Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdKetens van ontleningenTot nog toe hebben we in beginsel onze aandacht gericht op de relatie van telkens één contrafact tot zijn model of modellen. Een contrafact kan echter zelf ook weer model staan voor een ander contrafact. In de contrafactuur komen dergelijke ketens veelvuldig voor, vooral op grond van muzikale ontleningen. Zo 'n keten wordt dan bijeengehouden door de melodie. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de vertakkingsmogelijkheden van dergelijke contrafactketens. Het gaat ons nu echter om ketens met andere dan alleen muzikale ontleningen. Als voorbeeld volgt een keten waarvan we al twee schakels hebben gezien, Hoofts ‘Vluchtige nimph’ en een contrafact daarop van Van Mander. Het bekendste contrafact op ‘Vluchtige nimph’ schreef Hooft zelf: ‘Windeken daer het bosch af drilt’, het lied van Daifilo uit de openingsscène van Granida (1605). Ik zet de twee liederen onder elkaar: Wijze: J'aymeray tousjours ma Phillys: etc.
Vluchtige nimph waer heen soo snel? Twees
Galathea wacht u wel,
Dat u vlechten
Niet en hechten,
Met haer opgesnoerde goudt
Onder de tacken van dit hout. T
Wackere nymphe wendt, en siet T
Eens te deech van wie ghij vlyet,
Sneller, dan de
Harten van de
Honden die 'r met open keel
Vollegen tot haer achterdeel. T
De dichter achtervolgt hier zijn nimf Galathea, die voor hem sneller vlucht dan herten voor jachthonden. In ‘Windeken’ zoekt de herder Daifilo zijn ‘nimf’ Dorilea, die zich aan het | |||||||||
[pagina 69]
| |||||||||
begin van de scène achter een bosje heeft verstopt, en vraagt de wind het gebladerte open te blazen om zo, als een jachthond (‘brack’), zijn geliefde voor hem op te jagen: Windeken daer het bosch af drilt,
Weest mijn brack doet op het wilt,
Dat ick jage,
Spreyt de hagen,
En de telgen van elckaêr,
Mogelijck schuilt mijn Nymphe daer.
Nymphe soo ras als ghij vermoedt,
Dat mijn gang tot uwaerts spoedt,
Loopt ghij schuilen,
Inde cuilen,
En het diepste van het woudt,
Daer ghij met reên vervaert sijn soudtGa naar eind79.
Gemeenschappelijk is het jachtmotief. Het beeld van de honden uit ‘Vluchtige nimph’ is in het tweede lied op het ‘windeken’ betrokken. In de tweede strofe van ‘Windeken’ spreekt de zanger de voortvluchtige nimf zelf aan en wordt de situatie analoog aan die van ‘Vluchtige nimph’. Niet alleen gaan de liederen op dezelfde melodie, ook tekstueel zijn er dus grote overeenkomsten. Op grond van de aard van die overeenkomsten vermoed ik dat Hooft voor het ‘Windeken’ zijn eigen ‘Vluchtighe nimph’ als model heeft gebruikt - en niet andersom. Immers, ‘Vluchtighe nimph’ is geschreven vanuit één enkelvoudige situatie, terwijl in ‘Windeken’ dezelfde achtervolgingssituatie op vernuftige wijze in de theatrale handeling is geïntegreerd. Omgekeerd, de constructie van een eenvoudige ‘Vluchtighe nimph’ ontleend aan een complexer ‘Windeken’, lijkt me tegen de artistieke principes van Hooft in te druisen. Studie van de bronnen bevestigt mijn hypotheseGa naar eind80. Zowel ‘Windeken’ als ‘Vluchtige nimph’ zijn vele malen aangehaald als wijsaanduiding. Alleen al op grond hiervan kan men aannemen dat het veruit Hoofts populairste liederen waren. We zullen nu onderzoeken in hoeverre die populariteit ook blijkt uit andere dan zuiver muzikale ontleningen. Ik open de rij contrafacten met de bekende imitatio van ‘Windeken’ door Revius: Harder-liet.
Op: Windeken daer. Windeken wt het paradijs
Op mijn pijpken blaest den prijs
Van Gods Sone,
Dat ik tone
Door de bosschen, voor het wilt
Tkindeken daer de doot voor triltGa naar eind81.
Het windje, het bos, het wild, het trillen, de herder, al deze elementen uit Hoofts ‘Windeken’ (en nog vele meer) zijn door Revius verwerktGa naar eind82, maar nu met een geestelijke betekenis. Het procédé doet sterk denken aan de geestelijke contrafactuur uit de Middeleeuwen. Revius maakte net zo'n vergeestelijking op ‘Vluchtige Nimph’: | |||||||||
[pagina 70]
| |||||||||
Pauli bekeeringe.
Op: Vluchtige nymph &c. C[hristus]. Bloedige wolf, waer heen so snel?
Saul, Saul, wacht u wel
Dus verbolgen
Te vervolgen
Hem die alle dinck vermach,
Of u genaeckt een quaden dachGa naar eind83.
Hoofts vluchtige nimf is bij Revius een ‘bloedige wolf’ geworden: Saul, die door Christus ter verantwoording wordt geroepen. Afgezien van de letterlijke citaten zien we hier weer het jachtmotief van ‘Vluchtige nimph’ een rol spelen. Het jachtmotief vindt men ook in een ander contrafact op ‘Vluchtige nimph’, een bruiloftslied uit de Bloemhof (1608) getekend met ‘Deught verwint’ (Cornelis Ketel): Bruylofts-Liedt.
Op de voys: Vluchtighe Nimph' waer heen soo snel. Bruydegom die 't wilt hebt ghejaecht
Dat u hert en sin behaeght
Jae gevanghen’ uws verlanghen
Die u als ghy haer bemindt,
Denckt of ghy u gheluckich vindtGa naar eind84.
Ook dit lied volgt Hoofts voorbeeld zowel muzikaal, literair als formeel. Een kleine formele variatie ziet men in de derde versregel, waarin de korte derde en vierde verzen van de eerder aangehaalde contrafacten zijn samengevoegd. Dit is een zuiver typografische kwestie. Alvorens meer ingewikkelde ontleningen aan te halen plaats ik de tot nog toe behandelde contrafacten op ‘Vluchtige nimph’ samen in een diagram:Men ziet dat in deze stamboom Hoofts ‘Windeken’ tot dezelfde generatie behoort als Revius' ‘Bloedige wolf’ en de liederen van Ketel en Van Mander. Revius' ‘Windeken’ behoort tot een derde generatie contrafacten. We zullen nu nog enkele derde-generatie-liederen bekijken, waarbij de situatie ingewikkelder is dan tot nu toe. Als eerste een lied van Boudewijn Wellens, uit diens Vermaeck der jeught (1612): | |||||||||
[pagina 71]
| |||||||||
Pastorael, oft Herder-liedt.
Op de Voys: t'Windeken daer den bosch af drilt. Wackere Nymphe bruyne’ Maeght,
Wackere Nymphe bruyne’ maegt
Die hier inde duyne’ jaeght,
Herten, k'nijnen’ siet verdwijnen,
U Herder en trouwe’ knecht
Die om u in veel rouwe’ lecht.
Nimmermeer wort ghy't lopen’ moe,
Dies ick niet als hopen’ doe,
Dat ghy g'nieten’ t'wilt mocht schieten:
Daer ghy nae met crachten’ spoort,
Dat ghy niet eens mijn clachten’ hoortGa naar eind85.
Wellens ontleent hier literair aan ‘Vluchtige nimph’, alleen is zijn nimf niet ‘vluchtig’, zoals bij Hooft, maar ‘wacker’. Dit is de crux van de navolging: er wordt niet op de nimf gejaagd, ze jaagt zelf en de zingende herder lijdt daaronder. Wellens neemt het jachtmotief dus over, maar verschuift het. De uitgeschreven herhaling van de eerste versregel verraadt dat Wellens Hoofts Emblemata amatoria van 1611 heeft gebruikt, waar de herhaling bij ‘Vluchtige nimph’ op dezelfde wat ongebruikelijke wijze is aangegeven. In de meeste contrafacten op dit lied wordt de herhaling overigens in het geheel niet aangegeven en waarschijnlijk bij het zingen ook weggelaten. Een meer essentieel kenmerk van Wellens' strofevorm is het overvloedig gebruik van dubbelrijmen, dat sterk aan Van Mander doet denken. Ter vergelijking haal ik nog even diens eerste strofe aan: Na de wijse: Vluchtighe Nimph.
Minne God dom eerghierigh’ wicht
Dwinght ghy met u vyerigh’ schicht
Phoebi sinnen’ tot het minnen?
Hoe sal u den crancken’ mensch
Dienen dan niet na danck’ end'wensch.
Het kan nauwelijks anders of Wellens heeft in voor zijn boek uit 1612 de strofevorm gekopieerd van Van Mander, wiens lied in 1607 was verschenen. Interessant is het ontlenen aan twee modellen die op dezelfde wijs gaan: literair aan Hoofts ‘Vluchtige nimph’, de ‘oma’ wanneer men in genealogische termen wil spreken, en formeel aan Van Manders ‘Minne God’, de ‘moeder’. Merkwaardigerwijze verwijst Wellens' wijsaanduiding naar geen van beide modellen maar naar een ‘tante’: ‘Windeken’. Van Manders vorm is nog eens gekopieerd, in een liedje uit Cupido's Lusthof (1613): Op de voyse.
Twindeken daer het bos af drilt. Onmin dede my dwalen’ seer
Lieffde comt my halen’ weer
Seyt door reden’ tgheen voorleden
| |||||||||
[pagina 72]
| |||||||||
Is, uyt uwe sinnen’ stelt
U niet int loose Minnen’ queltGa naar eind86.
Op het eerste gezicht is er geen sprake van literaire afhankelijkheid, maar de slotstrofe bevat toch nog een mogelijke reminiscentie aan Hooft: Venus Goddin ydoone’ soet
Haestich met u Soone’ spoet.
De tweede strofe van ‘Windeken’ luidt immers: Nymphe soo ras als ghij vermoedt,
Dat mijn gang tot uwaerts spoedt,
Dergelijke reminiscenties zijn meestal niet het gevolg van opzettelijke ontlening maar lijken als vanzelf uit de herinnering aan tekst en melodie van het model voort te komen. Ik reken ze evenwel tot de literaire ontlening. De sterkste ontlening van het liedje is formeel, namelijk aan Van Mander (moeder). De wijsaanduiding en de literaire ontlening wijzen naar ‘Windeken’ (tante). ‘Vluchtige nimph’ en ‘Windeken’ functioneren in de keten beide in wijsaanduidingen en als literair model. Omdat de liederen zelf al veel gemeenschappelijk hebben, is het niet verwonderlijk dat bij sommige dichters verwijzingen naar beide tegelijk optreden. Men kan daarom spreken van een dubbelmodel, dat aan de keten ten grondslag ligt. Het diagram hieronder toont de gehele keten, althans de bescheiden selectie die ik uit de tientallen contrafacten op de betreffende melodie heb gemaakt. De verschillende ontleningsniveaus zijn met hoofdletters aangegeven, met dien verstande dat ik de muzikale ontlening - die voor alle liederen hier dezelfde is - heb vervangen door de wijsaanduiding.
Legenda
|
|