Samenvatting
In het kader van deze studie naar de ontlening in de contrafactuur hebben we ons in dit hoofdstuk op een bijzonder liedtype geconcentreerd, de dialoog, met een bijzondere parameter, het dialoogpatroon. Dit patroon bleek een grote rol te spelen bij de dialogen op ‘Ach Amaryllis!’ en ‘Malle Symen’, en in mindere mate bij ‘Potshonderdduizend slapperment’ en meerwijzige dialogen.
Bij de navolgingen van ‘Ach Amaryllis!’ bleek het goed mogelijk een boom te reconstrueren: Hoofts lied heeft als uitgangspunt gediend voor dialogen van Bredero, Wellens, Camphuysen en (deels indirect) Pers. Minder zuivere navolgingen vindt men bij Krul en Bon. Opvallend is dat het klaarblijkelijke succes van het lied nauwelijks tot uitdrukking komt in het aantal aanhalingen als wijsaanduiding. Dit is wellicht een minder betrouwbare graadmeter voor populariteit dan men zou verwachten. Ook komt in de receptie een bijzonder aspect van Hoofts lied minder tot uitdrukking dan verwacht: de omkering van de rolverdeling en daarmee van het initiatief van de zangers. Voor Hooft moet dit belangrijk zijn geweest, getuige zijn experimenten met een ander lied uit dezelfde tijd, ‘Galathea siet den dach comt aen’. Het is verder interessant te constateren dat Hoofts veel geïmiteerde lied zelf ook weer een imitatie is, en wel van een liedje van ‘Elck kan falen’ (1602).
Ook voor ‘Malle Symen’ kan men een ontleningsboom tekenen. Een opmerkelijke overeenkomst met de boom van ‘Ach Amaryllis!’ is de positie van Camphuysen: deze dichter zag de religieus-didaktische mogelijkheden van wereldlijke dialogen en koos de twee meest aantrekkelijke. Hij was daarin succesvol, zo blijkt uit navolgingen door Pers (op ‘Ach Amaryllis!’), Anthony Janssen en Lodenstein (op ‘Malle Symen’). De boom van ‘Malle Symen’ is ingewikkelder dan die van ‘Ach Amaryllis!’, niet alleen door het grotere aantal betrokken liederen (acht), maar ook doordat aan de basis een dubbelmodel staat, twee verwante minnedialogen van Ruissenberch en ‘Tis al Bot’. De wereldlijke navolgingen zijn van Valerius, Colevelt en Japix.
Evenals bij ‘Ach Amaryllis!’ spelen dialoogpatronen een belangrijke rol in de liederen op ‘Malle Symen’, waar echo-effecten in de melodie het dialoogverloop als het ware dicteren. Dergelijke patronen zijn van ondergeschikt belang bij de meeste van de talrijke dialogen op ‘Potshonderdduizend slapperment’. Deze melodie dankte zijn faam aan de ‘zingende kluchten’ en werd ook in het liedgenre vaak voor boertige dialogen gebruikt. Voor zijn bekende ‘O Jannetje myn soete beck!’ verkiest Bredero deze melodie boven die van zijn literaire model.