken van (thans grijs-wit geschilderde) ijsselsteen en wordt met een door pannen gedekt zadeldak overdekt. In de voorgevel die eindigt met een tuit is een gekoppeld drielichtvenster aangebracht onder een gemeenschappelijke gecementeerde segmentboog, alsmede een rond venster in de geveltop. Een houten bord vermeldt de naam en stichtingsdatum: ‘18 Langeland & Kortland 83’. Langs de voorgevel loopt een klimmend, gekanteeld fries. Onder de dakrand van de zijgevels eveneens een gekanteeld fries. Voor het gemaalgebouw ligt de hoge rond gemetselde maalkolk met ijzeren hekwerk.
(Archief van de polder Langeland en Kortland onder Krimpen aan den IJssel (1851) 1860-1974 (1982), inv. nr. 382, 389, 392, 395; Teixeira III (I), 270-272, 326-328).
| |
Het binnenland
Berkenwoude
De binnenlandse polders hadden hun eigen specifieke problemen. Zo was Berkenwoude voor de afwatering aangewezen op de aangrenzende polders voor het transport van water naar de rivier. In 1371 kreeg Berkenwoude van Jan van Polanen, heer van de Lek en van Breda het recht een watergang aan te leggen naar de Hollandsche IJssel over het gebied van Ouderkerk tussen de polderdelen Kromme en de Nesse. De watergang, met in het verlengde een boezem, met tegen de IJsseldijk een dwars gedeelte, de Berkenwoudsche dwarsboezem, waterde af via een sluis. In de loop van de 15de eeuw kreeg ook deze polder windbemaling. De molen stond aan de zuidwestelijke polderrand. In 1723 werd de molen noordwestelijk verplaatst. De boezem werd daarbij ingekort maar tevens verbreed. Ten behoeve van de afwatering werd de polder Berkenwoude opgenomen in het gebied van de Geoctroyeerde Vervening. In de noordelijke hoek van de boezem werd in 1803-1804 een stoommachine met zuig- en perspomp geplaatst met een nieuwe (veenderij)sluis in de IJsseldijk, ten oosten van de oude sluis. In 1813, het project was geen succes, werd de machine buiten gebruik gesteld en in 1832 afgebroken. De oude poldermolen en sluis kwamen weer in gebruik. Deze sluis was rond het midden van de 19de eeuw zo slecht geworden dat men in 1867 de voormalige veenderijsluis weer ging benutten. In hetzelfde jaar werd ten zuidoosten van de veenderijsluis nog een ronde stenen bovenmolen met stelling en scheprad gebouwd. De oude sluis en de dwarsboezem werden afgedamd in
91 De ronde stenen stellingbovenmolen met scheprad van de polder Berkenwoude in 1908 (repro naar oude foto).
92 De thans resterende molenstomp met aanbouw uit 1917 aan de IJsseldijk Noord 208 te Ouderkerk (foto RDMZ, 1994).
| |
| |
93 Restant van de Berkenwoudse ondermolen (foto RDMZ, 1995).
respectievelijk 1866 en 1872. De dwarsboezem werd bij de polder Kromme, Geer en Zijde getrokken. De oude Berkenwoudse sluis werd uiteindelijk in 1908-1909 geruimd.
In 1917 werd de bovenmolen gedeeltelijk afgebroken en omgebouwd tot een zuiggasmotorgemaal met centrifugaalpomp. Aan de zuidkant bouwde men een generatorgebouwtje aan. In 1953 werd er een nieuwe dieselmotor geplaatst die tot in de jaren tachtig zou blijven functioneren. De polder watert thans via het gemaal Verdoold uit.
De achtkante ondermolen verviel in 1917. Deze werd niet onmiddellijk afgebroken: de romp bleef als woning tot in de jaren zeventig in gebruik.
Aan de IJsseldijk Noord 208 te Ouderkerk is de ronde molenstomp van de bovenmolen nog aanwezig. Deze is opgetrokken van gele baksteen en gedeeltelijk, aan de westkant, van een pleisterlaag voorzien. Aan de achterkant is in 1917 in rode baksteen een rechthoekig bouwlichaam aangebouwd met rondboogramen en gietijzeren roeden. Het gebouw is als woning in gebruik. Voor het molen/gemaalrestant ligt een langgerekte maalkolk of voorboezem met aarden belopen. De uitwateringssluis in de dijk is gedicht.
Resten van de hoge en lage boezem zijn aanwezig.
(Archief van de polder Berkenwoude 1860-1966, inv. nrs. 285, 286, 294; Kroon en De Kunder, 1981, 131, Teixeira III (I), 278-280, 403-408, 410).
| |
Stolwijk
De polder Stolwijk had al vroeg, samen met de Achterbroek, twee uitwateringen naar de IJssel: één via de Goudsche Vliet naar de Stolwijkersluis tegenover Gouda en één onder Gouderak. Op 24 maart 1370 kregen Stolwijk en de Achterbroek toestemming van Jan van Blois, heer van Schoonhoven en van Gouda voor de aanleg van een vrije watergang naar de IJssel te Gouderak met zoveel sluizen en vlieten als nodig zou blijken voor de afwatering. Aangezien het gebied van Stolwijk onder twee heren viel, gaf ook Jan van Polanen, heer van de Lek en van Breda, een jaar later, op 31 december 1371, toestemming met dezelfde bepalingen. In het handvest van Jan van Blois werd de begiftigden tevens vergund een uitwatering naar Stolwijkersluis te maken. Die watergang kwam ongeveer ter plaatse van de oude uitwatering.
De sluis onder Gouderak had al spoedig te lijden onder verlanding. In 1476 is zij dan ook in oostelijke richting verplaatst naar de grens met de polder Kattendijksblok. Voorwaarde was dat Gouderak geen wateroverlast zou ondervinden. Stolwijk moest onder andere een kwelsloot en een kwelkade aanleggen.
In 1492 sloten Stolwijk en de Achterbroek met het Beijersche een overeenkomst, waarbij het Beijersche ook van de Stolwijkse en Achterbroekse uitwatering bij Stolwijkersluis tegenover Gouda gebruik kon maken. In 1652 werd daar een tweetrapsbemaling ingevoerd.
In verband met de al genoemde ‘Geoctroyeerde vervening’ werd de uitwateringssituatie gedurende korte tijd gewijzigd. De scheidingskaden tussen de polders waarin de vervening lag, Stolwijk, Het Beijersche, Achterbroek en Berkenwoude, werden doorgraven om tot een gemeenschappelijke bemaling te kunnen komen. Dit was de al genoemde stoombemaling via de Berkenwoudse boezem. Na het fiasco van de vervening werd de oude situatie in 1813 hersteld.
De bemalingsgemeenschap tussen Stolwijk en Veerstalblok dateert van 1525. Het betekende voor Stolwijk dat de polder nu over drie uitwateringen de beschikking had: te Stolwijkersluis, in het Veerstalblok en onder Gouderak.
In het midden van de 19de eeuw was de bemalingssituatie voor Stolwijk als volgt:
- | op de uitwatering naar Stolwijkersluis tegenover Gouda waterde mede af het Beijersche. De boezem was verdeeld in een laag en een hoog gedeelte en werd bemalen met twee beneden- en een bovenmolen, de Kleine, de Beijersche en de Hooge molen; |
- | op de uitwatering onder Gouderak waterde mede af het Westeinde van de Achterbroek met Tienviertel en het Oosteinde van de Achterbroek met Kranepoort. Hier stonden vier molens, drie van Stolwijk en een van het Westeinde; |
| |
| |
- | Veerstalblok had zijn eigen uitwatering waar een deel van Stolwijk tevens gebruik van maakte; |
94 Gemaal M. Verdoold Cz. uit 1880 met de ellipsvormige maalkolk (foto RDMZ, 1994).
De bemalingssituatie was nauwelijks ideaal. Na ampele discussie werd er voor alle betrokken polders, inmiddels verenigd tot één administratieve polder onder de naam ‘Stolwijk, het Beijersche, den Agterbroek en Veerstalblok’, in 1864 tot de inrichting van een gemeenschappelijk bovengemaal besloten, dat in 1866 werd gebouwd. Het was een stoomgemaal met scheprad. Het gemaal werd ‘M. Verdoold Cz.’ genoemd, naar de toenmalige voorzitter van de polder Stolwijk. Het werd geplaatst in de Stolwijkse boezem bij Gouderak. De resultaten bleven echter bij de verwachtingen achter, hetgeen de stichting in 1880 van een nieuw stoomgemaal tot gevolg had, met opheffing van de trapsgewijze bemaling. Het nieuwe gemaal had twee centrifugaalpompen die ieder aan een stoomwerktuig gekoppeld waren. Het machinehuis van het oude gemaal werd daartoe verbouwd. De pompen en werktuigen werden ondergebracht in een nieuwe machinekamer die achter tegen het oude gebouw werd gezet. Tussen het machinehuis en de uitwateringssluis werd een maalkolk gerealiseerd. Alle nog resterende molens en de boezems werden opgeheven, evenals de oude uitwateringssluis van de Stolwijkse boezem bij Stolwijkersluis. Na aanvankelijk te zijn afgedamd, werd zij in 1905 geruimd. Het nieuwe gemaal bleek zo krachtig te zijn dat ook Kattendijksblok in de bemaling kon worden opgenomen. Hierboven kwam dat al ter sprake. Het gemaal werd in 1920 tot zuiggasmotorgemaal omgebouwd. In 1948 en 1950 zijn de zuiggasmotoren door elektromotoren vervangen.
Het gemaalgebouw aan Kattendijk 1 te Gouderak is opgetrokken uit rode baksteen. De daken zijn met pannen belegd. Het bestaat uit twee gekoppelde hoge bouwlichamen onder zadeldak met schild aan de achterzijde, aan de achterkant uitgebreid met twee lagere delen onder op het hoofdblok aanlopende schilddaken. De voorgevels zijn versierd met spaarvelden en hoeklisenen met geprofileerde lijsten en worden afgesloten door een getrapt fries langs de tuitgevels. De zij- en achtergevels hebben onder de dakrand hetzelfde gekanteelde fries. In de voorgevels, die ten opzichte van elkaar gespiegeld zijn zitten rondboogdeuren met pilasters. In de bovenlichten is een ijzeren vulling aangebracht. In de geveltoppen ronde lichten, eveneens met ijzervulling. Op de gevels staat: ‘m. verdoold Cz.’ en ‘anno 1880’. De half ellipsvormig gemetselde maalkolk voor het gebouw is door een ijzeren hekwerk met balusters afgesloten.
(Archief Waterschap Stolwijk c.a. 1863-1951, inv. nr. 67; Kroon en De Kunder, 1981, 135; Teixeira II (I), 424-434, 438-439, 443-444, 448).
| |
De kunstwerken
De sluizen
In de ringdijk van de Krimpenerwaard liggen de sluizen die dienen tot waterlozing of -inlaat van de boezems van de polders van de Krimpenerwaard en een aantal van de Lopikerwaard. De sluizen in de steden Schoonhoven en Haastrecht, de oudste in de Krimpenerwaard, ten behoeve van het scheepvaartverkeer en de waterverversing komen aan de orde. Voorts ligt bij Stolwijkersluis in de dijk de schutsluis van de voormalige Geoctroyeerde Vervening. Dan lag er bij Krimpen aan de Lek en het Kortland een noodsluis, aangelegd in 1800 eveneens ten behoeve van de vervening. Zij diende voor de afvoer van overstromingswater in geval van inundatie van de Krimpenerwaard. Deze sluis is in het kader van de Deltawet afgebroken in de jaren '60. In de Hollandsche IJssel tenslotte bevindt zich boven Gouda een afsluitdam waarin een uitwateringssluis en een schutsluis zijn opgenomen.
| |
De sluizen te Schoonhoven
Tussen de Buitenhaven en de Voorhaven ligt een gemetselde keersluis die is voorzien van twee paar vloeddeuren, een paar ebdeuren en een paar schotbalksponningen.
De mond van de Voorhaven stond tot 1762 in open verbinding met de Lek. In dat jaar kwam er tussen de fortificatiewerken een keersluis. De sluis werd slecht onderhouden, mede doordat het niet duidelijk was wie er voor het onderhoud
| |
| |
95 De Vischbrug met de sluisdeur in Schoonhoven (foto RDMZ 1995).
96 De Stenenbrug bij het Schoonhovense stadhuis (foto RDMZ, 1995).
verantwoordelijk was, de provincie of de stad. Vernieuwing leek geen oplossing en in 1855 werd de sluis geruimd. Ervoor in de plaats kwam een waterkering met inlaatduiker. Dit beviel niet en in 1860 kwam er, op aandrang van de stad weer een keersluis ter plaatse. Die ligt er nog steeds. Ebdeuren om het binnenwater op peil te houden zijn in 1957 toegevoegd (Teixeira III (I), 193-199; Den Uyl, II, 106).
De Haven is met drie bruggen overkluisd. Dat zijn van zuid naar noord de Vischbrug aan de zuidkant, de Stenenbrug ter hoogte van het stadhuis en de Dam. De oudste, sinds lang verdwenen sluis lag in de Dam en zou in 1348 zijn gelegd. In de Vischbrug werden de eerste sluisdeuren in 1637 aangebracht. Toen in 1718 in de Stenenbrug deuren gemaakt werden was er in verband met de Vischbrug een schutsluis ontstaan. Die situatie is nog steeds herkenbaar: in de Vischbrug en de Stenenbrug bevinden zich een paar naar de Voorhaven gekeerde puntdeuren die samen een schutsluis van 115,50 meter vormen. De deuren zijn
97 Jaartalsteen in de brug in de gedempte Haven van Haastrecht (foto RDMZ, 1995).
doorgaans een weinig geopend. Onder de Vischbrug is in de zeventiger jaren een kering geplaatst die voorkomt dat bij laag water het stadwater op een te laag peil komt (Teixeira III (I), 554).
| |
De Havensluis te Haastrecht
In de kom van Haastrecht lag al in de 12de eeuw aan het eind van de Grote Haven een sluis, de ‘Havensluis’. De sluis die de afsluiting van de Vlist was, diende voor de directe uitwatering van het Vlistwater bij eb op de IJssel en voor de doorvaart van kleine scheepjes. Na de afsluiting van de IJssel boven Gouda werd de betekenis van de sluis nog minder. Alleen voor de waterinlaat had zij nog betekenis. In 1908 werd de sluis gedicht. Ter plaatse werd een inlaatopening met schuif aangebracht. In 1969 is de Grote Haven gedempt.
In de brug zitten twee stenen, aan stadzijde een cartouche, versierd met vruchtfestoen en masker en het jaartal Ao 1603, aan de rivierkant een cartouche met Ao 1704, beide verwijzend naar reparaties in die jaren. In de gemetselde brugleuning zit een steen met een vaag leesbare tekst PYL STEEN. Buiten en binnen de sluis zijn nog gemetselde vleugelmuren over (Teixeira III (I), 294-296).
| |
De Stolwijkersluis
Op 12 februari 1800 werd de bouw aanbesteed van ‘eene capitaale Communicatie of Sas sluis By de Stolwykersluis, in de Yseldyk tegen over de Stad Gouda, ten dienst der Geoctrojeerde verveenig in den Crimpenerwaard’. De ‘kapitale’ sluis aan het noordwestelijke uiteinde van de net gegraven ringvaart naar ontwerp van Arie Blanken, werd in de dijk gelegd en kreeg een houten ophaalbrug. Na de aanleg raakte de sluis, zoals alle werken van de Geoctroyeerde Vervening, bij gebrek aan geld in verval. De ophaalbrug werd in 1831 door een vaste brug vervangen. De sluis werd in 1832 afgedamd. Zij was niet meer van nut nu er geen verveningswerkzaamheden meer werden uitgevoerd. Nadat het octrooi van de vervening in 1853 bij KB was ingetrokken kon het beheer over de werken en de eigendommen worden overgedragen aan de dijkgraaf en hoogheemraden van de Krimpenerwaard. In 1887-1888 werd de sluis grondig hersteld. De afdamming uit 1832 werd verwijderd. Zij kon toen gebruikt worden voor de scheepvaart naar de polder Stolwijk c.a. Tot 1982 werd van ringvaart en schutsluis door de beroepsvaart veel gebruik gemaakt. In dat jaar stopte de beroepsvaart uiteindelijk. Daarna
| |
| |
98 ‘Conceptplan van een te Bouwen Communicatie of Sas Sluis ten diensten der Geoctroieerde Verveening in den Crimpenerwaard’, 1799 (ARA, VTHR 4601).
99 De Stolwijkersluis in 1983 (foto RDMZ, 1983).
had de sluis geen functie meer. In 1988 is aan de rivierzijde van de sluis een damwand als afsluiting geslagen.
De sluis ligt in de Gouderaksedijk en is een gekoppelde schutsluis. Aangezien bij hoge bevaarbare rivierstanden het verschil tussen binnen- en buitenwater te groot voor één schutting zou kunnen worden, is de sluiskolk door een zogeheten midden- of tussenhoofd in twee kolken verdeeld. Zij is 30,90 meter lang en 6,40 meter breed en is voorzien van drie paar puntdeuren die het laatst in 1964 en 1970 zijn vernieuwd. De schutkolkwanden zijn opgetrokken van ijsselsteen. De hoekblokken en afdekplaten zijn van natuursteen. In de sluis bevinden zich metalen ringen in natuursteenblokken om de boten aan vast te leggen. In de benedenhoofden is een stel schotbalksponningen aangebracht. Hierin zitten tevens rondbogige, met schuiven afsluitbare riolen. De bovenhoofden hebben een dubbel stel schotbalksponningen. De ijzeren bedieningsmechanismen op de sluishoofden zijn nog aanwezig. De sluis verkeert in een slechte staat.
| |
De Waaier- en de Duikersluis in de Hollandsche IJssel
De toestand van de Hollandsche IJssel was in de loop der tijden wegens verlanding voor een goede waterafvoer steeds ongunstiger geworden. Door de inrichting van de Hooge Boezem achter Haastrecht in 1486 was de uitwatering van de polders in de 15de eeuw aanmerkelijk verbeterd. In de loop der tijden volgden diverse pogingen om de IJssel op diepte te houden (zie hiervoor Den Uyl, II, 28-49). Pas in 1854 werd een plan tot verbetering uitgevoerd dat de uitdieping, afsluiting en kanalisatie inhield van de IJssel boven Gouda. De afsluiting bestond uit een dam. Ten behoeve van het scheepvaartverkeer werd daarnaast een schutsluis aangelegd, ook bekend als de ‘Waaiersluis’, wegens de in de sluis aangebrachte waaierdeuren. Hoge vloeden konden daarmee worden gekeerd en bij lage ebstanden bleef de rivier boven de dam op hoogte. In 1855 werd op aandrang
100 Een van de waaierdeuren van de Waaiersluis in de Hollandsche IJssel (foto RDMZ, 1986).
van de Provinciale besturen van Zuid-Holland en Utrecht besloten naast de schutsluis ook een uitwateringssluis te bouwen, de Duikersluis, die het jaar daarop gereed kwam. In 1863 bouwde men bij de Waaiersluis nog een woning voor twee sluisknechts. In de jaren 1919 en 1920 is de hele waterkering verhoogd, omdat de keerhoogte van dam en sluizen door Gedeputeerde Staten te laag werd bevonden. In 1970 is de Duikersluis vernieuwd. De Waaiersluis is in 1984 gerenoveerd.
De Waaiersluis in de afsluitdam is gemetseld van rode baksteen met natuurstenen hoekblokken en betonnen afdekplaten. De twee sluismuren lopen over de gehele lengte van de sluis (42 meter) door. In de sluis bevinden zich van buiten naar binnen een stel schotbalksponningen, een paar buitenvloeddeuren (1959), een paar buitenebdeuren (1954), een paar waaierdeuren, een paar binnenvloeddeuren (1960), een paar binnenebdeuren (1956) en wederom een stel schotbalksponningen. Op het sluishoofd staan de lieren waarmee de schotbalken in de sponningen gelaten kunnen worden. In de sluismuren zijn gewelfvormige riolen uitgespaard naar de kassen van de waaierdeuren. Deze riolen zijn met een schuif
| |
| |
101 De Duikersluis aan de Hollandsche IJssel (foto RDMZ, 1986).
afsluitbaar. Over de schutsluis ligt een kraanbrug. De sluis wordt nog met de hand bediend.
De Duikersluis heeft twee gedeeltelijk overwelfde openingen die door een penant worden gescheiden. Iedere opening is voorzien van een metalen valschut en schotbalksponningen aan de benedenzijde en dubbele schotbalksponningen aan de bovenzijde. In de sluitstenen van de kokers staat het jaartal 1856 (Stichtse Rijnlanden, 130; Teixeira III (I), 313-316).
| |
De bruggen
De ophaalbruggen
Ten behoeve van de vervening van de Krimpenerwaard was een ringvaart gegraven vanaf Stolwijkersluis, over Stolwijk, zuidelijk om Berkenwoude naar Ouderkerk aan den IJssel. Aan het eind van de 19de eeuw werden acht bruggen over de ringvaart gebouwd.
Over het deel de Goudsche vliet werden in 1888 vijf gietijzeren bruggen door de ijzergieterij De Prins van Oranje te Den Haag geleverd:
- | een naar de Gouderakse Tiendweg voor de polder Veerstalblok |
- | een naar het Beijersche |
- | twee bruggen naar Benedenkerk, noord- en zuidzijde |
- | een naar Koolwijk |
Alle bruggen waren van hetzelfde type, een ijzeren ophaalbrug. Het hameigebint en de balanspriemen zijn uit plaatijzer geconstrueerd, de balansbak en de hameistijlen van gietijzer. De achter- en voorhar zijn eveneens van plaatijzer. Op een van de palen staat het plaatje met de naam van de gieterij. Op de dwarsbalk is het jaartal te lezen. De balustrades kregen gietijzeren balusters.
De brug bij Koolwijk bestaat niet meer. Die bij Het Beijersche werd in 1993 door een vrachtauto kapot gereden en wacht op herstel.
Eenzelfde type brug ligt in Haastrecht over de IJssel. Deze is wat vroeger, 1883, en ook van de Haagse ijzergieterij de Prins van Oranje.
102 De twee ophaalbruggen bij de Benedenkerkseweg (foto RDMZ, 1985).
| |
| |
103 De Algerabrug met stormvloedkering over de Hollandsche IJssel bij Krimpen aan den IJssel (foto RDMZ, 1994).
Voorts lagen er ophaalbruggen van hetzelfde type aan de Berkenwoudse Opweg en de Oudelandse weg-Westeinde bij Berkenwoude waar hij de Molenvliet kruist. Deze ophaalbruggen en een draaibrug over de ringvaart in de Groeneweg onder Berkenwoude zijn inmiddels door vaste bruggen vervangen.
| |
De Algerabrug en stormvloedkering bij Krimpen aan den IJssel
De Algerabrug met stormvloedkering bij Krimpen aan den IJssel dateert van 1958 en was een direct gevolg van de ramp van 1953. Verhoging van de IJsseldijken kon wegens de slechte ondergrond niet in overweging genomen worden. In de benedenmond van de Hollandsche IJssel werd als eerste Deltawerk in de Krimpenerwaard daarom een beweegbare stormvloedkering gebouwd om in de toekomst hoge waterstanden te kunnen weren. De dubbele stormvloedkering werd van 82 meter brede stalen schuiven voorzien die tussen vier, 45 meter hoge, heftorens zijn opgehangen. Bij dreigend hoog water zouden de schuiven neergelaten kunnen worden. Onder normale omstandigheden kan het scheepvaartverkeer onbelemmerd doorgang vinden. Naast de stormvloedkering kwam een schutsluis. Deze dient ten eerste om het scheepvaartverkeer te laten passeren wanneer de stormvloedkering gesloten is en ten tweede om schepen met een te hoge opbouw voor de geheven schuiven toch door te kunnen laten. Over de stormvloedkering werd een vaste brug ontworpen, over de schutsluis een beweegbare. Met het werk werd op 18 januari 1954 begonnen. Op 22 oktober 1958 werd de - sedert 1927 al geplande - vaste oeververbinding in gebruik genomen.
De eerste fase bestond uit de aanleg van twee betonnen drempels op de rivierbodem als ondersteuning van de twee metalen schuiven. Daarna volgde de bouw van de schutsluis, de constructie van de heftorens, de beide bruggen en uiteindelijk de eerste stalen schuif. De verticale wand van de schuif heeft een
| |
| |
totale lengte van 81,20 meter, een hoogte van 11,50 meter en is samengesteld uit een aantal secties van 10 × 6 meter. Het geheel is verstijfd met langsliggers en dwarsdragers en wordt aan de achterkant gesteund door twee horizontaal verlopende bogen, die de waterdruk overdragen op de torens. De eerste schuif kan uitsluitend op en neer bewogen worden op de kentering van eb naar vloed of omgekeerd. De tweede schuif werd pas in 1976 geplaatst. In tegenstelling tot de eerste kan deze wèl bij stromend water worden neergelaten.
De schutsluis heeft een kolklengte van 120 meter en een breedte van 24 meter. In het boven- en het benedenhoofd heeft zij een stel eb- en vloeddeuren. In het benedenhoofd zit nog een extra stel stormvloeddeuren.
De brug kreeg de naam van de toenmalige, met de uitvoering van de Deltawerken belaste, minister van Verkeer en Waterstaat J. Algera.
De brug bleek al gauw te smal voor het sterk toegenomen verkeer en werd in 1988 verbreed (Kiemeneij-Hommes, 1988, 1-23; Stuvel, 48-62).
| |
Diversen
104 Verguld zilveren hensbeker en zilveren kop van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard (foto RDMZ, 1995).
Het hoogheemraadschap heeft tot 1977 nooit de beschikking gehad over een eigen kantoorgebouw. De vergaderingen van het hoogheemraadschap vonden doorgaans plaats in herbergen zoals in ‘De Zalm’ in Gouda. De secretaris-rentmeester en de Fabriek-landmeter hielden kantoor aan huis. Dit was ook bij de (zelfstandige) polderbesturen het geval. Ten huize van de voorzitter of secretaris werden de archieven bewaard in daartoe bestemde kisten.
Voordat het hoogheemraadschap in 1977 zijn intrek nam in een nieuw gebouwd waardhuis in Krimpen aan den IJssel, was het, sedert 1955, gevestigd in een voormalige, laat 19de-eeuwse steenbakkerswoning, aan de IJsseldijk 442-444 te Krimpen aan den IJssel.
Dijkmagazijnen van het hoogheemraadschap zijn over het algemeen opgenomen in de gemaalgebouwen.
In het bezit van het hoogheemraadschap zijn een zogeheten bodebus, een verguld zilveren hensbeker uit 1706 en een zilveren kop uit hetzelfde jaar. De bodebus, een onderscheidingsteken dat door brievenbezorgers aan een ketting om de hals gedragen werd, is een met renaissance rolwerk versierde zilveren plaquette, waarop een gekroond schild met het wapen van de Krimpenerwaard. Aan de plaquette zijn drie zilveren kettingen bevestigd, die samenkomen in een klimmende leeuw. Op basis van archiefgegevens blijkt de niet van merken voorziene bodebus tussen 1675 en 1677 gemaakt te zijn. Een zilversmid kon nog niet getraceerd worden (Schoute, 1990, 18).
Hensbekers werden onder andere gebruikt bij de inauguratie van nieuwe heemraden, die in één keer de niet geringe inhoud van de beker - in dit geval 800 cl. - moesten ledigen. In een aantal gevallen dragen hensbekers wapen en naam van de stichter van het betreffende waterschap. Bij de Krimpenerwaardse beker is zelfs een ‘portret’ van de stichtster Jacoba van Beieren aangebracht in de vorm van een borstbeeld op de deksel van een gehelmde vrouw. Haar wapen en dat van het hoogheemraadschap staan daaronder gegraveerd. De cuppa is van wapens en opschriften voorzien die refereren aan de schenkers en het jaar van schenking. De iets ingezwenkte cuppa is aan de onderzijde met een staande knorrenlijst versierd. De beker staat op een balustervormige stam en een geprofileerde voet en heeft eveneens een versiering met een knorrenlijst. De deksel heeft een knorren- en een vlechtbanddecoratie met rozetten, alsmede het reeds vermelde borstbeeld van Jacoba van Beieren. De beker is 35,5 cm. hoog en is gemerkt met het stadskeur van Den Haag, de Hollandse leeuw, de jaarletter H (1706) en een meesterteken, dat aan de Haagse zilversmid Arend Ooms toebehoorde. De bijbehorende gladde, eveneens vergulde, zilveren kop met een horizontale geprofileerde band draagt de inscriptie ‘Crimpenre Weert’ op de bodem en heeft dezelfde stadskeur en jaarletter. Alleen het meesterteken verschilt. Tot dusver kon deze meester niet getraceerd worden (Ter Molen, 1977, 649-665). |
|