Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdDe wederkerige wijsaanduiding (‘Alst begint’)De wederkerige wijsaanduiding is een wijsaanduiding die verwijst naar het incipit van het lied waar het boven staat. Men zou wellicht verwachten dat zo'n wederkerige wijsaanduiding de volgende vorm had: Stem: Het daghet inden Oosten, &c.
Het daget inden Oosten
Het licht schijnt overal,
Heer! wie is die vertroosten
Uw' deerne Geertruyd sal
enzGa naar eind269.
Een dergelijke verdubbeling komt echter hoogst zelden voor. In de 17e eeuw zou de normale constructie luiden: Stem: Alst begint
Het daget inden Oosten
Het licht schijnt overal,
Heer! wie is die vertroosten
Uw' deerne Geertruyd sal
enz.
Enkele voorkomende formules voor de wederkerige wijsaanduiding zijn:
Er kunnen voor een dichter of uitgever verschillende redenen zijn geweest om van de wederkerige wijsaanduiding gebruik te maken. Ik zal er in het onderstaande vier noemen: men ver- | |||||
[pagina 187]
| |||||
keert in onwetendheid omtrent de oorspronkelijke wijs (1); het lied gaat op zijn eigen wijs: de oorspronkelijke wijs is ‘verdrongen’ (2); er is sprake van initiële ontlening (een vorm van impliciete wijsaanduiding) (3) of van een nieuwe melodie (4)Ga naar eind271. We zullen zien dat het in individuele gevallen vaak moeilijk is vast te stellen welke van deze redenen van toepassing is geweest. De eerste en grootste groep wederkerige wijsaanduidingen komt voort uit onwetendheid in die zin dat de dichter of de uitgever van het nieuwe lied niet of niet meer wist hoe de melodie heette. Omdat een lied nu eenmaal een wijsaanduiding moest hebben, schreef men er dan maar boven ‘Alst begint’. Mijn vermoeden stoelt op de constatering dat zeer veel wederkerige wijsaanduidingen uit de 17e eeuw niet op te lossen zijn, een onwaarschijnlijke omstandigheid wanneer het om beroemde liederen zou gaan die op hun eigen wijs gingen (nummer 2 van de zojuist genoemde redenen) of om initiële ontleningen (3). Wel zouden deze liederen theoretisch op nieuwe wijzen kunnen zijn geschreven (4). Ik zal enkele voorbeelden geven van gevallen waarvan het tegendeel waar blijkt, dus van liederen met wederkerige wijsaanduidingen waarvan kan worden aangetoond dat het om bekende wijzen gaat. Stalpart van der Wiele bijvoorbeeld geeft in zijn Guldejaers feestdaghen het lied ‘O Agnes jonge maegd!’ de wijsaanduiding ‘Stem: Als 't begint’. De melodie die erbij afgedrukt staat, komt bij Stalpart nog twee keer voor, in beide gevallen met de wijsaanduiding ‘Come posso morir’Ga naar eind272. Ik kan voor het gebruik van de wederkerige wijsaanduiding hier geen betere reden bedenken dan een tijdelijke storing in de informatievoorziening of een inzinking in de editoriale motivatie. Het volgende lied in de Guldejaers feestdaghen, ‘Hoe sie'k 't aensigt dus blymoedigh’ met de wijsaanduiding ‘Als 't begint’ blijkt een soortgelijk geval. De melodie van het lied komt ook elders bij Stalpart voor, aldaar met de wijsaanduiding ‘Fillis kwam Philander tegen’Ga naar eind273. Stalpart kende van de genoemde twee liederen met wederkerige wijsaanduidingen dus wel degelijk de noten maar was blijkbaar de namen van de melodieën vergeten, althans op het moment dat hij de kopij van deze twee liederen klaarmaakte. De omvang van de Guldejaers feestdaghen, met zijn 1292 bladzijden het meest omvangrijke liedboek uit de Gouden Eeuw, verklaart wellicht een en ander. Ook bij uitgaven zonder muziek is onwetendheid een mogelijke verklaring voor wederkerige wijsaanduidingen. Anders dan bij de genoemde liederen van Stalpart is daarbij denkbaar dat de bezorger van het lied de klinkende melodie in het geheel niet kende. De kans dat de gebruiker van het liedboek de melodie evenmin kende, lijkt me in zo'n geval reëel (vgl. mijn opmerkingen over ‘ontwijzing’, p. 33). Het is meestal onmogelijk in zulke gevallen de precieze toedracht te reconstrueren. Soms is het nuttig zich voor te stellen hoe de schriftelijke bronnen voor de uitgave in kwestie er uitzagen. Als in de bron geen wijsaanduiding stond, zal de uitgever doorgaans weinig anders dan ‘Als 't begint’ boven een lied hebben kunnen zetten. Zelfs een dichter die zijn eigen lied uitgeeft zal in zo'n geval vaak niet meer weten hoe de wijs heette waarop hij zijn lied altijd heeft gezongen. Deze omstandigheden kunnen zich hebben voorgedaan bij het opnemen van toneelliederen in liedboeken. Bredero bijvoorbeeld gaf zelden wijsaanduidingen aan in zijn toneelstukken. Het is opmerkelijk dat de toneelliederen van hem die zijn opgenomen in het Groot liedboeck vaak wederkerige wijsaanduidingen hebben. | |||||
[pagina 188]
| |||||
De tweede reden waarom men wederkerige wijsaanduidingen gebruikte, wordt door F.H. Matter beschreven: de situatie dat een lied ten tijde van de publicatie bekender is geworden dan het lied waarop het is gedicht. Matter noemt als voorbeeld Hoofts ‘Ick schouw de werelt aen’ uit diens toneelstuk Theseus ende Ariadne (ca. 1602) en beschouwt het als een bewijs van populariteit dat het lied in het Bruyloftsbancket (tweede druk, ca. 1604) nog met een wijsaanduiding werd afgedrukt, en later in de Emblemata (1611) zonder, dat wil zeggen met slechts het wederkerige ‘Op de wyse: Soo't begint’Ga naar eind274. Het is een goed voorbeeld: Hoofts lied werd inderdaad beroemd en is ook zelf vaak als wijsaanduiding aangehaald. Tegelijkertijd moet men rekening houden met de mogelijkheid dat men bij het samenstellen van de Emblemata het handschrift van Theseus ende Ariadne als bron heeft gebruikt, waarin wijsaanduidingen ontbreken. In dit geval gaat deze redenering niet op, omdat andere toneelliederen, met name uit de Granida, in de Emblemata juist wel wijsaanduidingen hebben gekregen. We zien hier de wederkerige wijsaanduiding als een resultante van wat we op p. 221 als het verdringingsmechanisme zullen leren kennen: een oude wijsaanduiding is verdrongen door een nieuwe, in dit bijzondere geval door de beginregel van het lied zelf. Het lied kan op eigen benen staan, het gaat op zijn eigen wijs. Dit gaan op de eigen wijs ziet men veel bij ‘oude liedekens’, waarvan niemand meer de oorspronkelijke wijs kende; we weten vaak niet eens of het wel contrafacten zijn. Deze evergreens hebben in de liedboeken vaak geen wijsaanduiding of alleen ‘alst begint’. We zien dit gebruik van de wederkerige wijsaanduiding reeds geïllustreerd in MS Brussel 2631 (ca. 1525), in een van de vele non-conformistische wijsaanduidingen die dit handschrift rijk is: ... die ou wijs alsoe beghint die konde ghi alle gader welGa naar eind275 Deze toepassing van de wederkerige wijsaanduiding betreft dus liederen waarvan iedereen de wijs toch wel kende, zulks in tegenstelling tot de vorige categorie, waarvan de melodieën aan de meeste gebruikers onbekend zullen zijn gebleven. Een derde motief voor het gebruik van de wederkerige wijsaanduiding kan het attenderen op een impliciete wijsaanduiding zijn. Een voorbeeld uit Bredero: | |||||
Op de Stemme als't begint, &c.Wat wissel van leven, wat grooter strijt
Heeft hier een Christen Ridder altijt?
enz.
Zoals eerder vermeld is dit een geval van initiële ontlening. Het model is een lied van Coornhert, dat begint met ‘Door wissel van liefde mijn leven verhueght’. Een andere verklaring voor de wederkerige wijsaanduiding is in dit geval dat ‘Wat wissel van leven’ een toneellied is, afkomstig uit Stommen ridder, alwaar het geen wijsaanduiding heeft. De vierde omstandigheid waarin ‘zoals het begint’ kan worden gebruikt, is wanneer het een nieuwe melodie betreft. Een gewone wijsaanduiding kan dan niet gegeven worden. We vinden in dergelijke gevallen in plaats van ‘Alst begint’ ook wel de vermelding ‘Nova’, met | |||||
[pagina 189]
| |||||
name in liedboeken vanaf het midden van de 17e eeuw. Ook staat er wel expliciet ‘Op een nieuwe voois’ of iets dergelijks. |
|