Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
14 De Heuristische Toepassing van de StrofevormWe hebben in de vorige hoofdstukken een beeld gekregen van het ‘gedrag’ van strofevormen. We hebben gezien in hoeverre ze innerlijk stabiel zijn, hoe ze door transformaties verschillende vormen kunnen aannemen en wat de relatie met de melodieën is. Bovendien hebben we er over nagedacht hoe hun ‘gedrag’ het gevolg is van menselijk gedrag, en wel van dichters. Dit alles naar aanleiding van een poging de melodie van een lied uit de Baeto te hervinden. We zijn nu voldoende toegerust de strofevorm als heuristische parameter verantwoord toe te passen en de voetenbank op zijn waarde te schatten. Dat laatste is ook het doel van dit laatste hoofdstuk. Allereerst zullen we een moment stilstaan bij het primaire doel van ons zoeken, de melodie. Wat verstaan we precies onder ‘de’ melodie? En als we deze kunnen definiëren, hoe weten we dan of we inderdaad ‘de’ melodie gevonden hebben en niet een dubbelganger? Na deze fundamentele vragen gaan we over tot het zoeken zelf. Zolang het gaat om identieke strofevormen is dit met de voetenbank gemakkelijk, maar bij strofische variatie kunnen er problemen optreden. Ik zal enkele strategieën noemen die in dat geval gevolgd kunnen worden. Tenslotte wordt de toepasbaarheid van de voetenbank beproefd op een verzameling liederen die optimaal onderzocht is met de traditionele middelen, met name de wijsaanduiding. Dit leert ons of de voetenbank het wondermiddel is waarvoor sommigen het houden of een kanon waarmee geen mug te schieten valt. |
|