Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Deel I
| |
[pagina 56]
| |
In de contrafactuur is ‘ontlening’ een sleutelwoord. Immers, elk muzikaal contrafact ontleent per definitie zijn melodie aan reeds bestaand lied of andere compositie. In veel gevallen worden ook vormaspecten overgenomen en soms zelfs elementen uit de tekst. Wie het 16e- en 17e-eeuwse lied bestudeert, kan nauwelijks om deze ontleningen heen. De musicoloog heeft ze nodig om de melodie van een lied te vinden en de literatuurhistoricus om de bronnen van een liedtekst te leren kennen. Verder kan de mate waarin een lied is nagevolgd iets zeggen over de waardering door tijdgenoten en latere generaties. Bij zulk onderzoek zijn de heuristiek en de evaluatie van de contrafactuur van groot belang: men moet contrafacten, hun modellen en hun navolgingen weten te vinden en de juiste samenhang ertussen kunnen bepalen. Het is dan ook zaak op de hoogte te zijn van de basisprincipes van de ontlening in de contrafactuur. In dit deel wordt de ontlening in de contrafactuur systematisch onderzocht. In het eerste hoofdstuk wordt een eenvoudig hiërarchisch model gepresenteerd waarin de meest voorkomende gevallen kunnen worden ondergebracht. Daarbij onderscheiden we ontleningen op een muzikaal, een formeel en een literair niveau, die elk hun eigen spelregels hebben. Dit eenvoudige model wordt uitgebreid naar steeds ingewikkelder situaties, van de relatie van een contrafact met één model via de relatie van een contrafact met meerdere modellen naar contrafactketens. In de volgende hoofdstukken beperken we ons hoofdzakelijk tot de literaire ontlening. Muzikale en formele ontlening zullen later uitgebreid aan bod komen in de delen over de wijsaanduiding en de strofevorm. Uitgangspunt van het tweede hoofdstuk is dat de literaire ontlening een eeuwenoud principe in de contrafactuur vormt, dat in de eerste helft van de 17e eeuw een nieuwe bloei beleeft dankzij de renaissancistische belangstelling voor het artistieke principe van de imitatio. Het derde hoofdstuk is gewijd aan het pendantlied, dat we als een van de meest pregnante vormen van contrafactuur zullen leren kennen. Via een van de soorten pendantliederen, het antwoordlied, belanden we tenslotte in het vierde hoofdstuk bij de dialoogliederen. Ook hier blijkt de ontlening een grote rol te spelen. We bestuderen de ontleningscomplexen van onder meer ‘Ach Amaryllis!’, ‘Malle Symen’ en ‘Potshonderdduizend slapperment’ en maken daarbij kennis met een bijzondere formele dimensie, het patroon volgens welke de zangers elkaar afwisselen. |
|