Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdDoorlopende ontleningVergeleken met initiële ontlening, beperkt tot de eerste regels of uitgebreid tot de eerste strofe, komt doorlopende ontlening in het Renaissancelied maar weinig voor. Wellicht juist daardoor hebben twee van dergelijke ontleningen door Revius een zekere bekendheid gekregen. Beide liederen, geciteerd op pp. 69 en 70, hebben als model een lied van Hooft: ‘Windeken’ en ‘Vluchtige nimph’. Als voorbeeld van een doorlopende ontlening zal ik een minder bekend lied volledig aanhalen: Jodocus van Lodensteins ‘Jesus getrouwe liefde voor de wereldt verkoren’ (1659). Het is ook al gebaseerd op Hooft, ditmaal op ‘Het vinnich stralen van de Son’, dat we eerder in Revius' middaggebed alleen initieel nagevolgd hebben gezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergeestelijking dus, waarin de aardse liefde wordt getransformeerd naar de liefde van en voor God. Lodenstein lijkt woordelijk zo min mogelijk aan Hoofts lied te hebben willen veranderen. In de eerste strofe is eigenlijk alleen ‘vrijage’ vervangen door ‘kommer’. Weliswaar verschilt de tweede strofe van het model, maar dit is noodzakelijk om het lied een dusdanige draai te geven dat verder doorlopend kan worden geparodieerd. Want dat is wat er hier gebeurt: middeleeuwse contrafactuur (‘Durchparodie’) in Renaissancekostuum. Of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lodenstein zelf zich op oude geestelijke liederen heeft georiënteerd valt moeilijk te zeggen, maar hij heeft ongetwijfeld aan Revius gedacht. Laatstgenoemde schreef immers precies zulke geestelijke parodieën op Hoofts tweelingliederen ‘Windeken’ en ‘Vluchtige nimph’, maar kwam bij ‘Het vierich stralen vande son’ niet verder dan een initiële ontlening. Toch vormt ook dat met ‘Windeken’ een paar: de succesvolle openingsnummers van Granida. Zo althans zal Lodensteins redenering ongeveer zijn geweest. Eén aspect heb ik bij Lodensteins navolging nog niet genoemd: het aantal strofen, en daarmee het aantal versregels, is gelijk aan dat bij Hooft. Dit lijkt een triviale constatering, een uitvloeisel van het gevolgde procédé, maar het betreft hier tevens een soort waarmerk voor getrouwheid in de navolging, vooral bij vertalingen. Bij de psalmberijmingen bijvoorbeeld speelt de gelijkheid van het aantal strofen een grote rol. Datheen zelf volgde Marot en De Bèze in dit opzicht tot op de halve strofe nauwkeurig (vgl. p. 211). Ook latere psalmberijmers hielden de oorspronkelijke strofenaantallen aan. Dit had tevens een praktische reden: zo kon men namelijk ongestoord de berijming van zijn eigen voorkeur zingen, dwars door de Datheen-galmende gemeente heen!Ga naar eind115 Een groep contrafacten die verwant is met de doorlopende imitaties van Revius en Lodenstein vindt men in de Madrigalia (1635) van Stalpart van der Wiele. Het betreft hier vertalingen naar meerstemmige originelen. Vele hiervan hebben weliswaar slechts één strofe, zodat het criterium van het gelijke aantal strofen enigszins triviaal is, maar de intentie komt overeen: de wereldlijke onderwerpen worden vergeestelijkt middels een techniek die soms sterk in de richting gaat van doorlopende ontlening. Een voorbeeld uit het eerste madrigaalboek van Luca Marenzio: Dolorosi martir, fieri tormenti,
Duri ceppi, empi lacci, aspre catene,
Ov'io la notte, i giorni, hore en momenti,
Misero piango il mio perduto bene,
Triste voci, querele, urli e lamenti,
Lagrime spesse e sempiterne pene
Son' il mio cibo e la quiete cara
Della mia vita oltr' ogni assentio amara.
Stalpart betrekt deze zwaar aangezette klacht over ‘verloren goed’ op de hel: O Vader Abraham, 'k en kan niet duren
In d'onlijd'lijcke hette van d'helsche gloeden.
Des ick by nachten, daghen, stonden end' uren
Eeuwelijck schrey, 't verlies van d'hooghste goeden.
Ay my! geknars der tanden, huylen en jancken,
Zwavel, vyer, tangen, platen, pleyen, bancken,
Zijn hier de minste porcy onser erven,
Maer 't swaerst van allen het aenschijn Gods te dervenGa naar eind116.
De zin van Stalparts methode is voor een groot deel gelegen in het karakter van zijn voorbeelden: meerstemmige madrigalen waarin de relatie van woord en toon essentieel is. Door dicht bij de oorspronkelijke tekst te blijven kan er iets van de madrigalismen in het contrafact behouden blijven. De aangehaalde passage ‘Triste voci, querele, urli e lamenti’ bijvoor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beeld wordt door Marenzio uitgebeeld in affectvolle muziek, die ook zinvol is bij Stalparts tekst ‘Ay my! geknars der tanden, huylen en jancken’. Men vergelijke soortgelijke tekstuitbeeldingen in de contrafactuur van Cats en Krul (p. 39) uit vrijwel dezelfde tijd (1634). |
|