Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdPolitieke antwoordliederenHet antwoorden in liedvorm dat we bij Cats hebben gezien was spel, maar in het politieke antwoordlied is het menens. Essentieel is dat de melodie van het vijandige lied wordt overgenomen. Literaire ontlening is niet noodzakelijk. Een eerste voorbeeld stamt uit de tijd van Frederik Hendrik. In 1638 heeft Willem van Nassau een gevoelige nederlaag geleden bij het plaatsje Kallo aan de Schelde. De Spaansgezinden zingen op de wijze van ‘Hebbense dat ghedaen, doense, doense, enz.’: De Geusen, de Geusen,
en die boose Fransen, boose Fransen,
sy quamen met veel schepen aen
om in Calloy te dansen.
Hebbense dat ghedaen, doense, doense,
Hebbense dat ghedaen, Geus neef comt aenGa naar eind132.
| |
[pagina 100]
| |
In 1644 slaat Frederik Hendrik terug en neemt Sas van Gent in. Op deze gelegenheid wordt het Geuzenlied ‘Oranje Roock: onder de vlaemsche Biekorf, verdryvende de gantsche swerm der Roomsche Honigslickers’ geschreven, eveneens ‘op de Toon: Hebbense dat ghedaen, doense doense’. In het Geuzenlied drijft men de spot met de verbijstering van de plaatselijke bevolking over de militaire operatie. Dat het niet toevallig op de vijandelijke melodie is gezet, blijkt uit de voorlaatste strofe: Het malle Liedt, singht ghy nu niet,
Graef Willem in het schuytje, in het schuytje
En hoe hy Callo weer verliet,
Sus, sus: nu heeft dat Fluytje
Vry een andre Toon, Jammer, Jammer
Vry een andre Toon:
Doch tis dijn loonGa naar eind133.
Het betreft hier dus een dichterlijke vergeldingsactie, een politiek antwoordlied. Het substitutiemotief dat we in de Inleiding bij het geestelijke contrafactuur hebben gezien, blijkt ook hier een rol te spelen: men wordt met klem verzocht het ‘malle lied’ niet meer te zingen. Afgezien van de kennelijk geciteerde regel ‘Graef Willem in het schuytje’ lijkt het er niet op dat het tegenlied woordelijk of qua dispositie iets aan het model ontleent. Er is een hele cultuur geweest van dergelijke antwoordliederen. Uit de pamfletliteratuur uit de tijd van het Twaalfjarig Bestand noem ik er tamelijk willekeurig een paar. Ten eerste P. de Bisschops ‘Antwoordt Liedt op eens Wederdoopers Laster liedt’ (5e druk 1615). Het anonieme ‘lasterlied’, waarin calvinistische beginselen worden aangevallen, is achter het antwoordlied gedrukt ‘op dat een yeghelijck mercken mach van wat geest desen onbekenden dichter gedreven is’. De liederen gaan op dezelfde wijs: ‘Geeft my drincken na mijnen dorst’Ga naar eind134. Ten tweede het ‘Ghesangh/ Over/ Den Cap- ende Covelmaecker/ der Remonstranten’ (1617), een reactie op de ‘Cap-covel,/Om/Op t'Hooft te setten van/DrIeLenbVrgh PaVs Van aLLe Sotten’. De liederen gaan op de melodieën van respectievelijk ‘Sult ghy vrome Batavieren’ en ‘Ci c'est pour mon Pucellage’, waarmee gezien de identieke strofevorm hetzelfde zal zijn bedoeld. Kenmerkend voor deze voorbeelden is de constructie van ‘laster-’ en antwoordlied, of meer in het algemeen: van aanval en verweer. In het volgende voorbeeld liggen de zaken iets gecompliceerder. Het betreft het zogenoemde ‘duivelsliedeken’ uit een Antwerps pamflet naar aanleiding van een veldtocht van Frederik Hendrik door Brabant (1622): Op de wijze van: Guilielmus van Nassouwe
Henricus van Nassouwe, is eenen vromen Helt;
Hy is ons wel getrouwe, en dient ons zonder Gelt,
Hy destrueert de Landen, en sticht een tweede Hel
Met Kercken te verbranden, hy doet zijn dinghen welGa naar eind135.
Een directe reactie op het Wilhelmus, dat dan al zo'n vijftig jaar oud is, kan dit liedje niet zijn. Ook is uit die tijd geen positief lied bekend over Frederik Hendrik, dat als aanleiding zou hebben kunnen dienen; Vondels ‘Princelied’ voor gaat weliswaar eveneens op de wijs | |
[pagina 101]
| |
van het Wilhelmus maar dateert pas van 1625, toen Frederik Hendrik stadhouder werd. Toch is er een reactie-element in het ‘Duivelsliedeken’ aanwezig, zoals we zullen zien.
Figuur 10a: Prent uit het pamflet Waerachtige beschrijvinge van de tocht op den derthienden Mey 1622. Nae Brabant gedaen, door..Hendrick Frederick
Figuur 10b: Prent uit het pamflet Den tocht van de brandtstichters
Foto's: Rijksmuseum, Amsterdam Het Antwerpse pamflet als geheel is een antwoord op een pamflet van de geusgezinden, de Waerachtige beschrijvinge van de tocht op den derthienden Mey 1622. Nae Brabant gedaen, door..Hendrick Frederick. Het toont een houtsnede van Brabant in vogelvlucht, dat dient als kaart van de veldtocht (fig. 10a). In de linkeronderhoek ziet men een tafereeltje van de landvoogdes Isabella, die een request krijgt aangeboden door Brabantse boeren - zij | |
[pagina 102]
| |
zou de steden hebben verboden schattingen te betalen waarmee deze plundering door het Staatse leger hadden kunnen afkopen. Dit quasi-request is in extenso afgedrukt als besluit van het pamflet. Het antwoordpamflet, Den Tocht van de Brandt-stichters, met de Antwoort op een lasterlijcke Caerte.., vermoedelijk van de hand van Richard Verstegen, gaat uitvoerig in op alle aantijgingen. De afbeelding wordt ‘omgekeerd’: de steden staan in brand en in plaats van boeren en de landvoogdes ziet men nu dansende duiveltjes, die zich verheugen in de aanblik van het verwoeste landschap (fig. 10b). Ze zingen daarbij het geciteerde lied, dat is afgedrukt als slotstuk van het pamflet. Het lied is daarmee de tegenhanger van het request uit het eerste pamflet. De pendantconstructie is niet zeer sterk - van formele en inhoudelijke correspondentie is geen sprake - maar dat wordt ruimschoots vergoed door de parodie op het vijandelijke partijliedGa naar eind136.
Ook het Wilhelmus zelf is op een vijandige melodie geschreven, althans op de wijze van het lied van Chartres alias het liedje van Condé. Dit beschrijft het beleg van Chartres door de Prins van Condé (1568): Autre Chanson de la ville de Chartres assiegée par le prince de Condé; sur un chant nouveau.
O la folle entreprise
Du prince de Condé!
A Chartres la jolie
Il a voulu entrer;
C'est à lui grand folie,
Il n'y entrera pas:
Les bons soldatz de France
Ne le souffriront pasGa naar eind137.
Dit lied verhaalt hoe soldaten, gesteund door de bevolking, de aanval op Chartres afsloegen die werd uitgevoerd door het leger van de protestantse leiders Condé en Coligny. Volgens de laatste strofe zou het geschreven zijn door een Franse soldaat die zelf aan de verdediging had deelgenomen. De belangen van Condé en Coligny liepen parallel met die van Willem van Oranje en de medestanders van laatstgenoemde zullen het lied op Chartres dan ook als vijandelijke propaganda hebben beschouwd. De keuze van de melodie van Chartres voor een propagandalied voor Willem van Oranje is in het licht van de politieke antwoordliedcultuur minder merkwaardig dan men wel gedacht heeftGa naar eind138. Het Wilhelmus vertoont weliswaar geen pendantkenmerken als woordelijke of dispositionele ontlening, maar dat is ook niet noodzakelijk, zoals bij voorbeeld blijkt uit het zojuist aangehaalde Geuzenlied ‘Oranje roock’. Waar het om gaat is de substitutie: met een tegenlied op een vijandelijke lied kon men het gevaar neutraliseren dat dit laatste voor de publieke opinie betekende. Het lied van Chartres was inderdaad gevaarlijk omdat het triomfantelijk kond deed van een gevoelig verlies voor de protestantse zaak. Bovendien blijkt het populair te zijn geweest. Zo is er reeds uit 1569 een contrafact op bekend, ‘Sus, sus, Catholiques’ over de nederlaag door Anjou toegebracht aan het hugenotenleger, en uit 1572 een lied dat de Parijse bloedbruiloft verheerlijktGa naar eind139. De datering van het Wilhelmus, eind 1568 of ten laatste drie jaren daarna, stemt overeen met de spoedige reactie die het genre kenmerkt. Het zal duidelijk zijn dat het lied | |
[pagina 103]
| |
van Chartres niet ‘zomaar’ een liedje was en dat de dichter van het Wilhelmus niet ‘zomaar’ een melodietje kan hebben gekozen zonder de politieke lading ervan te beseffen. Uit de contrafactuur rond Condé en Wilhelmus zal ik twee liederen citeren die hun verdere functioneren in de politieke antwoordliedcultuur illustreren. Ze hebben betrekking op Maurits' beleg van Steenwijk (1592), dat een tiental jaren eerder in handen van de Spaanse troepen was gevallen: Chanson gettee hors Steenwijc/ par l'ennemy y assiege l'an 1592...
Sur la voix de Guillelmus de Nassauwe. Proposition. De la folle entreprise
Des comtes de Nassau
A Steenwijck la jolie
Ils donneront l'assault
Cest tout a eux follie
Ils ny entreront pas
Les bons Soldats de Steenwijc
Ne le souffriront pasGa naar eind140.
Dit lied, geschreven door de belegerden, gaat woordelijk terug op het lied over Chartres, althans in de eerste strofe. Gezien de parallelle situatie moet het worden beschouwd als een navolging met een zich tot de eerste strofe uitstrekkende initiële ontlening. Na die eerste strofe gaat het lied zijn eigen weg: het roept de Engelse, Hollandse en Friese belegeraars op zich terug te trekken. De ‘rebelse Hugenoten’ moeten zich aan het bewind van de Spaanse koning onderwerpen. Nog tijdens het beleg wordt er door de belegeraars een antwoordlied geschreven: Responce.
O la sage entreprise
Des Comtes de Nassau
Car Steenwijc sera prise
Malgre ce grand Papau
Qui pense la defendre
Contre ce camp Royal
Mieulx seroit de la rendre
A nostre General.
De beantwoording verloopt strofe voor strofe. De derde strofe, in het Spaansgezinde lied beginnend ‘Roan ville fidelle/ Au Catholiques foy’ wordt beantwoord met ‘Roan ville rebelle/ A Dieu et a son Roy’, en bij de vierde strofe wordt de oproep ‘Retires vous Angloises/ Et feres sagement’ omgezet in de verzekering ‘Nos enseignes (vaandrigs) Angloises/ Feront plus sagement’. Interessant is de presentatie in de bron van de liederen naast elkaar. De lezer wordt als het ware uitgenodigd strofe voor strofe te volgen hoe de aanval wordt gepareerd. (Men vergelijke het genoemde ‘Antwoordt Liedt’ van De Bisschop, waarbij ook het ‘lasterlied’ is afgedrukt.) De gezamenlijke wijsaanduiding (Wilhelmus) is dissimulatief ten opzichte van | |
[pagina 104]
| |
het model (Chartres), hetgeen zich gemakkelijk laat verklaren uit de grotere bekendheid die het Wilhelmus zal hebben genoten, althans bij de belegeraars. De twee liederen op Steenwijk, in de uitgave van Heyndricxz uit 1593 nog gevolgd door een ‘Conseil salutaire’ op dezelfde melodie, laten zien hoe de vijanden elkaar via een gemeenschappelijke melodie bestookten. Het geval illustreert verder hoe gevaarlijk het liedje van Chartres was, zelfs nog 24 jaar na zijn ontstaan. Het Wilhelmus heeft het echter in kracht verre overtroffen, getuige alleen al de tientallen politieke contrafacten die er op zijn gemaakt. |
|