Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdDe open wijsaanduidingWe hebben gezien dat een dichter wel eens onkundig was van de naam van de door hem gebruikte melodie. Duidelijker dan bij de meeste wederkerige wijsaanduidingen is dat het geval bij de open of oningevulde wijsaanduiding, bijvoorbeeld: Op de wijze: Doorgaans hebben we in zulke gevallen te maken met een voorbijgaand stadium in het contrafactproces. De dichter schrijft zijn lied op een melodie, maar kent de naam van die melodie niet. Hij hoopt die wellicht nog te achterhalen en schrijft alvast de wijsnoemer op. Handschriften waarin formule en wijsnaam in verschillende handschriften zijn genoteerd, suggereren dat de wijsaanduiding enige tijd open is geweest, en pas in tweede instantie hetzij door de dichter, hetzij door iemand anders is ingevuldGa naar eind276. Soms blijft zo'n open wijsaanduiding echter oningevuld. Een bekend voorbeeld vinden we in het rijmkladboek van P.C. Hooft boven ‘Hoogher Doris niet, mijn gloetje’, waar slechts staat: ‘Wijse:’. Hooft had wel vaker problemen met de wijsaanduiding. Bekend is de passage uit de brief aan Huygens waarin hij zijn lied ‘Schoon Prinssenoogh’ aanbiedt en bekent dat hij zich het begin van het oorspronkelijk Franse lied niet kan herinnerenGa naar eind277. In de uitgave van Hoofts gedichten uit 1636 heeft het gedicht geen wijsaanduiding gekregen, zelfs geen open wijsaanduiding. Dat laatste ligt minder voor de hand dan men zou verwachten, want deze uitgave is juist een van de weinige waarin open wijsaanduidingen veelvuldig voorkomenGa naar eind278. In feite heeft de bezorger, Jacob van der Burgh, open wijsaanduidingen gezet boven bijna alle teksten in de afdeling Zangen waarvoor hij geen wijs beschikbaar had. Zo ook boven ‘Hoogher, Doris, niet mijn gloetje’, waar hij de formule rechtstreeks uit het handschrift kon overnemen. De open wijsaanduidingen ogen als even zovele uitnodigingen aan de lezer zelf de wijzen in te vullen. |
|