Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdOp melodie geordende liedbundelsAl in de Middeleeuwen komt het voor dat liederen op dezelfde melodie bij elkaar worden gezet. ‘Die driu lied sind gemacht ie ains uf das ander’, zo wordt zo'n groepje contrafacten aangekondigd in het liedboek van Clara Hätzlerin (Augsburg, ca. 1470). Wanneer er met wijsaanduidingen wordt gewerkt, zal dat vaak geschieden in de vorm van wat hieronder een terugverwijzende wijsaanduiding zal worden genoemd: ‘op dezelfde wijs’ of een formule | |||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||
van gelijke strekking. Het betreft dan doorgaans incidentele groepjes van twee of soms meer liederen. Het is niet zo dat alle liederen op dezelfde wijs in een liedboek altijd bij elkaar staan. Er bestaan echter liedboeken waarin in beginsel wel alle liederen zijn ondergebracht in groepen met dezelfde melodie. Zo'n bundel is Een devoot ende profitelyck boecxken (1539). De uitgever heeft er consequent naar gestreefd liederen die op dezelfde wijs kunnen worden gezongen bij elkaar te zetten. Soms kon een lied behalve op de melodie van zijn groep ook op een andere melodie gezongen worden, die dan tevens wordt vermeld. Als voorbeeld volgt hier de groep liederen op de Valkenstein-melodie:
Al deze negen liederen moeten te zingen zijn op de genoteerde melodie van ‘Ick sach mijn heere van valckensteyn’. Er is dan ook sprake van vormgelijkheid: alle negen hebben vier regels en bij de meeste stemmen ook de heffingen en het rijmschema overeen. In hoeverre de samensteller van de bundel bij al deze liederen inderdaad een verwijzing naar de Valkenstein-melodie aantrof, is onbekend. Vermoedelijk schuilen er ook enkele tussen waarvan in het geheel geen melodie vindbaar was, maar die op grond van hun strofevorm in de Valkenstein-afdeling zijn geplaatst. De uitgever heeft zijn systematiek niet tot het uiterste doorgezet. Bij no. 201 wordt als alternatief voor de Valkenstein-melodie ‘van den timmerman’ genoemd. Het moet hier een andere melodie betreffen: elders in het boek wordt althans de melodie van de Timmerman gegeven (No. 40. ‘Dit is die wise van den timmerman’). In de reeks volgend op 40 komen liederen voor met als alternatieve wijsaanduiding...Valkenstein. Valkenstein en de Timmerman zijn dus verwisselbare melodieën, die voor alle liederen uit de betrokken groepen kunnen worden gebruikt. Te zamen maken dergelijke gelijkvormige liederen deel uit van een contrafactcomplex, al trekt de uitgever van het Devoot ende profitelyck boecxken niet de consequentie door de groepen in elkaar te schuiven. Hoe de uitgever van dit bijzondere liedboek te werk ging bij het speuren naar melodieën voor zijn bundel blijkt uit zijn voorwoord, waarin hij toegeeft dat het hem bij een aantal liederen niet is gelukt wijzen te vinden ‘om dat si uuter memorien van vele menschen sijn, die daer toe versocht sijn’. De uitgever heeft dus ‘veel’ mensen geraadpleegd omtrent de melodieën van de liederen uit zijn verzameling. De liederen bij wie niemand hem kon helpen heeft hij achter in zijn bundel geplaatst en hij nodigt de lezer uit er zelf een melodie op te ‘dichten’, naar diens ‘devotie’. Op p. 198 komen we terug op de problemen van dit liedboek. | |||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
In MS Brussel II 2631 (het zogenoemde handschrift Meerman, ca. 1525) vindt men een echt contrafactcomplex aangegeven. In een viervoudige wijsaanduiding wordt de lezer zelfs uitgenodigd de reeks naar believen uit te breiden mits men de vormgelijkheid in acht neemt: Dese vier navolghende lyedekens mach men sijnghen. Op dese wijsen: Die eerste wijse Ic sach mijn heer van valkesteyn. Die ander van die hartoch van sassen. Die darde Ic sie die morgen sterre. Die vierde wijs Het viel op eenen morghen stont. Ende alle ander lyedekijns die men op vier regulen singhen machGa naar eind225. Elders laat ook de samensteller van deze bundel blijken niet optimaal tevreden te zijn met een wijsaanduiding: ‘Maer die een ander wijse wet die machse singhen’. Het summum van een ordening op melodieën vinden we in een franstalig liedboek uit de Zuidelijke Nederlanden. De samensteller van de bekende bundel La pieuse alouette (1619) plaatste consequent liederen met gelijke strofebouw bij elkaar en voorzag ze van alle wijsaanduidingen en melodieën die hem ter beschikking stonden. Zijn indeling is een toonbeeld van orde: eerst de wijsaanduidingen, dan de melodieën en vervolgens de contrafacten. Een extreem voorbeeld van zijn streven is de groep liederen met de vorm van wat bij ons bekend was als ‘O heilig zalig Bethlehem’. Als wijsaanduiding worden er 52 airs mondains genoemd, in alfabetische volgorde en voor de zekerheid gevolgd door een ‘etc.’ (vb. 27, p. 195). Er zijn zes melodieën afgedrukt, waarvan de eerste vijf naar vijf van de 52 airs verwijzen. De laatste, zonder aparte wijsaanduiding, is de melodie van het beroemde Nederlandse kerstlied. Het aantal nieuwe geestelijke contrafacten ‘sur les mémes airs’ bedraagt in dit contrafactcomplex maar liefst vijftien. In de Noordelijke Nederlanden komt een consequente ordening naar wijs en vorm nauwelijks voor. Bij Camphuysen vinden we evenwel een eigenaardige variant. In zijn Stichtelycke rymen schrijft hij lange gedichten in meerdere delen. Zo'n gedicht kan formeel worden beschouwd als een cyclus van afzonderlijke liederen. Camphuysen geeft namelijk consequent aan elk van de delen een eigen melodie. Soms hebben de delen verschillende strofevormen - zoals men zou verwachten - soms ook zijn de strofevormen gelijk. Camphuysen geeft in het laatste geval bij het tweede en derde deel steeds een nieuwe melodie in noten maar verwijst tevens naar de melodie van het voorafgaande lied. Een voorbeeld is de cyclus ‘Van Tweederley Heerschen’Ga naar eind226: | |||||||||||||||||||
't Zwaerdt in zijn plaetze. Of van Tweederley Heerschen Aen d'Ontheerde Staet-bemindersI. [30 strofen] | |||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||
De melodie van I is algemeen bekend, de twee alternatieven maken de indruk voor de gelegenheid er bij te zijn gecomponeerd: het zijn als het ware imitaties van de eerste melodie, waarvan enkele karakteristieke ritmische en melodische wendingen zijn overgenomen (vb. 25). Door de terugverwijzingen ontstaat in feite een groep liederen met verwisselbare melodieën, een contrafactcomplex zoals we er in MS Brussel 2631 en La pieuse alouette hebben gezien. Een aantal cycli in de Stichtelycke rymen begint met een bekende melodie, gevolgd door een of meer gelijkvormige, vermoedelijk nieuwe melodieën, waarna echter op een geheel andere melodie wordt overgestaptGa naar eind228. Buiten de cycli is er in de opzet van Camphuysens werk geen systematische ordening naar wijs of vorm aanwijsbaar. |
|