Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
10 De Codering van StrofevormenUitgangspunt bij de nu te behandelen codering van strofevormen is de onderlinge congruentie van de strofen binnen een lied. Op grond daarvan is het mogelijk ‘de’ strofevorm van dat lied te bepalen. We zijn niet geïnteresseerd in de vorm van individuele strofen van een lied maar alleen in het stramien. Een strofevorm die in alle individuele strofen van een lied op alle punten congruent is, noemen we stabiel. Een adequaat coderingssysteem houdt echter rekening met een zekere mate van instabiliteit die sommige liederen in de behandelde periode eigen is. Die mag de zoeksleutels niet te zeer beïnvloeden. Daarnaast moet aan de codering de eis worden gesteld dat zij reproduceerbaar is: verschillende beschrijvers van een bepaalde strofe moeten zoveel mogelijk tot hetzelfde strofeschema komen. Behalve deze interne factoren zijn er externe. Een strofeschema moet zich gemakkelijk laten vergelijken met andere strofeschema 's: het verlangen van de optimale opzoekbaarheid. Daarbij is het wenselijk dat rekening wordt gehouden met externe instabiliteit, dat wil zeggen met de variatie die een strofevorm in verschillende contrafacten vertoont. Tenslotte moet de codering voldoende gedifferentieerd zijn, zodat verschillende strofevormen ook inderdaad van elkaar kunnen worden onderscheiden. In beginsel wordt bij de notatie geen onderscheid gemaakt tussen een presentatie van de voetenbank op papier of op het beeldscherm. Bij de opzoekprocedures is echter het onderscheid tussen het raadplegen van lijsten en het interactief werken met een computer soms wel van belang. |
|