Samenvatting
Van de belangrijkste ‘velden’ van de contrafactuur zijn in dit hoofdstuk de titel en het incipit aan een nadere beschouwing onderworpen. De wijsaanduiding en de strofevorm komen in volgende hoofdstukken uitvoerig aan de orde. De primaire invalshoek van dit hoofdstuk is de opzoekbaarheid van informatie geweest, zowel in hedendaagse documentatiesystemen als in de oude liedboeken. Hierbij kwamen ook de structuur en de ingangen van de liedboeken ter sprake.
De titel is een onderdeel van het opschrift van een lied, evenals de wijsaanduiding. Deze vormen respectievelijk de tekstuele en de muzikale component van het opschrift. De titel heeft slechts een bescheiden heuristische waarde maar kan soms iets zeggen over de functie en de inhoud van het lied in kwestie. We kunnen onderscheid maken tussen titels die de soort en het onderwerp van het lied aanduiden. De ‘soort’ kan betrekking hebben op bijvoorbeeld de ouderdom (‘een nieuw liedeken’), de functie (‘danslied’, ‘tafellied’), de gelegenheid (‘bruiloftslied’, ‘kerstliedeken’), de dansvorm van de melodie (‘courante’, ‘gaillarde’) enzovoort. Ook de summiere aanduiding ‘Een liedeken’ behoort tot deze categorie titels - er wordt dan immers aangegeven dat de tekst een lied is en niet bijvoorbeeld een sonnet of een ander letterkundig genre. Het spreekt voor zich dat dergelijke soortaanduidingen geen uniek karakter bezitten. Dat is in beginsel wel het geval bij titels die op een individueel onderwerp betrekking hebben, zoals ‘Van de slag bij Nieuwpoort’, ‘Van Moy Elsje’ en ‘Hoop en vrees’. Verder kan de titel aangeven dat een lied voor één speciale gelegenheid is geschreven (‘Ter bruilofte van X en Y’) of wie de zingende persoon is (‘Rozemond zingt’).
Het meest karakteristieke veld van een lied is het tekstincipit, de beginregel van de eerste strofe. Als regel heeft elk lied zijn eigen, unieke incipit. Soms echter komt het voor dat verschillende liederen toch een gelijkluidend incipit hebben, hetzij als gevolg van initiële ontlening, hetzij omdat het een stereotype aanvangsregel betreft (‘Wie wil horen een nieuw lied’). Wanneer men het incipit uitbreidt tot en met de tweede regel is het onderscheid doorgaans wel gemaakt.
Dat men ook in de 16e en 17e eeuw het incipit als het meest kenmerkende veld van een lied ervoer, blijkt onder meer uit de registers van liedboeken; dit zijn bijna altijd incipitregisters. Soms is er ook een register op zangwijzen, vooral in liedboeken waarin de muziek