Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdHet opschriftOnder ‘titel’ wordt in dit boek niet precies hetzelfde verstaan als in het dagelijks taalgebruik. Om tot een nauwkeurige definitie te komen hebben we het begrip opschrift nodig: al wat aan het incipit voorafgaat. Opschriften kunnen variëren van zeer uitgebreid tot zeer beknopt. In beginsel laten zich in een opschrift van een lied twee componenten onderscheiden: de eerste heeft betrekking op de tekst, de tweede op de muziek. De tekstuele component deelt ons iets mee over het onderwerp of de inhoud van het lied, over het genre waartoe het behoort, enz. Het is deze component, die ik, bij uitbreiding, de titel zal noemen. De muzikale component bevat aanwijzingen voor de zang, doorgaans een aanduiding op welke melodie het lied gezongen kan worden: de wijsaanduiding, eventueel gevolgd door nadere aanwijzingen. Een voorbeeld: Liedeken, Hierin is ‘Liedeken’ de tekstuele component (de ‘titel’; de aanhalingstekens worden in het onderstaande verklaard) en de rest van het opschrift de muzikale component, in dit geval de wijsaanduiding. Opschriften met slechts één component komen ook veelvuldig voor, namelijk bij liederen met alleen een titel of alleen een wijsaanduiding. | |
[pagina 151]
| |
Opschriften en titels hebben altijd de bijzondere aandacht van typografen genoten en daarop vormen die in liedboeken geen uitzondering. Het zojuist aangehaalde voorbeeld ziet er in het liedboek Apollo of ghesangh der musen (1615) uit als volgt:
Voorbeeld 21:
Voor dit opschrift zijn drie lettertypen gebruikt: de titel is in romein en de wijsaanduiding in gotisch en cursief. De liedtekst is, afgezien van de initiaal, in een kleiner type romein. Het gebruik van twee lettertypen voor de wijsaanduiding brengt een scheiding teweeg tussen wat ik de wijsnoemer (Op de wijse:) en de wijsnaam (Het regent en de Son, &c.) zal noemen. De keuze van de lettertypen is willekeurig, maar een typografisch onderscheid tussen de tekstuele component van het opschrift en de wijsaanduiding zal men zeer vaak aantreffen, evenals een onderscheid binnen de wijsaanduiding tussen de wijsnoemer en de wijsnaam. Vb. 22 toont enkele van de vele mogelijkheden. Constante elementen zijn het centreren van het opschrift en de initiaal van de liedtekst. In 16e-eeuwse liedboeken is de typografie doorgaans nog niet zo weelderig. In een eenvoudig uitgevoerd werkje als het Aemstelredams amoreus lietboeck (1589) onderscheiden de opschriften zich niet van de liedteksten door het lettertype maar alleen door de centrering (vb. 22g). In luxere uitgaven uit die tijd kan het opschrift als geheel wel een eigen belettering hebben, maar er wordt dan geen of minder typografisch onderscheid gemaakt tussen de bovengenoemde componenten. In sommige drukken van de Souterliedekens van 1540 bijvoorbeeld zijn de opschriften van de liederen (bestaande uit titels en wijsaanduidingen) gezet uit slechts één type, maar wel in hun geheel rood gedrukt, evenals de notenbalkenGa naar eind215. Het gebruik van rode inkt zal teruggaan op de traditie om in handschriften titels en dergelijke door een rubricator te laten aanbrengen. Men vergelijke de notatie van wijsaanduidingen in MS Berlijn 190 (zie p. 176). |
|