Nachtschade
(1958)–Jan Greshoff–
[pagina 9]
| |
Een gepointilleerd zelfportretEen aforisme is levenswijsheid in zo beknopt mogelijke vorm samengedrongen. Het is de laatste schakel van een lange keten van gedachten, de samenvatting van veel denken en waarnemen, zo kunnen we in de handboeken lezen, waarin nooit vergeten wordt, van Hippocrates die de naam aforisme het eerst gebruikte zijn ‘Het leven is kort, de kunst is lang’, enz. te citeren. Een persoonlijker definitie van een aforisme is denkbaar. Jan Greshoff, een van de heel weinige Nederlandse schrijvers die moeite heeft zich niet in aforismen uit te drukken, spreekt van het kleine wisselgeld van de wijsheid, of zelfs geconcentreerde eigenwijsheid. Greshoff loopt hier gevaar op zijn vingers getikt te worden, bijvoorbeeld door iemand als dr. C.J. Wijnaendts Francken, die zijn leven lang aforismen van anderen bijeenzocht om aan het eind van een 40-jarig schrijversbestaan negenhonderd eigen kernspreuken of wat daarvoor moest doorgaan te bundelen. Voor hem zijn aforismen hoogstaande denkbeelden, die tot de verheldering van ons inzicht bijdragen. Hij zou in Greshoffs badinerende definities zeker een zucht naar geestigheid laken, een effectbejag, dat naar zijn mening het aforisme onwaardig is. Weliswaar kunnen aforismen als intuïtieve waarheden zonder systeem geboren worden, maar in woordspel mogen zij, zo vindt hij, niet ontaarden. Het algemene karakter van dr. Wijnaendts Franckens waarheden is niet te ontkennen. De lezer knikt bedachtzaam wanneer hij leest: ‘Een geliefd leraar weet zijn leerlingen liefde voor zijn vak in te boezemen, zo mogelijk zelfs geestdrift ervoor bij hen te wekken’, of ‘Tegelijk met de eis van gehoorzaamheid scheppe men bij kinderen het besef, dat deze van hen gevorderd wordt tot hun eigen bestwil’, of ‘Om zichzelf te durven zijn is veel zedelijke moed nodig’, of... maar we weten het al. Aforismen staan hier als synoniem voor waarheden als koeien. Zij worden verward met kalenderspreuken voor het oppassende huisgezin. Wijnaendts Francken rekent erop, dat een verzameling gangbare meningen ons uit de slaap | |
[pagina 10]
| |
zal houden. Toch is het eerste vereiste van het aforisme vermoedelijk niet dat het in alle opzichten waar is. Twee aforismen kunnen elkaar tegenspreken, zonder dat een van beide volgens Vauvenargues daardoor onwaar is. Wel moet elk maxime met buitengemene scherpte worden geformuleerd en opvallen door zijn kernachtigheid van gedachtewendingen. Dat tenminste zijn enkele eisen die E. du Perron aan het aforistische genre stelde. Helaas trof hij die niet aan in de Marginalia van Dirk Coster, die hij in zijn Uren met Dirk Coster met bewonderenswaardig geduld van commentaar heeft voorzien. Dirk Coster en dr. Wijnaendts Francken leveren het bewijs, dat het aforisme in het Nederlandse geestelijke klimaat slecht gedijt. Er zijn echter uitzonderingen. Ik denk aan Multatuli. Ook geestige lieden als Victor E. van Vriesland en J.C. Bloem hebben zich een enkele keer met succes op het aforistische pad begeven. Dan is er natuurlijk Greshoff. Niettemin had Menno ter Braak gelijk toen hij schreef hoe in tegenstelling met Frankrijk, dat met zijn converserende hof-cultuur en traditie van flitsende conversatie vele uitnemende schrijvers van maximes heeft voortgebracht, ‘de toewijding aan de preek ons volk van het aforistisch spreken en denken heeft afgedreven’. Preken betekent immers parafraseren van een tekst, ‘een gedurig om en om wentelen van een waarheid, tot die van alle kanten dubbel en dwars bezien, bekeken, belicht en beschouwd is’.Ga naar voetnoot1) Achtergrond van deze behoefte is de angst misverstaan te worden. Waarheden als koeien worden ten overvloede ettelijke malen herkauwd. Het doel is, eerder door gestadig zeuren te verpletteren dan ‘een liefkozend gebaar langs de waarheid te maken, zo eerbiedig dat deze nauwelijks wordt aangeraakt’, wat Jan Greshoff volgens Leo Vroman met zijn aforismen doet.Ga naar voetnoot2) Greshoff moge in zijn aforismen ‘de’ waarheid vluchtig raken, met zijn eigen waarheid hebben zijn korte uitspraken altijd iets van doen. Ik zal proberen aan te tonen waarop deze waarheden neerkomen, hoe het gepointilleerd zelfportret van Greshoff uit zijn aforismen zichtbaar wordt. Ter demonstra- | |
[pagina 11]
| |
tie van zijn aforistische stijl zal ik eerst een lukraak gekozen bladzijde uit zijn Verzameld Werk gedeeltelijk citeren. Deze laat zich gemakkelijk indelen in een reeks maximes. ‘Mijn persoonlijke ervaring heeft(...) geleerd, dat de zakelijkheid der zakenlieden veel van haar stuwkracht en doeltreffendheid verliest, zodra het op betalen aankomt.’ ‘Ik vrees werkelijk dat dom en doortastend altijd samen moeten gaan.’ ‘Twee kwade machten, die ik het meeste haat omdat ik ze verantwoordelijk stel voor vrijwel al onze ellende: het nut en de haast.’ ‘Iedere daad lijkt mij een onzalig uiterste, waar wij slechts toe over mogen gaan, als het volstrekt onmogelijk is ons ervan te onthouden.’ ‘Het kunstwerk is een daad, die zijn straf in zichzelf draagt: want het is nooit zo gaaf, zo zuiver, zo edel als de kunstenaar zich heeft voorgesteld.’Ga naar voetnoot1) Het zou geen moeite kosten het grootste deel van het werk van Greshoff in uitspraken onder te brengen, die de naam aforismen verdienen. Uitspraken die elkaar op iedere bladzijde tegenspreken, zo zullen zijn lezers opmerken, die het niet kunnen verdragen dat hij verre van trouw lijkt aan zijn meningen en met alle winden meedraait. Greshoff zelf beweert een saaie voetbijstukhouder te zijn, een weerhaan ‘die al vijftig jaar geleden is vastgeroest en die, zo nu en dan, krassend en piepend, een centimetertje beweegt’. Men glimlacht over deze Greshoffiaanse boutade. Bij Greshoff twijfelt iedereen aan zijn ernst. Hij noemt een van zijn boeken ‘In alle ernst’. Hij verzekert ons plechtig, dat hij ‘naief en onbevooroordeeld, alles, letterlijk alles, au serieux neemt’. Niets helpt, men blijft ook dan ervan overtuigd dat hij met iedereen de gek steekt. Een van de weinige critici die Greshoff op zijn woord geloven is H.A. Gomperts. Hij wil Greshoffs humor ‘als variant, hoogstens als camouflage van diens ernst begrijpen’.Ga naar voetnoot2) Naar Gomperts' voorbeeld wil ik Greshoffs veranderlijkheid graag zien als camouflage voor een voorbeeldige standvastigheid. Hoe men zijn grilligheid moet opvatten vertelt Greshoff ons zelf in aforistische vorm. ‘Al wat door één man geschapen | |
[pagina 12]
| |
werd, vormt een eenheid, omdat het door één man geschapen werd. Alle tegenspraak, welke de vernuftige criticus er op goede gronden in meent te ontdekken, bestaat in schijn. De schakeringen en tegenstellingen bepalen elkander, vullen elkaar aan, verlenen elkaar zin, omdat ze aan één kern ontsproten, om één kern gegroepeerd zijn.’Ga naar voetnoot1) Nog onthullender wordt dezelfde gedachte aldus geformuleerd: ‘Tegenstrijdige gedachten, als men er bij mij talloze kan ontdekken, zijn als pijlen in verschillende richtingen afgeschoten, maar door dezelfde schutter met dezelfde boog.’Ga naar voetnoot2) Hoofdzaak in deze laatste uitspraak is niet het denken, de tegenstrijdige gedachten, maar de schutter en het schieten, de agressie. De aanval is de beste verdediging. Waartegen wil Greshoff zich verdedigen? Waartegen wil hij zich beschermen? Waarvoor is hij bang? Eenmaal zo ver gekomen vraag ik me af of angst niet de sleutel is tot Greshoffs persoonlijkheid. Daarin vinden we de verklaring voor zijn gedragingen en uitlatingen. Hoe tegenstrijdig zij ook lijken, ze bezitten dezelfde grondslag van afweermiddel tegen de angst.
Greshoff heeft meer dan eens met afschuw geschreven over de ‘terreur’, die hij in zijn kinder- en schooltijd heeft doorstaan. Iedereen is zo gretig bereid hem niet serieus te nemen, dat vele lezers ook dan dergelijke herinneringen als een boutade beschouwden. Bij de jeugdherinneringen in Het spel der spelenGa naar voetnoot3) ontbreekt echter iedere overdrijving. Greshoff herinnert zich daarin, dat hij zich altijd verlaten en tekort gedaan voelde, diep ongelukkig was over zijn eenzaamheid. Zijn innerlijke moeilijkheden hebben zijn jeugd vergald. Als Greshoff dit verleden weer voor zich oproept krijgt hij ‘bijna uitsluitend pijnlijke beelden voor [zijn] ogen: angsten, ergernissen, aarzelingen, argwanen’. Hij groeide op in het besef van een vijandigheid, die hem omringde. Deze kennelijk nerveuze, verlegen jongen bleek op alle scholen die hij bezocht ‘een allertreurigste leerling’. Na ‘zeker vijf lagere scholen, twee kostscholen en “twee h.b.s.” en’ nam hij met een ‘eindrapport met op zijn minst zes tweeën’ afscheid van zijn schoolleven. | |
[pagina 13]
| |
De jonge Greshoff las veel. De hele boekerij van de in die tijd voor jongens beschikbare leesstof had hij snel doorgewerkt. Boeken over het leven van de Indianen vermeed hij. ‘Zomin als in de werkelijkheid hield ik van geweld in boeken. Vechten heeft mij nooit geboeid of bekoord en lezen-over-vechten ook niet.’ Deze bange, slecht lerende jongen, die graag met de kinderen van zijn leeftijd had willen spelen, maar te verlegen was, te anders ook, moest op tegenmaatregelen zinnen om niet ten onder te gaan. Op de manier die het best bij hem paste moest hij leren terugslaan. Een van de middelen was uit ‘het anders-zijn en anders-doen, dat [hem] zoveel verdriet berokkende, enige onweerstaanbare redenen tot zelfverheffing te brouwen’. Bloedverwanten en scholieren begon hij uit verbittering over hun afwijzende houding te minachten. Tegen het algemene oordeel over hem in zocht hij naar gronden voor de overtuiging, dat hij intelligenter was dan driekwart van zijn medeleerlingen, die in school wel een goed figuur sloegen. In de vijandigheid die hem omringde zag hij geleidelijk aan een tegen hem gerichte samenzwering. ‘De school beschouwde ik dus als het werktuig bestemd om in een samenleving door dommen voor dommen opgebouwd, de uitzonderingen, de beteren, in casu het onbegrepen genie, te knotsen en onschadelijk te maken.’ Om zich te onttrekken aan het zelfverwijt en aan de verlegenheid niet te bezwijken - ‘een ziekte waar ik tot mijn veertigste jaar aan geleden heb en nog niet geheel vrij van ben’ -, ontwikkelde hij waar mogelijk een gevoel van meerwaardigheid. De beste kans om zich te handhaven, zelfs te onderscheiden vond hij in de letterkunde, waaraan hij zich zijn leven lang is blijven vastklampen. Greshoff is immers niets veranderd. Zijn afschuw van en sterker nog de vrees voor de mens, die hij toegeeft te bezitten, stijgend met het aantal waar deze in optreedt, berusten naar hij in hetzelfde opstel in Het spel der spelen erkent voor een goed deel op de pijnlijke ervaringen uit zijn schooltijd. Uit zijn jeugd, de herinnering aan de schoolmaatschappij die zich ‘met spot en hoon’ tegenover hem stelde, heeft hij ‘tot op heden een ingekankerde haat tegen de menigte en haar neiging tot gelijkmaken behouden’. Voor zichzelf is hij één wet blijven erkennen: ‘de volmaakte overgave aan de schone let- | |
[pagina 14]
| |
teren’. Op vele plaatsen in zijn werk, ook in de aforismen, wordt dit nadrukkelijk beleden. Afschuw en angst voor de hem negerende of plagende ‘h.b.s.-ers’, de hem bestraffende pedagogen en familieleden, zijn bij hem blijven bestaan in zijn uitingen van haat tegen de burgerij, die hij alleen als dichter, door de schone letteren, heeft kunnen overwinnen. Daarvoor is een blindelings geloof in de oppermacht van de poëzie noodzakelijk. ‘Ik heb mij in de poëzie teruggetrokken juist zoals een ander zich in een klooster terugtrekt.’Ga naar voetnoot1) Er gaat niets boven dat klooster. Evenmin is er iets verachtelijker denkbaar dan de burgerij. ‘Wanneer een dichter “ik” zegt, zien wij huiverend en gespannen naar hem op; wanneer een dwaas “ik” zegt, wordt er rondom zachtjes gelachen; wanneer de burger “ik” zegt, wendt een ieder zich af alsof er een riool opengegooid wordt.’Ga naar voetnoot2) ‘Een dichter is in staat een burger op zijn juiste waarde te schatten. Het omgekeerde behoort tot de volstrekte onmogelijkheden.’Ga naar voetnoot3) ‘De oppermacht en de betekenis der poëzie blijken uit de vrees en de afwijzing, die de burgerij er tegenover stelt.’Ga naar voetnoot4) Angst is de basis gebleven van deze vanuit de vesting van de literatuur ondernomen agressie. Greshoff is immers in staat tot een volstrekt tegenstrijdige reactie op de burgerij. Hij is evenmin geheel onverschillig voor maatschappelijk aanzien. De angst heeft hem geleerd veiligheid te zoeken naar alle kanten. Ik kom daarop terug. Greshoff wilde zich dus in de poëzie terugtrekken als een ander zich in een klooster. Alweer moet men hem letterlijk nemen. Het woord ‘poëzie’ verdient echter een bredere betekenis. Men kan ook zeggen, zoals C.J. Kelk dat heeft gedaan, dat Greshoff van de literatuur zijn zit-slaapkamer heeft gemaakt. In de schone letteren bleef hij van angst gevrijwaard. Daarin vond hij een zo groot mogelijke zekerheid over de overwinning op zijn jeugd, zijn vijanden uit die tijd. Zijn leven lang is hij bezig geweest deze literaire woning sterk te maken, tot een eigen literaire wereld uit te breiden, een heel eiland met ivoren torens vanwaar hij in alle richtingen zijn pijlen kon afschieten. Greshoff begon zijn literaire loopbaan als poète maudit, een zo precieus mogelijke estheet. De tegenstelling tussen de bur- | |
[pagina 15]
| |
gerlijke wereld van zijn jeugd, waarin hij smadelijk verloren had en het rijk van de schone letteren, waarin hij zijn heul had gezocht, moest zo scherp mogelijk uitkomen. De jonge dichter was maatschappelijk nog slechts beginnend journalist in Den Haag. Meer dan ooit kwam het er op aan de literatuur primair te stellen. Pijnlijke aanrakingen met de buitenwereld moesten vermeden worden. In Greshoffs echte zit-slaapkamer werd de vijandige wereld letterlijk ver gehouden. Gedichten schreef hij 's avonds bij kaarslicht, de zware gordijnen zorgvuldig gesloten. Uit deze onverhuld esthetische periode dateert zijn later verminderde hartstocht voor het bibliofiele boek. Fraai gedrukte plaquettes vervaardigde hij, bouwstenen voor de literaire woning waar hij veiligheid zocht. Zo vond hij geleidelijk het noodzakelijke tegenwicht. De in zijn jeugd opgelopen wonden begonnen te helen. Greshoffs stevigste literaire woning stond te Brussel aan de August Reyerslaan. Hij heeft daar van 1927 tot zijn vertrek naar Zuid-Afrika in 1939 zijn gelukkigste jaren doorgebracht. Het ruime, naar Siamese katten ruikende bovenhuis, was de kern van een veilige literaire wereld, die zich van Amsterdam tot Brussel uitstrekte. Er waren mogelijkheden van aantrekkelijke tochten naar het Parijs van E. du Perron en André Malraux, het Italiaanse Sestri-Levante van Arthur van Schendel. Voor Greshoff het zover had gebracht was er heel wat gebeurd. De schuwe jongen, die zich zo precieus aan de letteren had gewijd, vond in de jaren na de eerste wereldoorlog een geheel andere toon. ‘Het brani-achtige van de jeugd komt bij hem na zijn jeugdtijd’, meent Jan Schepens.Ga naar voetnoot1) Binnen de zekerheid van de literatuur, maatschappelijk steviger in het zadel, een tijdlang hoofdredacteur van een krant, bovendien gelukkig getrouwd, durfde hij zich vrijer bewegen. Tot zijn verbazing merkte hij hoeveel bijval zijn clowneske poëzie vond en zijn optreden als ‘enfant terrible’ in de kritiek, vooral in de jaren van zijn redacteurschap van Den Gulden Winckel. In zijn poëzie bewoog hij zich van lyrisch idealisme naar scepsis, van schoonheid naar openhartigheid. Al wat hij deed, ook in de jaren van zijn vriendschap met Du Perron en Menno ter Braak toen hij zijn antinazistische verzen schreef, bleef echter esthetisch bepaald. In zijn klooster van de poëzie ontdekte hij, | |
[pagina 16]
| |
dat het verblijf daar niet geheel op de ‘hemelse’ lyriek gericht behoefde te worden. Ook ‘aardse’ lyriek bezat kracht als afweermaatregel tegen oude angsten uit de jeugdperiode. Een gedicht als Liefdesverklaring bijvoorbeeld leverde een dubbele bevrediging op. Scherp werd aangegeven wat hem van die burgerheren op het Velperplein scheidde. Van zijn groter zelfvertrouwen uit kon hij tegelijk lachen en tot lachen aanzetten over de schrikbarend vervelende bestemming die deze grootgeworden h.b.s.'ers uit zijn jeugd, ondanks hun glansrijk doorlopen van de school, hadden gevonden. De verlegen jongen, die ‘schuw en haastig’ het leven was ingetreden, bleef intussen ook in de latere Greshoff herkenbaar. ‘Ik weet het toch al lang / Au fond ben ik enkel bang. / Ja, bang voor dag en nacht, voor zon en maan’, dichtte hij in Vrolijke Elegie uit deze periode. Bang voor plezier en nood,
Voor 't leven en de dood:
En altijd zie'k een hand die mij wil slaan.
Ik blijf een dakloos kind
Dat rent door weer en wind
In doodsangst voor de schaduw in de laan.Ga naar voetnoot1)
Greshoff, de voorloper van de Forumdichters, beleefde waarschijnlijk zijn beste tijd toen hij aan de strijd van de Forum-generatie deelnam en na 1936 zijn vrienden en de schrijvers van vele generaties Groot-Nederland binnenvoerde, dat hij na de ondergang van Forum tot nieuwe bloei bracht.Ga naar voetnoot2) Arm in arm met zijn vrienden Ter Braak, Du Perron, Van Schendel, Marsman, Van Nijlen en Vestdijk, sterk in hun vriendschap, heeft hij zich het gelukkigst gevoeld. Ook Van Nijlen en Vestdijk zaten in de redactie van Groot-Nederland, maar Greshoff was onbetwistbaar leider van het tijdschrift. Niets ontsnapte aan zijn aandacht. Links en rechts ontdekte hij nieuw talent. Veronachtzaamde schrijvers van een ouder literair geslacht zette hij tot nieuw werk aan. Van zijn huis te Brussel en van vele Brusselse cafés uit onderwierp hij ons land jarenlang aan een bombardement van briefjes, waarmee | |
[pagina 17]
| |
hij de goede kopij wist af te dwingen die zijn tijdschrift elke maand vulde. Greshoff als ‘animateur’, heeft Vestdijk eens geschreven, ‘is een onschatbare kracht in onze letteren geworden, die toekomstige geschiedschrijvers er niet weer uit weg kunnen denken’. Aan de onbaatzuchtigheid van Greshoffs werk als gangmaker van de Nederlandse literatuur kan niemand twijfelen. Een ander leven was voor hem echter moeilijk denkbaar. Zijn literaire woning, zijn literaire wereld, wilde hij zo stevig, zo veilig mogelijk maken. Daaraan werkte hij onophoudelijk, daarin was hij gelukkig. Greshoffs capaciteit voor het geven van vriendschap en het verspreiden van gezelligheid om hem heen was in die tijd groter dan ooit. Zijn gesprekken in de vriendenkring werden beroemd. Ook in zijn conversatie bleef hij de pamflettist, de vermakelijke doordrijver. Theoreticus was hij nooit. De literatuur zag hij in de eerste plaats concreet als boeken en boekjes, als opstellen voor de tijdschriften, als werkstukken, kortom als bouwstenen voor een veilige literaire vesting. Greshoff heeft altijd een passie gehad voor een zo groot mogelijk aantal boeken en plaquettes van zichzelf. Toch vond hij het van ondergeschikt belang of hij zelf of een van zijn vrienden een nieuw werkstuk zou leveren. Zijn geestdrift bleef even groot. Met Greshoff viel geen literair plan te bespreken of hij zag het boek kant en klaar voor zich. Dit enthousiasme voor het boek als een in de hand te houden en desnoods te liefkozen voorwerp wekte soms de indruk, dat de inhoud voor hem van secondair belang was. Zijn advies was echter zo stimulerend en hartverwarmend, dat het er weinig op aan kwam dat het wel eens lichtvaardig bleek gegeven. Bij het bekijken van de literaire stof voor zijn eigen boeken toonde hij zich immers niet zelden al even verdraagzaam, vooral bij de bundeling van journalistiek werk. De boeken zelf bleven de hoofdzaak. Men denke niet dat Greshoff zichzelf overschatte. Als hij van zichzelf een literaire figuur wilde maken, dan was dit een poging tot zelfbehoud. De achtergrond daarvan bestond niet uit persoonlijke ijdelheid, maar uit angst en onzekerheid. Na zijn vertrek uit Nederland heeft Greshoff zijn best gedaan zich overal waar hij woonde zo snel mogelijk in de literatuur in te kapselen: in Zuid-Afrika zowel als in Indonesië en de Ver- | |
[pagina 18]
| |
enigde Staten. Elke Nederlandse schrijver in ballingschap heeft in de oorlogstijd vroeg of laat van Greshoff moeten horen. Van zijn ijverig pogen om onder de moeilijkste omstandigheden toch in een eigen literaire wereld te kunnen wonen, zijn in al deze landen sporen achtergebleven: tijdschriften, bloemlezingen, herdrukken van Nederlands letterkundig werk. Op zijn retraite te Kaapstad, de Grashof, heeft Greshoff na de bevrijding vele uitkijktorens gebouwd op de literaire centra, om vandaar te kunnen speuren naar vriendschappelijk gebied. Nog steeds bombardeert hij zijn vrienden en kennissen, bevriende redacteuren en uitgevers met briefjes en zet in Nederland voorposten uit in de vorm van boeken en boekjes van zichzelf, onder de bescherming waarvan hij in ons land en daarbuiten af en toe literaire verkenningstochten onderneemt. Greshoff is boeken en schrijvers uit het hem verwante milieu blijven zien als waarborg voor veiligheid in een koude en vijandige wereld. Nergens is dit duidelijker gebleken dan in Amerika. Greshoff had daar in zijn New Yorkse woning in een minimum van tijd een uitnemende collectie boeken bij elkaar van de beste schrijvers en hij knoopte betrekkingen aan met de redacteuren van de beste tijdschriften. Een werkelijk contact kon er moeilijk bestaan, vermoedelijk ook niet altijd tussen de inhoud van al deze werken en Greshoff zelf. Het literaire Amerika had echter respect voor wat men zag als de ‘European grand old man of letters’, die in de beste New Yorkse boekwinkels zijn weg zo snel leerde vinden. Zo slaagde Greshoff erin een literaire noodwoning te bouwen, een tijdelijk optrekje, dat hem zou beschermen tot betere tijden waren aangebroken.
Aan de doeltreffendheid van de bescherming die zijn literaire woningen hem verschaften heeft Greshoff niet altijd kunnen geloven. Natuurlijk niet. Anders zou het de figuur Greshoff zowel aan gecompliceerdheid als aan tragiek hebben ontbroken. Hij heeft van alles achter de hand gehouden, met inbegrip van de troost die de zekerheid en veiligheid van de dood bieden. Vermoeidheid, het gevolg van de afmattende journalistieke besognes, een toenemende onlust over het nationaal-socialisme dat Europa bedreigde, deden bij hem de behoefte groeien aan een - eerst symbolische - vlucht uit de | |
[pagina 19]
| |
angstaanjagende realiteit, die ten slotte culmineerde in zijn vertrek naar Zuid-Afrika. Hij verlustigde zich met zijn vrienden in speelse verzinsels over een eiland alleen voor de uitverkorenen, dat afwisselend in de Noordzee of in de Zuidzee werd gesitueerd. Hij stelde zich een ideale krant voor met een voorpagina gewijd aan kleine, vriendelijke gedichtjes, met een hoofdartikel, zoals hij onlangs nog eens heeft gepreciseerd, gewijd ‘aan vriendelijke gebaren, liefdedaden, offervaardigheden’, een krant met correspondenten niet in New-York en Londen, maar in ‘Luxemburg, Liechtenstein, Andorra, San Marino, Monaco’.Ga naar voetnoot1) Greshoff had na 1933 met Vincent Muselli die hij zo dikwijls citeerde graag blijven geloven, dat ‘La place d'un epithete dans un vers de Virgile a plus d'importance pour nous que le tracé des frontières de l'Empire d'Auguste’; maar het recht op dit geloof, de waarborg van veiligheid binnen dit geloof: de onaantastbaarheid dus van zijn literaire woning, zijn klooster van de poëzie, werd steeds meer betwist. Greshoffs strijd tegen het nationaal-socialisme in zijn gedichten en zijn artikelen moet men vooral zien als protest tegen ‘die elementen van het leven’, zoals Ter Braak het formuleerde, ‘die de mens bedreigen in zijn persoonlijk, eenvoudig geluk, die hem willen stempelen tot een nummer’.Ga naar voetnoot2) Zijn grootste angst was de heerschappij van de menigte. ‘Lieden, die alleen gelaten een zeer betamelijk en bescheiden leven voeren’, schreef Greshoff, ‘blijken plotseling, zodra zij verloren in de veelheid optreden, tot moord, roof, marteling, brandstichting, verraad, leugen, kortom tot iedere schanddaad volledig en geestdriftig bereid’.Ga naar voetnoot3) Over een voetbalwedstrijd noteerde hij: ‘Wie ooit getuige was van zulk een gierende en tierende, zulk een schreeuwende, stampende, kronkelende hysterie, moet voor de rest van zijn leven de menigte vrezen en haten...’Ga naar voetnoot4) In dit bittere protest van de individualist verschuilt zich de oude angst voor de ‘spot en hoon’ van de schoolgemeenschap. Greshoff weet dit. ‘Mijn afschuw (en vrees) voor de mens, stijgend met het aantal waar hij in optreedt, berust voor een goed deel op de pijnlijke ervaringen uit mijn schooltijd.’Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 20]
| |
Ikaros bekeerd, Greshoffs leerdicht uit de laatste jaren voor de oorlog, laat ons zien hoe persoonlijk zijn reactie was op wat er met Europa gebeurde. De dichter ziet twee mogelijkheden om de angst te bezweren: de ‘hemelse’ in de vlucht naar boven, de redding van het eigen domein door boven de wereld uit te stijgen, in de poëzie; de ‘aardse’ door in een gemeenschap van vrienden te leven; in de aardse literaire woning dus van boeken en tijdschriften en literair verkeer, die door hen allen gezamenlijk verdedigd wordt tegen het ‘vechtvee van de Nieuwe Heren’, zoals Greshoff de nazi's onder meer noemde. Niemand beter dan Ter Braak heeft gezien, dat Greshoff zowel aristocratische (in zijn flirt met het Maurrasfascisme) als democratische principes tijdelijk tot de zijne kon maken zodra datgene werd bedreigd wat er op aan kwam: zijn eigen domein. Greshoff heeft meer dan eens erkend, dat hij zich van 1933 tot 1939 voor ‘de dingen van de dag’, zoals hij de catastrofale opmars van het nazisme aanduidt, heeft ingespannen, niet omdat deze hem belang inboezemden, maar uitsluitend ‘omdat ik het mijn plicht tegenover mezelf achtte de wijze van denken en leven, welke ik vertegenwoordig, met hand en tand te verdedigen’.Ga naar voetnoot1) Bij deze verdediging van zijn eigen manier van leven hoorde onvermijdelijk de strategische terugtocht in 1939 naar Kaapstad. Greshoff is er ook na de oorlog niet toe gekomen zijn lot weer met Europa te vereenzelvigen. Een diep wantrouwen in een blijvend herstel van het oude continent heeft hem ervan weerhouden terug te keren. De angst voor de menigte, de staat en het gezag, de oude vijanden, is het blijven winnen. Van Zuid-Afrika uit onderneemt hij af en toe excursies naar Europa en naar de gewezen vriendenstad Parijs en voor het overige houdt hij zich meer dan ooit aan de literaire woning, het klooster van de poëzie. ‘Waarheen, nu de aarde bedorven is? Naar de verrukkingen der poëzie. De poëzie is nu, ja nu belangrijker dan ooit te voren, omdat zij de Volmaakte Tegenstelling tot onze dagelijkse vernedering en onze dagelijkse pijn geworden is.’Ga naar voetnoot2)
Bij de aanbidding der poëzie hoorde steeds de verachting van de burger. Is die echter zo totaal? In Legkaart is een afzonder- | |
[pagina 21]
| |
lijke rubriek aforismen aan de burger gewijd onder de duidelijke titel ‘De vijand’, die met enkele wijzigingen in de hierna volgende bloemlezing is overgenomen. Het maatschappelijke leven schijnt Greshoff onverschillig te laten. Als hij over zijn jeugd spreekt vertelt hij gewoonlijk minder duidelijk dan in het geciteerde opstel uit Het spel der spelen met luchthartige ironie over zijn niet willen deugen op school.Ga naar voetnoot1) Zijn ervaringen zijn die van zovele schrijvers, die op school de slechtst mogelijke indruk maakten en later meenden te mogen geloven, dat hun prestaties als kunstenaar hun gelijk bewezen en het ongelijk van de schoolmeesters en de oppassende jongens. In werkelijkheid is Greshoff dit aanvankelijk maatschappelijke falen blijven hinderen, hoewel daarvoor ook geheel objectief gezien niet de minste aanleiding bestaat. Naast Greshoff de ‘bohémien en kunstenaar’, die toen hij zich tussen zijn literaire vrienden het sterkst thuis voelde in boutade-vorm het immoralisme verdedigde, de pornografie of andere stoute dingen, heeft er altijd een Greshoff ‘de burger’ geleefd. Deze burgerlijke kant in zichzelf was van voldoende belang om hem zijn gebrek aan conventioneel welslagen in de jeugdjaren niet te vergeven. Daarvoor waren de hem toen toegebrachte wonden blijkbaar te ernstig. Greshoff heeft altijd in twee richtingen gekeken: die van de burger en die van de dichter. Vandaar zijn bedrevenheid in dialogen als in De wieken van de molen, waarbij hij de opponenten in zichzelf op elkaar aanhitst. Meestal waren dit schijngevechten. De burger was onverslaanbaar. Zo is Greshoff nooit geheel vrij geweest van een voor zijn vrienden even aandoenlijke als vermakelijke karaktertrek: een zeker burgerlijk ontzag voor rang en stand, waarmee hij zelf het hardst kan spotten - spot die oprecht gemeend is omdat hij zijn oude angst voor de afwijzing, zijn vernedering in de jeugdjaren, nooit is kunnen kwijtraken. Mocht hij weer eens afgewezen worden, dan maakt spot met wat de burger van belang acht, de mogelijke teleurstelling gemakkelijker te dragen. Kent Greshoffs levenstactiek vele variaties, zijn strategie is altijd op hetzelfde gericht gebleven: zich naar alle kanten veilig te voelen. Greshoff slaagde er vooral in zijn latere jaren steeds beter in | |
[pagina 22]
| |
de brug in het midden te houden tussen burger en dichter, burgerlijk fatsoen en dichterlijke opstand. In zijn essay ‘De dichter tegen de wereld’ uit Legkaart richt Greshoff zich als dichter tegen het gezag. Om misverstand te voorkomen omtrent zijn bedoelingen, die verre van revolutionair zijn, schrijft hij: ‘Ik doe hier een beroep op de goede trouw en het bevattingsvermogen van mijn lezers. Wanneer men beweert dat ik hier opstand tegen het wettelijk gezag predik, heeft men tegelijk ongelijk en gelijk, ongelijk in de wereld, gelijk wanneer men de wereld verlaat.’Ga naar voetnoot1) Wat heeft men aan opstand tegen het wettelijk gezag - als men deze dus wil prediken - als dit uitsluitend mogelijk is na het verlaten van de wereld? Wat bedoelt Greshoff? Niets anders dan dat hij slechte verstaanders gerust wil stellen over zijn gehoorzaamheid en zijn geduld als staatsburger, die zich niet onttrekt ‘aan de bittere plichten, welke de staat zijn horigen oplegt’. Voor zover hij zich echter als dichter uit wordt hij ‘door dit feit alleen, de onverzoenlijke vijand van de wereld en dus van die staat, die de wereldse orde vertegenwoordigd’.Ga naar voetnoot2) Waarop komt die vijandschap neer? Op helemaal niets. Greshoffs in elk geval oorspronkelijke definitie van een revolutie luidt aldus: ‘Revolutie (en dat is misschien de gevaarlijkste vorm) betekent hier: de overtuiging dat ons ware leven zich elders afspeelt.’Ga naar voetnoot3) Of deze overtuiging werkelijk de gevaarlijkste vorm van revolutie is wil ik betwijfelen. Zelfs de meest behoudende burger onder de lezers van Greshoff kan zich echter gerust voelen over diens bedoelingen. Hij spreekt immers als dichter. Dichters mogen naar burgerlijke opvatting gek zijn, maar als ze met zoveel nadruk verzekeren, dat de mens die zij voorstaan de mens is ‘voor zover hij onaards is’, terwijl ze tegelijk er tegen waarschuwen zich niet voor te stellen, ‘dat zij die mijn opvatting delen zich tegen het kapitalisme wenden’, alsof we daarvoor een ogenblik bang waren, dan valt met hen best een kopje thee te drinken. Intussen zullen zij de luisterende burger uitleggen hoe groot zij de dingen zien, zo groot dat tijdelijke zaken als wereldoorlogen met verschijnselen als het nationaal-socialisme en de gedeeltelijk geslaagde poging tot uitroeiing van het Joodse volk, bij die visie in het niet verzinken: ‘Het was een tijdelijk en beperkt be- | |
[pagina 23]
| |
lang, dat de wereldheerschappij niet op Duitsland overging, maar het is van oneindig wijder en duurzamer belang dat de hemelse het wint van de aardse mens. En in die oorlog vormen de dichters de voorhoede van het Goddelijke leger.’Ga naar voetnoot1) Toch is het onjuist te menen, dat we hier alleen te doen hebben met de soort dichterlijke grootspraak, die de burgers gemakkelijk van hun dichters kunnen verdragen zolang deze op niets concreets slaat, verheven klinkt maar bijzonder onschuldig is, vol van waarborgen dat zij het met die dichters die ‘niet goed gaar’ zijn best zullen kunnen vinden. Als Greshoff zich in zijn aforismen en in ander werk tegen de wereld keert, dan blijft dit in de eerste plaats afweermaatregel van een onder levensangst lijdende man, ook wanneer hij zich als in het geciteerde opstel in vreemde en weinig aantrekkelijke bochten wringt. ‘Binnen de wereld en haar verwarde werkelijkheid is er voor ons geen heil’, zegt hij ergens. Dit is hem volkomen ernst. Zijn gehele leven is Greshoffs streven er op gericht geweest zich met die ‘verwarde werkelijkheid’ te leren verstaan: in de eerste plaats door middel van de kunst, de poëzie, in de tweede plaats binnen zijn literaire woningen, in de derde plaats door een modus vivendi te vinden met de door hem gevreesde en tegelijk op een bepaalde manier bewonderde burger; en voor zover dit alles onvoldoende leek door zich vertrouwd te maken met de dood die hem voor goed van alle leven en dus van alle angst zou bevrijden.
Wat betekent voor Greshoff precies de angst voor de ‘verwarde werkelijkheid’ van het leven? Vooral angst voor de natuur, de instincten, de brute macht, de massa, het gezag dat in zijn onpersoonlijkheid instinctief de enkeling moet kleineren. Greshoffs behoefte aan veiligheid in een naar zijn maatstaven geordende vrijheid doen hem de natuur in al haar aspecten verwerpen. Voor de bepaling van de waarde van de mens wil Greshoff niets weten van de instincten, en let hij alleen op de mate waarin de mens zijn natuur beheerst, ‘dus overwonnen heeft’.Ga naar voetnoot2) Gomperts noemt dit verzet tegen ‘de eigen instincten, dus tegen zichzelf’ bij Greshoff een ru- | |
[pagina 24]
| |
diment van de christelijke moraal.Ga naar voetnoot1) Hoe dit ook zij, Greshoff is ongetwijfeld even bang voor zichzelf als hij dat voor anderen kan zijn. Victoriaanser dan de meest bevangen Victoriaanse moralist is Greshoff zich daarom in steeds sterkere mate tegen alle manifestaties van de menselijke natuur gaan keren. Hij schreef onlangs: ‘De bandelozen, die hun bandeloosheid eerlijkheid dopen, zijn als honden parende op het plein; onbelangrijk, belachelijk en weerzinwekkend. Ook zij behoorden nat gegooid te worden.’Ga naar voetnoot2) Wat er met bandelozen moet gebeuren, die men als men niet met Greshoffs kenschetsing instemt met even goed recht openhartigen kan noemen, is hier minder belangrijk dan Greshoffs evidente walging voor het driftleven. Niet alleen honden vindt hij belachelijk. ‘Wanneer de vrees om belachelijk te zijn dringend en algemeen werd, zou het geslacht der mensen spoedig uitgestorven zijn.’Ga naar voetnoot3) En ‘Liefde is een vriendschap, edel en sterk genoeg, om de bijslaap te overleven.’Ga naar voetnoot4) Greshoffs niet geringe afschuw voor de natuur en het natuurlijke, met inbegrip van de seksualiteit, meent men beter te begrijpen als men terugdenkt aan zijn oorspronkelijke angst voor de als vijandig ervaren wereld van zijn jeugd, waaruit hij redding zocht in het eigen domein van de kunst, de poëzie: de vorm tegenover de chaos. De chaos blijft echter dreigen, in het domme geweld van de door zijn driften beheerste mens in het gevreesde groepsverband evenzeer als in de mens als een onbeheerst zich voortplantend wezen. Greshoff ziet dan ook een relatie tussen de voortplanting, de massamens en de oorlogsdrift. ‘De kiem van de oorlog wordt niet in de kanselarijen, doch in de slaapkamers gekweekt. Het aantal schept de nabijheid. Afstand is vrede, nabijheid krijg.’Ga naar voetnoot5) Zonder bijslaap geen pestende schooljongens, geen oprukkende nazi's, geen chaos en geen angst. Over Greshoffs verhouding tot de natuur komen we meer te weten in zijn bundel opstellen Volière.Ga naar voetnoot6) ‘Wreedheid, wanorde, redeloosheid, blinde vernietigingsdrang zijn de kenmerken (van de natuur). Overstromingen, aardbevingen, stormen, plasregens en nog tientallen gruwelijkheden behoren tot de natuurverschijnselen. Het recht van de sterkste | |
[pagina 25]
| |
heerst er onbeperkt. Ieder schepsel leeft ten koste van een ander en zij verdelgen elkaar om vele doch onverbiddelijke redenen. Om de wereld bewoonbaar te maken, heeft de mens moeten ingrijpen om, zover binnen zijn vermogens, de misdadige verschrikkingen van de natuur onschadelijk te maken.’ Vandaar dat Greshoff zich vastklampt aan de literatuur, aan het kunstwerk, waarin hij het leven ‘in zijn edelste, reinste, meest volmaakte vorm’ kan genieten. Anders gezegd: waarin het leven van alle angstaanjagende elementen is gereinigd. Het is de vraag of Greshoff veel op kan hebben met het werk van zovele schrijvers, waarin heel wat aan wanorde, wreedheid, ongerijmdheid, kortom aan menselijkheid, is overgebleven. In hetzelfde opstel uit Volière, waarin Greshoff betoogt dat het leven (en de mens dus vermoedelijk ook) dienstbaar is aan de kunst, schrijft hij: ‘Wanneer ik waarneem, dat het terrein van mijn woning door zware regens in een moeras veranderd is, laat ik een brug bouwen, welke mij toestaat een droge, vaste plek te bereiken zonder mijn schoenen vuil te maken. Of wat nog beter is: ik blijf thuis.’ En inderdaad, invloeden van karakter en milieu in de jeugdjaren hebben Greshoff zoveel als het hem mogelijk was ‘thuisgehouden’ in de literaire woningen van eigen makelij.
Greshoff bezat in al zijn literaire huizen, temidden van wat hem lief en vertrouwd was, zoals ik al schreef een grote capaciteit voor het verspreiden van gezelligheid, het geven van vriendschap. Tot mijn kostbaarst bezit behoren herinneringen aan Greshoff, gesprekken met hem toen hij mij in mijn jeugdjaren bij stond en aanmoedigde, wandelingen met hem door Brussel en later New York of Riverdale, waar hij ons met zijn vrouw geregeld kwam opzoeken. Leo Vroman bewaart soortgelijke herinneringen aan ontmoetingen in Zuid-Afrika en het vroegere Batavia. ‘Nog eens moet ik terugdenken’, schrijft hij, ‘aan de weg die zich nog eenmaal boog en omzag naar Kaapstad, en dan naar het zo gemakkelijk zittend huis vooruit; en aan het vriendelijk ovaal, dat grijsgekleed ervoor stond. Dat was Greshoff, het weer goedkeurende. Als op een klein eiland klonken de geluiden van het huis in de stilte: de stemmen van zijn vrouw en zoons, het bladeren in | |
[pagina 26]
| |
boeken, het geritsel van de haard.’Ga naar voetnoot1)\ Greshoff bezit niet alleen talent voor het verzinnen van ‘kleine eilanden’. Het gevoel met hem te zijn ontheven aan de druk van ‘het vasteland’, thuis te horen in zijn sfeer, te zijn opgenomen in de cirkel van veiligheid die hij om zich heen trekt, heeft vele vrienden een sensatie van warmte en geluk gegeven. Greshoff is daarom in de herinnering van zijn vrienden een van de vriendelijkste en hartelijkste mensen ter wereld. Niettemin versterkte het lezen van zijn aantekeningen over vrienden in Volière mij in de mening, dat Greshoff op een bepaalde manier tekort schoot, omdat hij zich om zijn eigen redenen, die niets met harteloosheid van doen hebben, van de onverhulde mens afsloot. Voor wat er aan vulgaire natuur in zijn omgeving merkbaar was, voor vrijwel alles onder een goed gepolijste oppervlakte: de chaos achter de verheugende vorm, scheen hij zich af te keren. Ondanks zijn ongegeneerde humor, zijn spontaniteit, hartelijkheid, en warmte is Greshoff tegelijk een in zijn gevoelsuitingen terughoudende man. Steeds beter ben ik gaan begrijpen, dat deze ogenschijnlijke ontoegankelijkheid voor het dieper gaande sentiment eerder aan een teveel dan aan een tekort aan gevoel is toe te schrijven. Greshoff is bij alle uitdagendheid uitermate kwetsbaar gebleven. Zijn angst voor de gevoelsuiting berust evenzeer op de slechte ervaringen uit zijn jeugd, toen hij zich in zichzelf moest opsluiten, als op zijn daartoe weer voor een deel terug te voeren overtuiging, dat hij het onbeheerste gevoel niet aankan. Zijn gevoel wil hij helder en ongevaarlijk. Als hij zich in zijn gevoelens heeft laten gaan gebeurde dit altijd door middel van de literatuur, de vormgeving dus, die hem voor ontsporingen behoedde. De gehele Greshoff is daarom achter zijn vele poses toch het volledigst te kennen in zijn geschriften, het meest geconcentreerd in zijn gedichten en zijn aforismen. Van Greshoff herinner ik me altijd weer zijn haastig afscheidnemen, zo ook toen hij na een ernstige ziekte in 1945 uit New York naar Kaapstad terugkeerde. De haast heeft me nooit doen twijfelen aan de werkelijke gevoelens van ontroering, die hij door zijn snel eclipseren trachtte te verbergen, des te meer niet omdat Greshoffs poëzie, evenals zijn aforismen, | |
[pagina 27]
| |
aantonen hoeveel gevoel hij in het afscheidnemen legt. Zijn verzen en maximes bestaan voor een flink deel uit oefeningen in het afscheidnemen: pogingen tot overwinning van de angst voor het weggaan voor altijd, verbonden aan een gelijktijdige hunkering naar de dood als het meest volstrekte afscheid van alle pijn en angst voor het leven. Die angst is ontstellend groot. ‘Geboorte is een afscheid. De warme beslotenheid welke wij verlaten hebben en waar wij ons leven lang onbewust naar hunkeren, hopen wij in de dood terug te vinden.’ Sterker dan in welke uitspraak ook heeft Greshoff hier onthuld hoe er voor hem in het leven in laatste aanleg geen enkel doeltreffend afweermiddel tegen angst en levensonlust bestaat behalve de dood. In het klooster van zijn poëzie, verhuizend van eiland naar eiland, gevestigd in literaire woningen of ivoren torens, in onverschillig welke vesting ook, schoten de pijlen van de angst steeds weer bressen. Zo is hij naar zijn laatste overtuiging toegegroeid, dat alleen de dood de angst, die ‘een onafscheidelijk bestanddeel van het leven is’ opheft. De dood is de grote verlosser. Al het andere moest falen.
Adriaan van der Veen |
|