Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdRegistersOp zichzelf is het niets bijzonders dat de registers van liedboekjes zo vaak incipits betreffen: vrijwel alle dichtbundels hebben immers incipitregisters. Juist daarom verdienen registers op andere velden dan het incipit bijzondere aandacht. Ze verraden het belang dat door de uitgever of auteur van het liedboek aan een bepaald aspect werd toegekend. Specifiek voor liedbundels is de muziek en we zouden daarom wellicht ook registers op wijzen verwachten. Dit komt echter weinig voor. De schaarse liedboeken die een register op wijsaanduiding bezitten, zijn inderdaad diegene waarin aan de muziek bijzondere zorg is besteed. Van de wereldlijke liedboeken heeft alleen Valerius' Nederlandtsche gedenckclanck (1626) een ‘Tafel van de Stemmen ofte Voysen in desen Boeck begrepen’. Een bijzonderheid is dat de melodieën hier niet alfabetisch zijn vermeld, maar worden gegroepeerd naar dansvorm of herkomst (allemandes, pavanes, Franse, Engelse, Italiaanse en Nederlandse melodieën). Het wijzenregister benadrukt het bijzondere muzikale karakter van Valerius' werk, het enige Nederlandse wereldlijke liedboek dat voor elk lied een andere wijs heeft en voor alle wijzen muziek in noten. In die zin is het een echt muziekboek. Deze kwalificatie wordt versterkt door het voorkomen van luit- en cithertabulaturen en enkele meerstemmige zettingen. In het geestelijke repertoire vindt men een vergelijkbaar liedboek in de Souterliedekens van 1540. Ook hier is er een wijzenregister, dat evenals bij Valerius in de plaats komt van een incipitregister. Een incipitregister is voor de souterliedekens ook minder noodzakelijk: het betreft immers psalmberijmingen die in de volgorde van de Bijbel zijn opgenomen. Anderzijds waren de verwachtingen van de berijmer ten aanzien van de aantrekkingskracht van de wereldlijke melodieën hoog gespannen, reden om ze gemakkelijk opzoekbaar te maken. Ook bij Theodotus vinden we, behalve een alomvattend ‘Register der Lof-sanghen’, een alfabetisch register van uitsluitend de wereldlijke melodieën. Het idee was blijkbaar dat de zanglustige gebruiker niet altijd een bepaald geestelijk lied zou opzoeken, maar ook wel eens een bepaalde wereldlijke melodie waarop hij een stichtelijke tekst wilde zingen. Misschien ook herinnerde men zich soms een geestelijk lied via de wereldlijke wijs. Theodotus probeerde de jeugd immers zijn Paradys binnen te lokken met een aantrekkelijk maar onschuldig aspect van het wereldlijke lied, namelijk de melodie. | |
[pagina 162]
| |
Ook Den singende swaen (1664, eerste druk 1655) heeft naast een ‘Tafel van de Lofsangen’ een afzonderlijke ‘Tafel der Voysen,’ ditmaal met inbegrip van de geestelijke melodieënGa naar eind223. Stalpart van der Wiele vermeldt in zijn Guldejaers feestdagen (1635) de wijzen niet in een apart register, maar zet ze ‘tot gerief der Sangeren’ in een kolom naast de alfabetisch geordende incipits. Dezelfde oplossing vinden we in Van Manders Gulden harpe (1605) en in Fruytiers' Ecclesiasticus (1565), welke laatste bovendien nog een kolom ‘Inhout’ toevoegde. Tenslotte noem ik het muzikale register in de psalmberijming van Petrus Datheen (1566), de ‘Tafel der Psalmen die tsamen op eenderley wijse ghesongen worden’. Ook hier zal de bedoeling zijn geweest gemakkelijk liederen te vinden op melodieën die men kende. Van de acht genoemde werken waarin wijzen in het register zijn opgenomen is in slechts twee gevallen de wijs de enige ingang van het boek (Souterliedekens en Valerius). Slechts één van de acht liedboeken is wereldlijk. Dit zal samenhangen met de over het algemeen grotere aandacht die in geestelijke liedboeken aan de muziek werd besteed. Slechts één boek, De gulden harpe, heeft geen muziek; enkele andere hebben daarentegen muziek voor alle opgenomen liederen (Souterliedekens, Datheen, Fruytiers en Valerius).
Behalve registers op wijs komen we in de liedboeken ook een enkele keer ingangen op onderwerp tegen. We noemden al bij Fruytiers een inhoudelijke kolom naast de incipits en de wijzen. Fruytiers gaf zich grote moeite om zijn werk vanuit de inhoud toegankelijk te maken: op het reeds genoemde incipit-wijs-inhoud-register volgen nog een ‘Register vanden bequaemsten woorden des boecx Ecclesiasticus’, te weten een alfabetisch trefwoordenregister, en een register van de ‘bequaemste sententien ende slotreghelen’ die aan de liederen ten grondslag liggen, in volgorde van verschijnen. Tot dezelfde categorie van ingangen op onderwerp en inhoud behoren de heiligenregisters die voor de lofzangen in de Guldejaers feestdagen en Den singende swaen zijn opgenomen. Bij enkele andere auteurs is een ontsluiting op onderwerp gerealiseerd door middel van een inhoudsopgave, een opsomming van de liederen in de volgorde waarin ze in het boek voorkomen. In Coornherts Liedboeck en Camphuysens Stichtelycke rymen wordt in de inhoudsopgave van elk lied niet alleen het incipit, maar ook het onderwerp vermeld, dat wil zeggen de titel. Bij Coornhert krijgen liederen die in het liedboek geen titel hebben, er wel een in de inhoudsopgave. Soms is er ook een ingang op de gelegenheid waarbij de liederen gezongen werden. Bij Datheen (1566) vindt men bijvoorbeeld een ‘Tafel der Psalmen, die men useert des Sondaeghs voor middach inder Ghemeynte der stadt Geneven’, gevolgd door overzichten van de psalmen die op zondagmiddag en op woensdagen (biddagen) werden gezongen. |
|