Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermd‘Malle Symen’Een soortgelijke keten dialogen als die op ‘Ach Amaryllis!’ kan men vinden op ‘Malle Symen’. Deze melodie suggereert nadrukkelijk een dialoog. Zij bevat enkele onmiskenbare echo-effecten en wordt daarom ook wel ‘de Engelse echo’ genoemd. Inderdaad stamt ‘Malle Symen’ uit Engeland (Mall Sims), waar de melodie vanaf het begin van de 17e eeuw talrijke malen instrumentaal bewerkt is. Ook uit de Republiek zijn instrumentale zettingen bekend van onder andere Joachim van den Hove, Jan Pieterszoon Sweelinck (?), Nicolaes Vallet en Jacob van EyckGa naar eind178. De tweede helft van de melodie bevat enkele echo's, die worden gerealiseerd door herhalingen in lagere octaven. Daardoor kan een buitensporig grote omvang ontstaan, bij Vallet bijvoorbeeld drie octaven en een kwint. Toch zijn er tal van contrafacten op ‘Malle Symen’ gemaakt. Hoe zong men dan deze typisch instrumentale melodie? De sleutel voor de beantwoording van die vraag voert ons weer naar Camphuysen, die de melodie in noten geeft (vb. 17). Bij zijn dialooglied ‘Aenvechtings Opmercking’Ga naar eind179 is de omvang twee octaven en een kleine terts, aanzienlijk geringer dan in Vallets luitbewerking maar nog steeds te groot voor een comfortabele vocale uitvoering. De echo's zijn een octaaf lager genoteerd dan de melodie. De eerste zanger, de Mensch, neemt de hogere gedeelten voor zijn rekening (met een bereik van nog altijd een octaaf en een septime, d′-c‴), Goddelijcke Reden zingt de echo's (a-c″). Klaarblijkelijk heeft Camphuysen bij dit lied aan twee zangers met verschillende stemomvang gedacht, in weerwil van de notatie van beide partijen in de sopraansleutel. Wellicht een vrouw en een man? Voor een sopraan en een tenor is het lied uitvoerbaar wanneer we de melodie enkele tonen (liever nog een kwart of een kwint) omlaag transponeren. Dit vermoeden wordt versterkt door een contrafact van J. van Lodenstein uit 1658Ga naar eind180, dat Camphuysens lied op een aantal punten navolgt. Het is een dialoog van Maria en Petrus onder het motto ‘Singt van den selven by beurten’ (Esai. 27:2), eveneens met muziek. Maria begint en Petrus zingt de echo's inderdaad een octaaf lager. Vb. 18, waarin alle mij bekende dialogen op ‘Malle Symen’ grafisch zijn weergegeven, laat zien dat Lodenstein (h) Camphuysens patroon (b) alleen in zijn eerste strofe heeft gekopieerd. Camphuysens patroon is statisch en geeft de mannelijke zanger weinig te doen. Lodenstein kiest na de eerste strofe voor een meer afwisselend, onregelmatig patroon. In termen van mijn ontleningstheorie: Lodenstein past op formeel niveau initiële ontlening toe, evenals we dat eerder Pers zagen doen ten opzichte van Hoofts ‘Ach Amaryllis!’. Ook literair volgt Lodenstein Camphuysen niet slaafs: de dialoog wordt in een andere context, met andere sprekende personen geplaatst. Bovendien lijkt zijn keus voor de melodie van ‘Malle Symen’ verband te houden met zijn onderwerp. Maria spreekt Petrus nadrukkelijk aan als Symon: | |
[pagina 129]
| |
M:
Symon! Symon! hoort gy niet?
P:
't Sijn de Vrouwen, daar is yet:
M:
Symon! Symon! sijt gy dood?
P:
Sus! sus! vreest gy voor geen nood?Ga naar eind181
Camphuysens dialoog was al eens eerder nagevolgd, door Anthony Janssen (1645)Ga naar eind182. De thematiek van Janssens lied komt meer dan bij Lodenstein overeen met die bij Camphuysen: Janssens Boetvaerde Sondaer en Goddelicke Raedt doen sterk denken aan Camphuysens Mensch en Goddelijcke Reden. De strofevorm is een exacte kopie van die van Camphuysen. Dit alles maakt Janssens imitatie weinig ambitieus. Wel wijkt hij af van Camphuysens ladder en verkiest hij een levendig, onregelmatig patroon.
Voorbeeld 17: D.R. Camphuysen: ‘Aenvechtings Opmercking’. Wijsaanduiding: Engelsche Echo, Of: Malsims; met melodie
M: 't Hert is my be - nout, Be - nout (he - laes!) tot in der doodt;
Waer'ck my wen - de Volght el - len - de, Als een scha - duw na.
In dit een - zaem woudt Wil ick, ge - perst door die - pen noodt,
Luyd uyt - ste - nen En be - wee - nen Al mijn ramp en scha'.
Ach! wan - neer Krijg' ick we'er 't Geen ick zoo be - min - den? [echo]
GR: Neem een keer, Zoeck niet meer, Ghy zult be - ter vin - den. [echo]
M: Be - ter vin - den kan ick niet. GR: 't Zijn qua' oo - gen daer gh'uyt ziet. [echo]
M: 't Hert my nooyt tot be - ter riedt. GR: 't Is niet min - nens waerdt dat vliedt.
M: Hoe 't zy, had ick 't we'er - om, ten eyn - de waer 't ver - driet.
We hebben gezien dat Camphuysen de mannelijke en de vrouwelijke zangpartij in één sleutel noteerde. Op zichzelf is dit niet onjuist, maar het kan verwarrend werken. Dat blijkt uit Valerius' lied ‘Ay hoor eens buerman lieve kaer’Ga naar eind183, waarvan de muzikale notatie waarschijnlijk op Camphuysen is gebaseerd. De echo's worden op dezelfde manier, in één | |
[pagina 130]
| |
Voorbeeld 18: Dialoogpatronen op ‘Malle Symen’
| |
[pagina 131]
| |
sleutel, genoteerd. Twee buurlieden bespreken de politieke toestand in een naturalistisch, onregelmatig patroon. Valerius verzuimt echter in de dialoog met de echo's rekening te houden. Als we zijn notatie letterlijk nemen, zijn de gevolgen desastreus, vooral voor de tweede buurman: deze krijgt de totale omvang te zingen van een melodie die oorspronkelijk was bedoeld voor twee vocalisten van verschillende kunne (twee octaven en een kleine terts)!
Camphuysen zal de inspiratie voor zijn man-vrouw-zetting geput hebben uit een dialoog op dezelfde melodie uit het wereldlijke repertoire. Het oudste mij bekende lied dat aan die omschrijving voldoet, is de tweespraak van herder Tyter en herderinnetje Galathee door Bernard Ruissenberch (1615), overgeleverd zonder muzieknotatie: T:
Werwaert dus haestich uwen ganc,
Schoon Galathea, die soet naer uwen sanck
U voetjens stieret, en vluchtich swieret,
Ick groet u met ghewenste daghen lanck:
G:
Wie spreeckt my hier dus minlijck aen?
Ey Tyter zijt ghy't, waer wilt ghy henen gaen?
Ick gaen om melcken mijn koykens, welcke
Ick weet dat my al blatend wachten staen:
T:
Galathe laet my me gaen macht my gebeuren?
G:
Neen gh'en moet Tyter soet, yemant moch ons speuren. (echo)
T:
Wie soud' ons hier sien by een?
G:
't Veldt heeft ooghen in 't ghemeen. (echo)
T:
Dat zijn quaey ghedachten maer.
G:
Maeghden moeten wachten haer. (echo)
T:
Ick moet u geleyden door dese schoone weyden,
Om u mijn Min te maken openbaerGa naar eind184.
De echo's worden in deze eerste strofe gezongen door Galathea. Dat impliceert dat ze een octaaf hoger klinken dan het geëchode, in tegenstelling tot de ligging bij Camphuysen en in instrumentale zettingen, waar de echo juist lager klinkt. Het patroon is in beginsel een ladder, soms geblokt door een omkering van de rollen (zie vb. 18a). De regelmaat wordt éénmaal functioneel doorbroken. Tyter krijgt een strofe voor zich alleen, wanneer hij ‘zijn liedje zingt’ om Galathea officieel het hof te maken. Een lied in een lied. Ongetwijfeld heeft hij daarbij de echo's in unisono gezongen. We mogen concluderen dat Ruissenberch niet geïnteresseerd was in de octaafligging van de echo's. Er zijn enkele minnedialogen op ‘Malle Symen’ die sterk aan Ruissenberchs lied doen denken, vooral een ‘Clucht’ van ‘Tis al Bot’, gepubliceerd in 1627. Dit lied heeft een opvallend gelijke strofevorm en een dialoogpatroon dat uitgaat van dezelfde ladder en daarvan dezelfde soort afwijkingen vertoont (vb. 18d). De eerste strofe luidt aldus: Clucht, Tusschen Jaep en Lijs
Op den Sangh: Van Malesymi. J:
Bent gy daer Lijsje mijn eyghen kaer?
L:
Jae: Wat seyt Jaep die soete lieve vaer?
| |
[pagina 132]
| |
J:
Mijn moye meysjen, sullen wy dit reysjen
Niet een praetjen hebben met mecaer?
L:
Jaepje wat doe je doch by my?
Ghy bent veel liever een ander aende sy:
En om een praetgen, mijn weerde maetjen
Al woud' ick al, so heb ick nu gheen ty.
J:
Lijsjen hoordt’ doch een woordt
Wat ick ju souw segghen.
L:
Scheldt my quydt’ dese tijdt,
Moet ickt' ju ontleggen. (echo)
J:
Lijsje, segh ick lieve schaep.
L:
Hey, wat quelt my dese Jaep. (echo)
J:
Hoorter maer een woortje van.
L:
Wel wat wilje segghen dan. (echo)
J:
Mijn lieve Lijsje. L: Seght ju bewijsje.
Want ick alhier niet langhe blijven canGa naar eind185.
De dialoog heeft dezelfde afloop als bij Ruissenberch: ze krijgen elkaar. Van de pastorale sfeer, waarin Tyter Galathea ‘eerbiedich met Minlockende woorden aenspreeckt’, is echter weinig meer te bekennen: Jaep en Lijs slaan een boertige toon aan, met reminiscenties aan Starters boertighedenGa naar eind186. Alles wijst op een imitatie met een transpositie van context, van pastorale naar klucht. Uit hetzelfde jaar, 1627, is een derde minnedialoog op ‘Malle Symen’ bekend, een samenspraak van Coridon en Silvia door J.J. Colevelt, nu weer in pastorale stijl. Ook hier vinden de gelieven elkaar aan het slot. Ik geef weer de eerste strofe: C:
Silvia, mijn Lief, mijn soete Engel hoort.
Hoe vluchtje? ey staet toch, en luystert eens een woort.
S:
Coridon wilt rusten, neemt voor dese lusten
Een die 't gesucht en klaghen meer verhoort.
C:
Niemand ter wereld ick minnen sal als uw:
O Harderinne weest niet al te schuw,
Ick geef u mijn Schaepjens,
S:
O ghy loose Knaepjens!
Schoone woordjens zijn 't waer ick voor gruw.
C:
Ey Goddin! S: 'k Acht geen Min.
C:
Wilt my niet versmaden.
S:
Coridon. C: Lieve Son. (echo)
S:
Wilt u doch beraden.
C:
Siet dees arme Harder aen.
S:
Wilt in Min niet varder gaen. (echo)
C:
Laet u ziel beweghen zoet.
S:
'k Acht soo geen verkregen goet. (echo)
C:
Schoon ghy hebt reden.
S:
Stil, weest te vreden:
'k Spreeck u wel, dan niet op sulcken voetGa naar eind187.
De zangers wisselen elkaar sneller af dan in de vorige twee liederen. Dat is ook goed te zien aan de smalle ‘sporten’ in vb. 18e. Colevelts patroon wordt pas in de laatste twee strofen een ladder. De blokjes in de eerste anderhalve strofe verraden als het ware zijn zoeken naar dit knappe patroon, dat de muzikale herhaling en de echo's consequent en tot in detail in omkeringen uitdrukt. | |
[pagina 133]
| |
Geheel in lijn met Colevelts flitsende dialoogpatroon is zijn virtuoze metriek. We kunnen hier een opmerkelijke samenhang constateren tussen de strofevorm en het karakter van het lied. Colevelt, en in mindere mate Ruissenberch en ‘Tis al Bot’ laten hun jongens en meisjes aanzienlijk meer lettergrepen zingen dan Camphuysen gepast achtte voor zijn allegorische figuren. De laatste mij bekende minnedialoog op ‘Malle Symen’ is die van Gysbert Japix (1639)Ga naar eind188. In het Fries zingen Tjerne en Yntske in een vrijwel identieke strofevorm als bij Ruissenberch en ‘Tis al Bot’. Ook hun basisladderpatroon wordt door Japix overgenomen. Hij past het evenwel consequent toe zodat er een zuivere ladder ontstaat (vb. 18f). Interessant is Japix' toepassing van de contaminerende imitatie: er is woordelijke ontlening aan de dialogen van zowel ‘Tis al Bot’ als ColeveltGa naar eind189. Zetten we de acht genoemde dialogen op ‘Malle Symen’ nog eens achter elkaar - Ruissenberch (1615), Camphuysen (1624), Valerius (1626), ‘Tis al Bot’ (1627), Colevelt (1627), Japix (1639), Janssen (1645) en Lodenstein (1658) - dan valt de grote belangstelling op voor dialogen op ‘Malle Symen’ in het midden van de jaren '20: Camphuysen, Valerius, ‘Tis al Bot’ en Colevelt publiceren hun dialogen binnen drie jaar. Dat alle vier op Ruissenberch (1615) reageren lijkt onwaarschijnlijk gezien de negen tussenliggende jaren van stilte. Camphuysen kan niet degene zijn geweest die deze ‘vlaag’ veroorzaakte: in theorie zou hij Valerius op een idee hebben kunnen brengenGa naar eind190, maar ‘Tis al Bot’ en Colevelt zullen zich niet door zijn religieuze samenspraak hebben laten inspireren. Bovendien is er een opvallende overeenkomst tussen de eerste versregels van Valerius en de ‘Clucht’ van ‘Tis al Bot’: Valerius (1626):
A:
Ay hoor eens buerman lieve kaer.
B:
Wat brengt g'ons voor een nieuwe maer?
...
B:
Isset waer? A: Ja myn vaer
‘Tis al Bot’ (1627):
Jaep:
Bent gy daer Lijsje mijn eyghen kaer?
Lijs:
Jae: Wat seyt Jaep die soete lieve vaer?
De jaartallen suggereren dat ‘Tis al Bot’ Valerius' dialoog in het oor gehad heeft, maar dit is onwaarschijnlijk gezien de geïsoleerde positie van Valerius in het Nederlandse lied. Meer voor de hand ligt dat de geconstateerde overeenkomsten reminiscenties van Valerius zijn aan de klucht van Jaap en Lijs - alleen zou dit lied dan al vóór 1625 bekend moeten zijn geweest. Nemen we dat aan dan kan het wellicht ook Camphuysen geïnspireerd hebben bij de verwezenlijking van zijn didaktische doelstellingen. Colevelt gaat gezien het pastorale element op Ruissenberch terug, maar heeft wellicht ook de ‘Clucht’ gekend. Zijn lied is te beschouwen als een emulatie van Ruissenberch, in het bijzonder ten aanzien van het dialoogpatroon, waarbij de ‘Clucht’ mogelijk als katalysator heeft gewerkt. Met het nodige voorbehoud heb ik een boom, of liever een netwerk, van al deze relaties getekend in vb. 19. De hoofdlijn wordt gevormd door de wereldlijke dialogen; Camphuysen | |
[pagina 134]
| |
is het begin van een geestelijke tak. Het algehele beeld herinnert aan de boom van ‘Ach Amaryllis!’. Ook hier gebruikt Camphuysen een populaire wereldlijke dialoog als model voor geestelijk-didaktische doeleinden en ook hier vindt dat navolging. Een verschil met de situatie van ‘Ach Amaryllis!’ is dat we hier te maken hebben met een dubbelmodel, enigszins te vergelijken met het duo ‘Vluchtige Nymph’ en ‘Windeken’.
Voorbeeld 19: Overzicht van ontleningen bij dialogen op ‘Malle Symen’
Bekijken we tenslotte nog eens het overzicht van de patronen op ‘Malle Symen’ in vb. 18: dit vertoont een grote verscheidenheid. Er zijn slechts twee zuivere ladders: bij Camphuysen en Japix. Zij corrigeren als het ware de dialogen van het type Ruissenberch. De ladders van Ruissenberch, ‘Tis al Bot’ en Colevelt vertonen blokjeselementen en zijn dus niet geheel regelmatig. De navolgers van Camphuysen (Janssen en Lodenstein) hebben geen heil gezien in diens loodzware ladder en zijn in onregelmatige patronen gevlucht. Valerius lijkt zich te hebben geïnspireerd op de wereldlijke dialogen, maar heeft de muzieknotatie waar- | |
[pagina 135]
| |
schijnlijk van Camphuysen overgenomen. Met uitzondering van Valerius is iedereen het eens over de echo's: daar verschijnen steeds dezelfde ladder- en blokmotieven. |
|