In de eerste en vierde strofe realiseert Hooft alle mogelijke lichte lettergrepen, elders laat hij er zo nu en dan een achterwege. In ons metrische model, dat op lichte posities één
of twee lettergrepen voorschrijft, is dat geen probleem. In de zangpraktijk ook niet: men laat gewoon het betreffende nootje weg:
Voorbeeld 47:
1. Klae - re wat heeft 'er uw hart - je ver - lept.
2. Krielt het van vrij - ers niet om uw deur?
3. An - ders en speelt het win - de-tje niet.
We kunnen een glijdende schaal van twee- naar driedelige ritmes opstellen. Deze begint met strikt alternerende verzen (het meest voorkomende metrum), dat wil zeggen ritmes die volledig aan dat metrum beantwoorden. Dan volgen alternerende verzen met zo nu en dan een lettergreep extra. Dit laatste ziet men veel in liederen uit de rederijkerstraditie. Daarna komen de ritmes die passen in driedelige metra maar waaraan zo nu en dan een lettergreep ontbreekt. Aan het andere uiteinde van de schaal vindt men de consequent driedelige ritmes. Deze laatste zijn rond 1600 nog zeldzaam; hooguit worden er enkele verzen van een strofe consequent driedelig ingevuld. De eerste mij bekende liederen met een consequent driedelig ritme in alle verzen zijn Hoofts ‘Amaril, had ick hair uit uw tuitjen’ en ‘Rosemont, hoordij speelen noch singen?’ uit 1621, beide naar de Franse air de cour ‘Aux plaisirs, aux delices bergeres’.
Naast deze ritmische schaal is er ook een metrische. De uitersten zijn dezelfde als van de ritmische schaal: geheel twee- en driedelige metra. Hiertussen bevinden zich allerhande gemengde metra. Deze zijn weliswaar niet consequent twee- of driedelig maar allesbehalve instabiel. Ze komen voor bij onder andere Hooft, Starter, Vondel en Stalpart van der Wiele. Een voorbeeld van laatstgenoemde, telkens de eerste regel van opeenvolgende strofen: