Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdThematische ontleningTot nu toe hebben we ons beziggehouden met woordelijke ontleningen, die bijna altijd ook overeenkomsten in motieven en thematiek te zien gaven. In de Renaissance komt echter ook thematische ontlening voor zonder woordelijke overeenkomst. Een eenvoudig voorbeeld vindt men in P. Dubbels' Helikon (1645): Toon: 't Vinnig stralen.
Waar toefje, waarde Klorimont!
En laat u lief verlangen,
Verlangen, na die zoete stont,
Dat gij mij zult ontvangen?
Ontvangen, tot uw Bruit, en Vrouw,
Door klem van hant, en kusjes;
En knopen zo de egte Trouw,
In opgehoopte lusjes.
Ach Hemel! zal die zoete stont,
Eer lang niet zijn voor handen,
Wanneer wij zullen, mont aan mont,
Onz' zieltjes t'zaam verpanden?
Dit liedje van herderin Rozemont vormt het begin van een tafereeltje, waarin Dubbels de openingsscène van Granida navolgt, of beter gezegd: in zijn eigen bewoordingen nog eens dunnetjes overdoet, compleet met de gesproken mono- en dialogen tussen en na de liedjes van herder en herderin (‘Schuil, Rozemont! hij naart, maar luister wat hij queelt’)Ga naar eind117. Imitatio zonder de geringste ambitie te emuleren. Woordelijk is er tussen Hoofts ‘Vinnich stralen’ (p. 86) en Dubbels' liedje geen overeenkomst. Wel is er een reminiscentie door het hernemen van ‘verlangen’ en ‘ontvangen’, zogenoemde concatenaties: Hooft doet dat ook een paar keer, bij de overgang van strofe 1 naar 2 (‘vryage’) en 4 naar 5 (‘maer vlaegen’). Dergelijke reminiscenties zijn te beschouwen als bewuste of onbewuste bijprodukten van initiële, doorlopende of thematische ontleningen. Een complexer voorbeeld van niet-woordelijke ontlening levert Vondels spotlied op ‘Reyntgen de Vos’ (1627), waarvan hier de eerste en de laatste twee strofen volgen: Op de Wijse: Van Arent Pieter Gijsen, &c.
Nou iens van 't loose Raintgen
Ghesonghen dattet klinckt
Daer Nickertgen en Haintgen
De wellekoemst of drinckt
| |
[pagina 89]
| |
Nou dat schalcke diefjen stinckt,
Hoe ist benart, hoe hangt sijn start
Nou sijn pooten zijn verminckt.
...
De Boeren Raintgen histen
De Honden oppet lijf,
Die Raintgen vaer bepisten
Om 't eelements bedrijf
Raintgen claechdent aen sijn Wijf,
Vaer jy hebt schult, draecht met ghedult
Sayse al dit ongherijff.
Jy Boeren neemt exempel
En wachtge voor de Vos,
En sit hem op sijn tempel
En jaecht de schalck in 't Bos
Is hy swart of is hy ros,
Ghelooft hem niet, die 't Dorp verriet
Stoot den dief sijn tanden losGa naar eind118.
Hier wordt de Amsterdamse burgemeester Reinier Pauw gehekeld, die verantwoordelijk was voor de terechtstelling van Johan van Oldenbarnevelt. Vondel maakt er een fabel van: Reinier wordt Reintje de Vos, Oldenbarnevelt de (Barnevelder?) kip die gouden eieren legt. De boeren stellen het Nederlandse volk voor: ze komen er te laat achter dat Reintje ze bedrogen heeft. Vondel geeft zijn model aan in de wijsaanduiding: Bredero's bekende ‘Arent Pieter Gysen’, het ‘Boeren Geselschap’ dat na een partijtje ganstrekken en brassen aan het vechten raakt. Ik citeer weer de eerste en de laatste twee strofen: Arent Pieter Gysen, met Mieuwes, Jaap, en Leen,
En Klaasjen, en Kloentjen, die trocken t'samen heen,
Na 't Dorp van Vinckeveen:
Wangt ouwe Frangs, die gaf sen Gangs,
Die worden of ereen.
...
Symen nam de rooster, de beusem, en de tangh
En wurrepse Ebbert, en Krelis vuer de wangh,
Het goetjen gingh sen gangh,
Het sy deur 't glas, of waer 't dan was,
Mijn blyven was niet langh.
Ghy Heeren, ghy Burgers, vroom en wel gemoet,
Mydt der Boeren Feesten, sy zijn selden soo soet
Of 't kost yemant zijn bloet,
En drinckt met mijn, een roemer Wijn,
Dat is jou wel soo goetGa naar eind119.
Ik zal aannemelijk trachten te maken dat ‘Arent Pieter Gysen’ voor ‘Reyntgen’ van belang is geweest tijdens de drie retorische fasen van Vondels scheppingsproces. Reeds bij de inventio zal Vondel, zijn associaties volgend, bij Bredero's vechtpartij zijn beland: Reintje | |
[pagina 90]
| |
en de kip, scène op het platteland, boze boeren, Arent Pieter Gysen. In de elocutio maakt Vondel dankbaar gebruik van een essentieel gegeven in Bredero's lied: de nabootsing van het Waterlandse dialect, dat tegelijkertijd aan de levensechtheid en het humoristische effect bijdraagt. Even belangrijk is de afhankelijkheid in de tussengelegen fase, die van de dispositio: in de laatste strofe blijkt Vondel een essentieel structuurelement van ‘Reyntgen’ aan Bredero te hebben ontleend. Evenals bij Bredero verlaat Vondel in die slotstrofe de Waterlandse tongval en komt hij met de moraal (‘neemt exempel’) voor het eigen burgerpubliek. Vondel transponeert dus Bredero's maatschappelijke satire naar de context van de politieke fabel en imiteert Bredero in drie fasen. De slotstrofe is ook de enige plaats waar woordelijke ontlening optreedt, of beter gezegd ontlening van een constructie: ‘Ghy Heeren’ wordt ‘Jy Boeren’. Typerend voor zo'n geslaagde Renaissance-ontlening zijn het transponeren van het gegeven naar een andere context en de combinatie met andere elementen, zodat er met recht van een nieuw lied gesproken kan worden (‘creatieve imitatie’). Een wat gezochte toepassing van de thematische ontlening vindt men bij Stalpart van der Wiele, die een heiligenlied over Sinte Hillebrandus schrijft op de wijs van het bekende middeleeuwse lied van de oude Hillebrand. Stem: Den oude Hillebrand.
Gregoorjus die voor henen,
Hill'brandus was genaemt;
Geboren binnen SenenGa naar eind120,
...
Thematisch is er geen ander verband tussen model en contrafact dan de naamsgelijkheid van de hoofdpersonen: beide liederen gaan over een Hillebrand. Stalpart veroorlooft zich blijkbaar een grapje in zijn monumentale bundel heiligenliederen. Het lijkt in de smaak te zijn gevallen. De dichter vindt op soortgelijke wijze de melodie voor zijn lied op de heilige Adolf (zie p. 182) en ook in de Singende Swaen, een bundel heiligenliederen die sterk op Stalparts werk leunt, wordt een dergelijke figuur gemaakt: een lied voor Sint Guilielmus gaat er op de wijs van het WilhelmusGa naar eind121. |
|