Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdDe opmaatBij de behandeling van lichte en zware lettergrepen hebben we tot nog toe de lichte uiteinden van verzen, te weten de opmaat en de vrouwelijke rijmuitgang, als volwaardige lettergreepposities beschouwd. De rijmuitgang is dat zonder meer waard: in het lied is dit zeker rond 1600 een stabiele subparameter. De opmaat blijft langer instabiel. Soms kan men niet besluiten of een metrum met een zware of een lichte lettergreep begint. Een voorbeeld uit Bredero: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vier regels beginnen met een opmaat, vijf niet. Voor een metrum dat met een zware lettergreep begint, zijn dat te veel schendingen (er is dan immers helemaal geen plaats voor een opmaat). Laten we het metrum met een lichte positie beginnen, dan wordt deze te vaak met 0 in plaats van 1 of 2 lettergrepen ingevuld. Als we dat toestaan dan wordt het predikaat ‘opmaat’ te vrijblijvend. Als compromis kan men in dergelijke gevallen een lichte eerste lettergreep tussen haakjes aangeven. In de schema's van de voetenbank wordt dan een komma genoteerd in plaats van een punt. Dergelijke instabiele opmaten komen nog veelvuldig voor in liederen uit de rederijkerstraditie. Bij modernere dichters als Hooft, Vondel, Cats, Revius en Stalpart en bij de meeste contrafacten op psalmmelodieën is de opmaat - of het ontbreken daarvan - echter wel degelijk een stabiele factor. De instabiele opmaat uit het bovenstaande voorbeeld betreft een extra lettergreep, die er nu eens wel, dan weer niet is. Maar ook bij verzen met een constant aantal lettergrepen wil de opmaat zich wel eens aan het keurslijf van het metrum onttrekken. In de klassieke versleer wordt wel de regel gehanteerd dat de eerste jambe van een jambische versregel mag worden vervangen door een trochee: zllz in plaats van lzlz. Muzikaal houdt dat in dat men dan een ‘zware opmaat’ zingt. Dit klinkt als een contradictio in terminis, maar in de zangpraktijk kan het goed functioneren: men verlengt dan de opmaat enigszins. Als illustratie volgen hier enkele regels uit het Wilhelmus, dat nogal wat van dergelijke antimetrische opmaten bevat:
Voorbeeld 49:
4. Lijf en goet al te sa - men
5. E - del en Hooch ghe - bo - ren
11. Als een Prins op - ghe - se - ten
12. Soo het den wille des Hee - ren
De antimetrische zllz-figuur in de strofen 5 en 12 moet niet worden verward met het stabiele zllz waarmee sommige metra beginnen (dactylus). Als voorbeeld van een dactylus die door de melodie wordt gedicteerd kunnen twee al vaker genoemde liederen van Hooft gelden, die op dezelfde melodie gaan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld 50:
Vluch - ti - ge nimph waer heen soo snel?
Win - de - ken daer het bosch af drilt
De combinatie van melodie en versmetrum is hier zo pregnant dat de dactylus in vrijwel alle contrafacten op deze liederen is overgenomen. Tenslotte noem ik een bijzondere situatie waarin de ‘opmaat’ van het versmetrum niet correspondeert met een muzikale opmaat. Dit betreft het muzikale ritme halve-kwart-kwart-halve, zoals men dat aantreft in een melodie als de ‘Engelse fortuin’. Wie daar een dactylus verwacht, komt bedrogen uit, zo blijkt uit een lied van Hooft op deze wijs:
Voorbeeld 51:
1. Hoe - wel t ver - stant Geens - sins de Min-ne vliet
2. U heus-heit soet Ver - ciert u we-sen maer
3. Als Phe-bus licht Sdaechs u - ren heeft ver - vult
4. U schoon-heit lach Int hart mij me-nich weeck
5. Al tge - ne dat Men meest ter we-relt acht
6. Soud' wan-hoop mij Ont - min-nen doen mijn vrouw
7. Prin - ces ick sal U die-nen on - ge - steurt
Alle strofen van Hoofts lied beginnen jambisch. Deze opmerkelijke discongruentie tussen vers- en muzikaal ritme komt voor in alle mij bekende contrafacten op de melodie van de Engelse fortuinGa naar eind349 en ook bij andere melodieën die met hetzelfde ritme beginnen. Een antimetrische (‘zware’) opmaat, zoals in Bredero's ‘Edele siel, verheven, groots en schoon’, ook op de Engelse fortuin, is hier natuurlijk zeer op zijn plaats. Het muzikale ritme halve-kwart-kwart, dat wij 20e-eeuwers zouden interpreteren als zwaar-licht-licht, blijkt de 17e-eeuwse dichter dus niet te verleiden tot het verlaten van de jambe ten gunste van de dactylus. Hetzelfde ritme in gehalveerde notenwaarden (kwartachtste-achtste) doet dat wel, zoals we zojuist zagen bij ‘Vluchtige nimph’. Deze constatering is vooral interessant wanneer men zich interesseert voor de muzikale dimensie van versmetra, die hieronder in hoofdstuk 13 wordt behandeld. De daar genoemde algemene regel dat zware maatdelen zware lettergrepen krijgen (p. 281) blijkt in dit geval niet op te gaan. |
|