een melodie slechts gedeeltelijk moest zingen. Dit betreft in het bijzonder psalmmelodieën. De verklaring van deze opmerkelijke praktijk moet wellicht worden gezocht in een eigenaardigheid van de toenmalige berijming van sommige psalmen, waarbij de slotstrofe halverwege de melodie eindigde. Dit werkte op twee manieren door in de contrafactuur: enerzijds in het genoemde gebruik van ‘halve’ melodieën, anderzijds in het toepassen van de incomplete slotstrofe in sommige contrafacten.
Sommige aanvullende zangaanwijzingen betreffen een verschijnsel dat ik ‘asynchronie’ heb genoemd. Men kan dan een liedtekst op een alternatieve melodie zingen, mits men de versregels op een andere manier in strofen groepeert dan genoteerd staat. Meestal worden de strofen daarbij verdubbeld of gehalveerd.