willekeurig gedeelte van de strofe. Men kan het verschil tussen vrouwelijke en mannelijke rijmen verwaarlozen of, omgekeerd, juist alleen op het geslacht van de rijmklanken letten en niet op de letters van het rijmschema. Eventueel kunnen ook secundaire en zelfs tertiaire gegevens bij zoekacties worden betrokken. Bij deze opties is men niet afhankelijk van de initiële ontlening. In de praktijk bewaart men deze geavanceerde heuristische technieken, die doorgaans arbeidsintensief zijn, alleen voor ‘zware’ gevallen, die met de traditionele middelen en de alfabetische voetenbank onoplosbaar zijn. We zullen daar in de volgende paragraaf voorbeelden van zien.
Zowel bij de alfabetische als bij de interactieve raadpleging maakt men gebruik van zijn kennis van mogelijke transformaties. Steeds weer vergelijkt men strofevormen met de gezochte en beoordeelt daarbij of er een significante relatie kan bestaan.
Onafhankelijk van de gebruikte technische middelen kan men een transformatie ook trachten te ‘raden’. Soms suggereert bijvoorbeeld een strofeschema met binnenrijmen een eenvoudiger vorm, die dan ook inderdaad in de voetenbank aanwezig blijkt.
Samenvattend kan men stellen dat bij het raadplegen van de voetenbank de geschatte trefkans van 3 op 4, die identieke strofevormen betreft, nog aanzienlijk wordt verhoogd door drie factoren: (1) de codering die bij initiële ontlening de alfabetische raadpleging optimaliseert, (2) geavanceerde, interactieve zoektechnieken, (3) het ‘raden’ van strofische transformaties.