Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdDe titelDe belangrijkste aspecten van een lied waarop de titel betrekking kan hebben, zijn de soort en het individuele onderwerp. In de 16e-eeuwse liedboeken laat dit primaire onderscheid zich goed maken. In het Antwerps liedboek bijvoorbeeld wordt doorgaans ofwel de soort (genre, categorie) ofwel het onderwerp (hoofdpersoon, inhoud) aangeduid: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld 22: De typografie van enkele liedopschriften, uit Starter 1621 (a, b), Pers' Bellerophon 1640-48 (c), Apollo 1615 (d, e), Stalpart 1631 (f) en Aemstelredamsch amoreus lietboeck 1589 (g)
a b
c
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
d
e
f
g
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soms worden soort en onderwerp gecombineerd:
De soortaanduiding, in het bijzonder het algemene ‘lied’, vormt de basis van de tekstuele opschriftcomponent: met ‘lied’ of ‘liedeken’ gaf men immers aan dat het om een gezongen tekst ging en niet om een gebed, referein of wat dan ook. Talloze liederen hebben alleen deze mededeling als tekstuele component van het opschrift. Er zijn zelfs bundels waarin álle liederen deze ‘titel’ hebben. Zo staat in Suster Bertkens boeck boven elk lied slechts ‘Een lyedeken’ of ‘Een ander liedeken’. In de Druyventros der amoureusheyt (1602) worden vrijwel alle liederen ‘Een ander liedeken’ genoemdGa naar eind216. Iets soortgelijks zien we in het Zutphens liedboek (ca. 1537), waar boven alle liederen behalve het eerste ‘Annders’ (sic) staat. De diversiteit van de soortaanduidingen neemt in de loop van de 16e eeuw toe. Daarbij impliceert zo'n aanduiding vaak tevens de functie van een lied. In het wereldlijke lied komen rond 1600 behalve de reeds genoemde aanduidingen onder meer voor:
In dit licht zijn enkele liederen uit het Bruylofts bancket achter Den nieuwen lusthof (1602) interessant die ‘gemeen lied’ worden genoemd: het zijn ‘gewone’ (bruilofts-) liederen, die blijkbaar niet in een bepaalde categorie vallen, in tegenstelling tot enkele als zodanig aangeduide tafelliederen. Ook in het geestelijke lied worden aan het einde van de 16e eeuw soorten onderscheiden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opvallend is daarbij dat geestelijke liederen soms epitheta omantia toegedeeld krijgen, die niet zozeer betrekking hebben op zakelijke eigenschappen als oud, nieuw, amoureus, geestelijk of schriftuurlijk, maar de zanger verzekeren dat het lied deugdelijk is. Een geestelijk lied wordt graag schoon, goed of zuiverlijk genoemd (‘Een schoon Gheestelijck Liedeken’, ‘Noch een suyverlijck Liedeken’). In de 17e eeuw zien we naar aanleiding en analogie van titels die betrekking hebben op de gebruikelijke liedsoorten nieuwe aanduidingen ontstaan. P.C. Hooft leverde een belangrijke bijdrage aan deze ontwikkeling door de introductie van alternatieven voor het traditionele ‘liedeken’. Zo noemde hij een kunstig lied graag zang, wellicht naar analogie van het Franse ‘chanson’ en het Italiaanse ‘canzone’, die ook van werkwoorden voor ‘zingen’ zijn afgeleid. Men vergelijke het neologisme voor sonnet dat in die dagen opgeld deed, ‘klinkdicht’. Een klaaglied noemde Hooft leid (‘Claech-leidt’), een typische renaissancewoordspeling die beslist niet grappig was bedoeld. Boven zijn kluchtige lied ‘Als Jan Sybrech sou belesen’ zette hij deuntje (zie Inleiding, p. 36). In tegenstelling tot ‘leid’ waren ‘zang’ en ‘deun’ gewone Nederlandse woorden, maar hun gebruik als titel voor een lied was iets nieuws. Wel was ‘zang’ gebruikelijk in samengestelde titels als ‘voorzang’; Hooft zelf schreef een ‘bruiloftzang’. Zijn eerste ‘zang’ zonder meer was ‘Periosta’ (1605). Overigens waren in incidentele gevallen ‘zang’ en het verwante ‘gezang’ al eerder in liedtitels gebruiktGa naar eind217. Hoofts nieuwe termen werden gretig overgenomen. Er ontstond een ware rage in het verzinnen van aanduidingen voor ‘genres’, die vaak slechts één specimen telden. Hun diversiteit getuigt van de waarde die de dichters en hun publiek aan creatieve titels hechtten:
Naast typische liedtitels zijn er aanduidingen die niet op een lied betrekking hebben, maar op een ander genre uit de letterkunde. Uit wijsaanduiding, strofevormen of anderszins blijkt dat deze gedichten toch soms om te zingen waren (zie p. 41):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Rei’ is weer een vinding van Hooft, die een bestaand woord tot een zuiver Nederlands alternatief voor ‘koor’ promoveerdeGa naar eind218. ‘Rijm’ werd door Coornhert geïntroduceerd voor de gedichten in zijn vertaling van Boëthius' De consolatione philosophiae (1585). Op p. 42 zijn nog andere ‘titels’ genoemd die op liederen betrekking kunnen hebben.
Tot nu toe hebben we ons beziggehouden met de aanduidingen van het genre of de soort. De tweede belangrijke groep titels heeft betrekking op het unieke onderwerp van individuele liederen. Traditioneel wordt het onderwerp voorafgegaan door ‘van’, eventueel door ‘hoe’, ‘over’ of ‘tegen’:
In de vorige paragraaf heb ik de tekstuele component van het liedopschrift ‘bij uitbreiding’ titel genoemd. Bij uitbreiding, want het taalgevoel maakt wel degelijk onderscheid tussen een titel en een aanduiding van het genre: men kan in het spraakgebruik niet ongestraft een genre-aanduiding gebruiken als titel (‘Ik ga nu een stukje van Beethoven voor u spelen en het heet sonate’). Een titel veronderstelt een mededeling omtrent het individuele onderwerp. De opschriften met ‘van’ en dergelijke voldoen hieraan ondanks hun voor huidige begrippen archaïsche vorm. Het weglaten van ‘van’ in titels brengt geen verschil in betekenis met zich mee maar weerspiegelt een smaakverandering. Zo vindt men in liederen voor het volk nog tot in de 19e eeuw titels met ‘van’, terwijl dan de intellectuele romanticus het voorzetsel altijd weg zal laten. Wouters bijvoorbeeld veranderde voor zijn uitgave van straatliederen (1933) ouderwetse titels van liedbladen ten behoeve van de intellectuele smaak van zijn publiek. ‘Een Nieuw Lied gemaakt op den Verlooren Zoon/Op een aangenaame Wys’ werd bij hem ‘Verloren Zoon’. Dit blijkt uit het liedblad dat door hem als kopij voor de drukker werd gebruikt (vb. 23)Ga naar eind219. De eerste mij bekende titel zonder ‘van’ in het wereldlijke lied staat boven Bredero's beroemde ‘Arent Pieter Gysen’: Boeren Geselschap Is het toevallig dat Bredero, kunstschilder van beroep, voor zijn realistische lied ‘Arent Pieter Gysen’ het literaire ‘van’ laat varen en er een titel boven zet als ware het een prent? Die prent staat er ook bij (vb. 24)Ga naar eind220. In Bredero's liedboek staan nog enkele titels zonder ‘van’: ‘Der Goden Waertschap’, ‘Een gherust leven’ en ‘Kockje’Ga naar eind221. P.C. Hooft geeft slechts één keer een ‘echte’ titel aan een lied: ‘Dartelavondt’ (1621). Spoedig werden zulke titels echter gemeengoed in het wereldlijke lied. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld 23: Liedblad, coll. P.J. Meertens-Instituut no. 100-1, tevens kopij voor ‘De verloren zoon’ uit Wouters 1933, p. 179
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld 24: G.A. Bredero: ‘Boeren Geselschap’. Gravure uit het Geestigh liedtboecxken 1621 en de daarop volgende tekstpagina
Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werken met een retorisch-didaktische achtergrond leenden zich uitstekend voor ‘echte’ titels. Zo zet Camphuysen consequent titels boven zijn Stichtelycke rymen (1624) als ‘Onnutt’ en schadelijcken arbeydt’, ‘Richt-snoer der begeerten’, ‘Godzalicheydts genoechzaemheydt’, ‘Christelijck Gevecht’ enz. In dit opzicht lijkt hij bij Coornhert te rade te zijn gegaan, die in zijn Liedboeck (1587) althans in het register van elk lied het onderwerp vermeldt (‘Wissel van minne’, ‘Vreedzame stryd’ naast ‘Van hoop en vrees’ en ‘Vande begheerte’). Ook bij Revius en Pers komen veel ‘echte’ titels voor (‘Roode See’, ‘Spruyte Davidis’, ‘Besnijdinge’; ‘Dronckerts dolligheyd’, ‘Werrelts Loon’) en in Stalpart van der Wieles Extractum catholicum hebben alle liederen ze ('t Eenig geloof’, ‘De toetsteen’, ‘De gemerkte kerk’, ‘De vleesderf’, ‘Hoop en vrees’, ‘Nood-doop’, ‘D'aenbede voetbank’ enz.). Als een inhoudelijke ‘titel’ kan ook het motto of het rijmpje worden beschouwd dat een lied inleidt en de strekking ervan samenvat. Enkele voorbeelden uit het emblematisch getinte werk van D.P. Pers zijn ‘Des eenen klagh, Is d'anders lagh’, ‘Nae suyr het soet’ en ‘Een Aep blijft een Aep’. Het is niet altijd mogelijk een scherp onderscheid te maken tussen de algemene soort en het individuele onderwerp. Wanneer over een bepaald onderwerp veel liederen worden gemaakt, ontstaat er immers vanzelf een genre of soort. Een sprekend voorbeeld leveren twee liederen bij Theodotus: ‘Van de gheboorte ons Heeren Jesu Christi, Op Kers-nacht’ en daarachter ‘Een ander Kers-liedeken’. Zo is ook het onderscheid academisch tussen een lied met de titel ‘Van den Heilighen Paesschen’ en een paaslied. Behalve de hierboven behandelde soortaanduidingen en onderwerpstitels kan de tekstuele opschriftcomponent diverse andere doelen dienen. Zo kan de gelegenheid worden aangegeven: naar aanleiding waarvan, ter gelegenheid waarvan of voor wie het lied is geschreven. Enkele voorbeelden:
Het gaat hierbij in beginsel steeds om een unieke gelegenheid. Tussen opschriften ter aanduiding van een gelegenheid en van een liedsoort kan echter niet altijd een strikt onderscheid worden gemaakt. Zodra de gelegenheid zich regelmatig herhaalt, is er immers sprake van een functioneel liedtype. Een lied speciaal geschreven ‘ter bruiloft van’ een bepaald bruidspaar is tevens een specimen van het genre bruiloftslied. Een bijzondere categorie opschriften duidt het personage aan in wiens mond het lied is gelegd en eventueel de omstandigheden waaronder deze het zingt, daarbij inbegrepen de aangesproken persoon:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De liederen worden daarmee voorgesteld als tafereeltjes of toneelstukjes. ‘De Haarlemse slijper’ begint bijvoorbeeld een slijperslied (‘su u e, su u e’) te zingen, maar wordt onderbroken door de buurvrouw, die met hem een gesproken dialoog begintGa naar eind222. ‘Een oud bestevaartje met een jong meisje’ geeft de bezetting aan van een bekend dialooglied van Bredero, een zingende klucht in zakformaat. In Bredero's Groot liedboeck staat een gravure van het tafereeltje erbij. ‘Dido schrijft tot Aeneas’ staat boven een van de talrijke brieven in liedvorm uit het Princesse lietboec. Wanneer het personage zonder verdere toevoegingen boven een lied is vermeld, kan er verwarring ontstaan. Zo dragen twee opeenvolgende ‘minnedeuntjes’ van Vondel de opschriften ‘Koridon’ en ‘Narcissus’. Koridon is de zanger van het eerste lied, Narcissus het onderwerp van het tweede. Het personage-zonder-meer vinden we vrij zelden boven liederen in liedboekjes, maar des te vaker in toneelstukken. Het is daar immers de gebruikelijke vorm om aan te geven dat er een nieuwe claus begint. Dat geldt zowel voor individuele personages als voor groepen. ‘Choor’ en ‘Rey van Jofferen’ zijn in die visie personage-aanduidingen. Het koor zingt echter een koor en de rei een rei. Aanduidingen van personage en genre zijn in dit geval niet goed te scheiden. Een wel heel triviaal type opschriften tenslotte betreft het nummer van het lied in een liedboek, vaak in combinatie met een genre-aanduiding: ‘Psalm xl’, ‘Het derde lied’, ‘xlv’. |
|