Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdEpitheta in wijsnoemersSoms wordt aan de wijsnoemerterm een bijvoeglijk naamwoord gekoppeld. Zo ziet men nogal eens ‘bekend’ en ‘gewoon’, bijvoorbeeld bij Pers: De 6. Psalm Het betreft een nieuwe berijming door Pers van psalm 6, die op de gebruikelijke Geneefse melodie voor deze psalm moet worden gezongen, zoals men die in de kerk zingt. Het incipit van Datheens berijming staat er ten overvloede bij. Ook een katholieke auteur als Theodotus maakt van deze figuur gebruik, wanneer hij boven zijn vertaling van O gloriosa Domina zet Op sijn ghewoonlijcke Kerckelijcke wijseGa naar eind252 in plaats van iets redundants als ‘Op de wijs van O gloriosa Domina’. Elders lezen we bij hem Den, Hymnus Pange lingua ‘Bekend’ en ‘gewoon’ maken in deze voorbeelden duidelijk op welke geestelijke melodieën de liederen moeten worden gezongen, namelijk op de gebruikelijke. ‘Bekend’ kan ook voor wereldlijke melodieën worden gebruikt, maar heeft dan geen onderscheidende maar slechts toevoegende waarde: Een t'samen-sprake van de liefde tusschen de Bruydt [enz.] ‘Bekend’ is hier geen loze kreet: de melodieën ‘Engelsche fortuyn’ en ‘Verdwaelde koninginne’ genoten inderdaad grote populariteit. Een wijsnoemer met een heus epitheton ornans dat geen enkele zakelijke informatie bevat, vinden we in een van de wijsaanduidingen op rijm in Den nieuwen lusthof: Een nieu lied op de voys’ cortoys | |||||
[pagina 178]
| |||||
Vanaf de late 17e eeuw worden vooisen graag met epitheta als ‘aangenaam’, ‘aardig’ en ‘schoon’ aangeprezen. Uit het tweede deel van Thirsis minnewit (1710) kan men een kleine catalogus samenstellen:
Er is één belangrijk verschil met de eerder aangehaalde voorbeelden: er wordt geen wijs genoemd. In feite gaat het hier om wederkerige wijsaanduidingen (zie p. 186). |
|