Van de oorlogh.
SEyden, ses Heeren, elck sijn meyningh, d'Eerste gebruyckte dese woorden: De raedtslaghen zijn, in de Oorlogh, scheynbarelijck; het begin licht, het midden swaer, en het end onseker. 2. Veel komen uijt de Oorlogh, raden tot de Oorlogh, en weeten van het stryden niet een zier. 3. Een Boer wilde de Muysen van de kaes jaghen, des hy sich terstont met een Kat versagh; dese at niet alleen de Muysen, maer oock de kaes. 4. Een Boer, willende de Muggen verdryven, stack een deel stroy aen, om roock te maken. Fluckx wirden deMuggen, en het huys, van de vlam verslonden. 5. De Oorlogh leert sijn Heer, als de duyvel sijn knechten. 6. De Oorlogh bloeyt schoon, maer het draeght quade vruchten.