Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermd‘Ach Amaryllis!’Hooft schreef zijn lied ‘Ach Amaryllis!’ op de wijze van ‘Boerinneken als ghy gaet water halen’. De zanger van het oorspronkelijke lied doet het boerinnetje een oneerbaar voorstel, waarop zij in de enige versie die is overgeleverdGa naar eind155 geen antwoord geeft. Voor zover bekend is Hooft de eerste die een dialoog op deze melodie schreef. Hij dichtte het lied omstreeks 1603 voor zijn geliefde, Ida Quekel. Cephalus en Amaryllis zingen om en om een regel, behalve aan het einde van de strofen: | |
t' Samensang
| |
[pagina 114]
| |
A:
Wel neemt het soete wey van geyten inne.
C:
Maer soo 't gheen baet [en] voelt?
A:
Neem Cicorey die koelt.
C:
Al waerter mee bespoelt,
'Ten lescht geen Minne.
A:
Soudt Minne wesen?
C:
Jae't soud ick vresen,
A:
Die hoor ick plach een mensch te schenden.
C:
Och 'tis een sware siecte vol ellenden.
A:
Ist sieckte die besmet?
C:
Och jae zy altemet.
A:
Soo wil ick dan mijn tret
Van u gaen wendenGa naar eind156.
Men ziet dat de rolverdeling per strofe wisselt: Cephalus heeft het initiatief in strofe 1, Amaryllis neemt het van hem over in strofe 2. Deze omkering herhaalt zich in alle volgende oneven en even strofen. Dit resulteert formeel in een zuiver geblokt patroon (vb. 12) en tekstinhoudelijk in een uiterst levendig gesprek: in de oneven strofen maakt Cephalus Amaryllis het hof, maar zij poeiert hem steeds af. In de even strofen lokt zij de verliefde herder echter telkens weer uit zijn tent. De achtsten-figuren van de melodie (vb. 13) versterken het virtuoze effect van deze dialoog.
Voorbeeld 12: Het dialoogpatroon van ‘Ach Amaryllis!’
Het is ongetwijfeld de knappe dialoogvorm geweest waaraan het lied zijn populariteit te danken heeft. Toch is er slechts één navolger die het geblokte patroon letterlijk overneemt: Boudewijn Wellens, die Cephalus door Coridon en Amaryllis door Diana vervangt: | |
't Samen-sangh,
| |
[pagina 115]
| |
D:
Wel Coridon, wat's u clacht en ghebreken?
C:
Een groote smert van min!
D:
Leyt liefd u inden sin?
C:
Ach jae mijn Vrou, en bin
Gheheel ontsteken.
D:
Ghy moet die uytten.
C:
Jae waert van buyten.
D:
Is die dan in u hert gheleghen?
C:
Jae, want ick hebs al lang, al lang ghecregen
D:
Liet ghy die soo voort gaen?
C:
Ick cons niet weder-staen,
D:
Soo ben ick seer belaen
Van uwent weghenGa naar eind157.
Voorbeeld 13: P.C. Hooft: ‘t' Samensang’. Wijsaanduiding: Boerinneken als ghy gaet water halen. Melodie naar Camphuysen 1624, p. 16
1 C: Ach A - ma - ryl - lis!
2 A: Seght wat u wil_____ is.
3 C: Mijn har - te gloeyt als vuyr van bin - ne,
4 A: Wel neemt het soe - te wey van gey - ten in - ne.
5 C: Maer soo't gheen baet en voelt?
6 A: Neem Ci - co - rey, die koelt.
7 C: Al waert er mee be - spoelt,
8 'Ten lescht geen Min - ne.
| |
[pagina 116]
| |
Hoofts strofe- en dialoogvorm zijn door Wellens nauwkeurig gekopieerd, met omkering en al. Bovendien komt de inhoud volledig overeen met Hoofts lied. Wellens heeft dus Hoofts inhoud nog eens in Hoofts vorm gegoten: een geval van ‘slaafse’ imitatio, waarbij de dichter verzuimd heeft zijn model te ‘verteren’. We moeten Wellens echter toegeven dat hij de woordelijke ontlening tot een minimum heeft beperkt: alleen de aanhef ‘Ach my Diane!’ echoot ‘Ach Amaryllis!’. Verder toont zijn imitatie dat hij de ingenieuze verbinding van vorm en inhoud bij Hooft heeft onderkend. Het aantal strofen is bij Wellens twee minder dan bij Hooft (vijf resp. zeven) en van een overname van de dispositie is geen sprake. De wijsaanduiding is dissimulatief in die zin, dat Wellens niet zijn rechtstreekse model noemt maar de wijsaanduiding ervan kopieert. De titel, de wijsaanduiding en het jaar van zijn publicatie (1612) verraden dat Wellens ‘Ach Amaryllis!’ uit Hoofts Emblemata amatoria (1611) heeft leren kennenGa naar eind158. Een andere bewonderaar van ‘Ach Amaryllis!’ is Bredero. Zijn navolging verschilt op bijna alle punten van die door Wellens: Jonghman:
O Leyder Minne!
Ghy quelt mijn sinne:
Want dien ick min die gaet mijn hate,
Hier tegen en baet mijn geen schoon prate,
De liefd' is sonderlingh:
't Is wel een selzaem dingh
Of ick myn al bedwingh,
't Mach mijn niet baten.
Dochter:
Benaeuwde harte,
Tot boet van smarte,
Gebruycken die eele Medecyne,
Tot verlichtinge van haer pyne,
So doen dees Bloemtjes goet
Deur haare reucke soet,
In mijn bedroeft gemoet
D'onlust verdwynenGa naar eind159.
Het meest opvallende verschil is dat Bredero het opwindende patroon van ‘Ach Amaryllis!’ negeert. Zijn dialoog is van het traditionele tralietype. Dat Bredero zich op Hooft baseert en niet op een of ander onbekend gemeenschappelijk model, blijkt uit enkele reminiscenties, zoals de uitroep in de aanhef en de ‘baat’ die men verwacht van bloempjes respectievelijk geitemelkGa naar eind160. We wenden ons nu tot navolgingen van ‘Ach Amaryllis!’ in het geestelijke lied. In 1624 publiceerde Dirck Rafaelsz Camphuysen een lied onder de titel ‘Middelen tot Heyl en Deuchde’, waarin we getuige zijn van de ontmoeting van een wanhopige Klager en een godvruchtige Trooster: | |
[pagina 117]
| |
Zang: Schoon Amaryllis Zegt wat u wil is.
K:
Ay my! wat plagen!
T:
Wien hoor ick klagen?
K:
Een mensch, gedruckt door veel ellenden.
T:
Daer is geen quaedt zoo groot of God kan't wenden.
K:
Godt wendt geens zondaers quaedt.
T:
Ja. als hy zonde laet.
K:
Maer die niet kan, wat raedt?
T:
Godt kan raedt zenden.
K:
'k Wil: maer mis krachten.
T:
Kracht wast door trachten.
K:
Qua'e Wenst maeckt trachten onvermogen.
T:
Qua'e Wenst wijckt voor omzichtigh tegen pogen.
K:
Na wenst te doen, is zoet.
T:
Na raedt te doen, is goedt.
K:
Wenst wordt te sterck gevoedt.
T:
Maer 't is door logenGa naar eind161.
In het verdere verloop van het lied blijft Trooster opbeurende woorden spreken, maar het heeft weinig effect. Pas in de laatste van de vijf strofen breekt er een straaltje licht door, wanneer Klager zich bereid verklaart een poging tot bekering te ondernemen. ‘Go'e wil krijght zegen’, besluit Trooster het lied. Evenals bij Hooft tracht de ene zanger de andere te overreden. De situatie blijft bij Hooft tot het einde toe ongewijzigd (Amaryllis geeft niet toe), maar bij Camphuysen heeft de overreder tenslotte succes. Een mooi voorbeeld van aemulatio in de zin van vergeestelijking van een wereldlijk thema. Daarbij is de dialoogvorm als literaire uitbeelding van de overreding voor Camphuysen een uitstekend middel om zijn docerende intenties te verwezenlijkenGa naar eind162. Met ‘Ach Amaryllis!’ heeft hij een van de meest aantrekkelijke wereldlijke dialogen uit zijn tijd als model gekozen. Voor ons van belang is nu in de eerste plaats het dialoogpatroon, dat weer grote gelijkenis met dat van Hooft vertoont. Er is één verschil, dat essentieel zal blijken. Liet Hooft de zanger in de laatste regel doorzingen, Camphuysen alterneert mechanisch verder. Hij zal ook geen behoefte hebben gehad aan een omkering van de rollen in de tweede strofe: Trooster moet op Klagers geklaag blijven ingaan. Het gevolg is een ladderpatroon (vb. 14d). Pas aan het einde treedt er een enkele onregelmatigheid op en neemt Trooster het initiatief over. Het tweede geestelijke contrafact op ‘Ach Amaryllis!’ is van Dirck Pietersz. Pers: t'Samen-spraeck tusschen Trouwhart en Lichthart.
Stemme: Ach Amarillis, Segh wat u wil is. T:
Wegh snoode lusten.
L:
Ey laet my rusten.
T:
Dit is geen rust die u bekoorde.
L:
Waer toe al dit gesangh van wyse woorden?
T:
Ick sucht om u verdriet.
L:
Ick acht u preecken niet.
T:
Ick singh mijn oude lied.
Ach dat elck 't hoordeGa naar eind163.
| |
[pagina 118]
| |
Figuur 11: Krul, Pampiere wereld 1644, afdeling ‘Minnelyke Zang-Rymen’: illustratie bij ‘Amarillis, ach! waer heen’
Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Pers volgt in deze eerste strofe Hoofts strofevorm en dialoogpatroon nauwgezet. Inhoudelijk wordt echter Camphuysen geïmiteerd. Lichthart lijkt erg op Klager en Trouwhart op Trooster. Pers werkt de door Camphuysen gesuggereerde bekering verder uit: Lichthart wordt tenslotte volledig bekeerd. In de tweede strofe laat Pers Hoofts patroon voor wat het is en gaat over op Camphuysens consequent alternerende patroon: L:
Wat wilt ghy preecken?
T:
Van u gebreecken.
L:
Wilt ghy mijn ziel vol onrust stichten?
T:
Ach neen! ick wil u ziel in God verlichten.
L:
Ghy maecktse droef en bangh.
T:
Hier nae ick seer verlangh.
L:
Neemt elders uwe gangh.
T:
Ick wil niet swichten.
Pers' strofen zijn verder congruent. Het patroon laat een geblokt begin zien dat overgaat in de ladder van Camphuysen (fig. 14e). We constateren dat Pers hier op formeel niveau twee | |
[pagina 119]
| |
modellen heeft gehanteerd, die onderling afhankelijk zijn. Inhoudelijk is Camphuysens dialoog het voorbeeld. Pers' wijsaanduiding, ‘Ach Amarillis, Segh wat u wil is’, is ten opzichte van het belangrijkste model, Camphuysens dialoog, dissimulatief. Vb. 14 geeft een overzicht van de dialoogpatronen op ‘Ach Amaryllis!’ en hun onderlinge samenhang. Er zijn drie generaties te onderscheiden. Wellens kopieert Hoofts kunstige geblokte patroon letterlijk, Bredero valt terug op het traliemodel. Hun liederen voegen niets toe aan het model en moeten worden beschouwd als imitaties van de ‘slaafse’ soort. Camphuysen emuleert Hooft door de dialoog een geestelijke inhoud te verlenen en verandert diens blokjespatroon in een ladder. Pers behoort tot de derde generatie en imiteert in de eerste plaats Camphuysen, maar ontleent op formeel niveau ook aan Hooft. |
|